» Veranderingen in ad ver ten tien gelieve
EERSTE BLAD.
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
Het mooiste vert van CODPEHBS: ELI! we, tost in plaats van ƒ6,90 ingenaaid in 17,90 gebonden, respectieve!ij k f 1,90 en f 2,50. VOORHANDEN IN beoëse’s mm, GROOTE MARKT 33.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/11/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323183:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/11/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323183:mpeg21:p00001
BEKENDMAKING. INRICHTINGEN, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KUNNEN VEROORZAKEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien de adressen van: Th. P. Elich, wonende te Breda, vergunning verzoekende tot het oprichten van eene varkensslachterij en rookerij in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de St. Janstraat 7, kadastraal bekend onder sectie B n°. 779, en
de vereeniging «Katholieke Kring” te Breda, vergunning verzoekende tot het oprichten van eene flobertschietbaan op het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Reigerstraat 22, kadastraal bekend onder sectie B, n°. 5255 en 5256; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door de adressanten gedane aanvragen , ter algemeene kennis, met bericht, dat de daartoe strekkende verzoekschriften met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeente. secretarie zijn ter visie gelegd en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, zijnde Maandag 14 Nov. a. s., door burgemeester en wethouders, des middags te 12 uur, ten gemeentehuize 1 eene zitting zal worden gehouden ten einde gelegenheid te geven, om bezwaren tegen het oprichten van de . voorschreven varkensslachterij en rookerij en tegen de voorschreven flobertschietbaan mondeling of ( schriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op de perceelen voor de inrichting bestemd. Breda, 31 October 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. : A. R. VERMEULEN, secretaris. I BEKENDMAKING. PERSONEELE BELASTING. Het hoofd van bet plaatselijk bestuur te Breda * brengt ter kennis der belastingschuldigen, dat het kohier n°s. 9 der personeele belasting, voor ! het belastingjaar 1904, invorderbaar verklaard 29 1 October 1904, heden afgekondigd en aan den ontvanger ' der directe belastingen alhier ter invordering is ter ( hand gesteld. [ Breda, 31 October 1904. ( Het hoofd van het plaatselijk bestuur 1 voornoemd: Ed. GULJÉ. 1
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/11/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323183:mpeg21:p00001
Uraat Camsdort zond Vrijdag uit Zarskoje Selo aan den Russischen gezant te Londen het volgend telegram: «Daar onze doorluchtige Vorst wenscht de meest mogelijke klaarheid te verschaffen over het gebeurde op de Noordzee, acht hij het
gcowuRi ecu zui^vuiuig uuuerzueK van ae zaaK op te dragen aan een internationale commissie van onderzoek, gelijk die is voorzien in de Haagsche Conventie. »Op allerhoogst bevel draag ik Uwe Excellentie op aan de Britsche regeering dezen vorm voor te stellen tot oplossing van het geschil”. De Russische gezant antwoordde hierop denzelfden dag: »Aan Lord Lansdowne is door mij de mededeeling gedaan, mij opgedragen in het telegram, mij heden door Uwe Excellentie uit Zarskoje Selo gezonden. »De Britsche Regeering neemt het voorstel aan het onderzoek van het gebeurde op de Noordzee op te dragen aan de internationale commissie, als bij de Haagsche Conventie is voorzien”. De vorm, dien Rusland en Engeland hebben gekozen ter oplossing van het Doggersbankincident, brengt de vragen op den voorgrond hoe de te benoemen commissie van onderzoek zal worden samengesteld en welke haar bevoegdheden zullen zijn. Het antwoord op deze vragen is te vinden in de Haagsche Conventie, vastgesteld in de conferentie op het Huis Ten Bosch in 1899. Art. 9 van hoofdstuk lil van deze Conventie bepaalt: »In internationale geschillen welke noch de eer, noch de wezenlijke belangen van de betrokken partijen raken en welke voortspruiten uit verschil van meening over feiten, achten de ondergetekende mogendheden het nuttig dat partijen, die langs diplomatieken weg met tot overeenstemming kunnen komen, een internationale commissie van onderzoek instellen met de opdracht de oplossing van zulke geschillen te vergemakkelijken , door een onpartijdig en nauwgezet onderzoek de feiten tot klaarheid te brengen”. Het vo'gend artikel regelt het instellen dier commissiën. Het bepaalt: nDe internationale commissiën van onderzoek worden ingesteld bij bijzondere overeenkomst tusschen de partijen in geschil. Deze overeenkomst wijst de te ondeizoeken feiten aan en bepaalt den omvang van de bevoegdheden van de commissieleden.
Zij regelt de procedure. Het onderzoek is contradictoir. De vorm en de duur van het onderzoek zullen , voor zoover zij niet zijn vastgesteld bij de overeenkomst, door de commissie zelve worden vastgesteld”. Hoe de leden der commissie zullen worden benoemd, is eveneens in de Haagsche Conventie bepaald. Aanvankelijk stelde Rusland voor een bijzondere wijze van benoeming, men werd het er echter over eens daarbij te volgen de gestelde regelen voor de benoeming van een Scheidsgerecht. Het daarop betrekking hebbende artikel (Hoofdstuk IV, art. 32) luidt aldus: De scheidsrechterlijke uitspraak kan worden opgedragen aan een eenig arbiter, of wel aan verschillende scheidsrechters, door partijen naar believen aan te wijzen, of welaan verschillende arbiters door haar te kiezen uit de leden van het Permanent Hof van Arbitrage. Worden partijen het niet dadelijk eens over de instelling van een scheidsgerecht, dan wordt als volgt gehandeld: Elke partij benoemt twee scheidsrechters en deze kiezen een oppersten scheidsrechter. Staken de stemmen, dan wordt de keuze van een opper-, sten scheidsrechter overgelaten aan een derde mogendheid, door beide partijen in gemeen overleg daartoe uit te oefenen. Worden partijen het ook daarover niet eens dan wijst elk van haar een mogendheid aan en benoemen deze mogendheden den oppersten scheidsrechter.” De verplichting om der commissie de noodige inlichtingen te verschaffen is nedergelegd in art. 12 van hoofdstuk III in de volgende bewoordingen: »De mogendheden in geschil verbinden zich aan de internationale commissie van onderzoek in de ruimst mogelijke mate alle middelen en faciliteiten te verschaffen tot het verkrijgen van aen volkomen kennis der feiten en een juiste waardeering daarvan”. De beide laatste artikelen van hoofdstuk drie stellen vast het doel en den vorm van den arbeid Ier commissie. Zij luiden: Alt. 13 De internationale commissie van
onderzoek legt aan de mogendheden in geschil haar rapport voor geteekend door al haar leden. Art. 14. Het rapport van de internationale commissie van onderzoek, zich bepalende tot de vaststelling van de feiten, heeft geenszins het karakter van een scheidsrechterlijke uitspraak. Het laat de mogendheden in geschil geheel vrij om aan deze vaststelling van de feiten de gevolgen te geven die zij wenschen. Krachtens deze artikelen heeft de in te stellen commissie dus niet meer te doen dan door hoor en wederhoor te komen tot een nauwkeurig verhaal van de toedracht van het gebeurde. Dit relaas legt zij vast in haar rapport dat zoowel aan de Britsche regeering als aan de Russische wordt toegezonden. Omtrent de verantwoordelijkheid voor het gebeurde heeft de commissie zich niet uit te spreken, tenzij zij daartoe bijzondere opdracht mocht ontvangen. Is zij met haar arbeid gereed, dan zijn zoowel Engeland als Rusland geheel vrij in de overweging van wat hun te doen staat. De commissie verschaft hun slechts een vasten grondslag voor de beoordeeling van het geval.
"Het incident in de Noordzee.". "Bredasche courant". Breda, 1904/11/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323183:mpeg21:p00001
CORNÉLIE NOORD WAL. 21. Ik ben blij, dat Pan hier van avond niet was, hij zon gegrinnikt hebben over m’n nederlaag . . . Adèle was mooi, toen ze dat zei . . . ’t is wel ’ns aardig als je zoo de les wordt gelezen . . . ofschoon ik ’t toch eigenlijk liever niet hoor . . . slim als dat nest is, waar haalt ze de wijsheid vandaan ? Je zondt zeggen . . . neen ze heeft ’n kranig verstand, bepaald ’u heel kranig verstand.” HOOFDSTUK XIV. Qeny treedt op als Net's plaatsvervangster. «Dat zustertje van onze pianiste heeft ’n heel aardig stemmetie !” sprak mevrouw de Saint Hubert den volgenden morgen aan ’t ontbijt, met al de nederbuiging die vereiseht wordt, wanneer men, als vrouwe de Saint Hubert spreekt over het zusje van een meisje dat les geeft. Arthur keeK snel van zijn courant op. «Hebt u haar gehoord moeder?” vroeg hij zoo onverschillig mogelijk. «Ja, gisteren zong ze bij freule van Seteren, die zonderling genoeg, die meisjes op heel intiemen voet schijnt te behandelen. Ze sprak namelijk over haar gezelschapsjuffertje als haar vriendinnetje en gaf de zuster een dagzoen.” Arthur wenschte dat hij freule van Seteren was, al was ’t maar voor één minuut. «Juist tegenover zulke lui,” begon zijn moeder «ben ik . . . .” «O maar moeder wat is ’t toch ’n beeldje 1” viel de onstuimige Madeleine haar in de rede, vindt jij nu niet, Arthur ?” «Hebt u dat artikel over de iersehe demonstratie gelezen, vader?” vroeg haar broeder, den jonkheer iets willende voorlezen. Maar Madeleine liet niet af: Wat vind u papa ? . . . Arthur wou ’t laatst ook al niet zeggen." »Ik vind haar een prachtig meisje in één woord 1”
antwoordde de oude heer kalm «en wat zegt onze Nanny er van?” vervolgde hij, haar vriendelijk aanziende. «O, ik vind haar ’n schoonheid, vader,” zeide zij, zijn hand streelend. Fernande was zoo dankbaar voor een vriendelijken blik der haren. «Wat doe je kinderachtig!” sprak vrouwe de Saint Hubert wrevelig. Arthur had zich geheel verborgen achter de «Rotterdamsche courant”, heerlijk toevluchtsoord. Mevrouw vond ’t volstrekt niet noodig, dat Madeleine zi<4i zoo in het gesprek mengde. «Je hebt te zwijgen en te wachten tot dat je wat gevraagd wordt, begrepen?” «Maar moeder, ik mag toch wel . . .” «Stil Madeleine, eet je broodje op en ga naar de leerkamer. Strak kom ik eens hooren hoe de lessen gaan.” Madeleine trok een pruillipje. «De lessen gaan heel goed, ik ben aan de onregelmatige Engelsche werkwoorden; buy, bought, bought,” Madeleine gaf een staaltje harer geleerdheid. «We zonden dat meisje van Aldenburg, wel eens hier kunnen laten zingen, ais we een soirée geven, Robert ?” zoo wendde mevrouw zich tot haar echtgenoot. «Altijd als ze wil, kindlief.” «Willen? O natuurlijk, zoo’n meisie is daar begrijpelijkerwijze verheerlijkt mee.” «Maar Louise, je moet nu niet zoo heel gering over die dames denken, ’t Zijn geen dienstmeisjes of naaistertjes . . . ’t zijn menschen, comme il faut; dat kun je heel goed aan de pianiste zien . . . .” «Nu maar, in onze kringen . . .” «In onze kringen, Louise, zijn bepaald menschen die ik er minder op hun plaats vind als deze meisjes.” «Ik heb nog nooit iemand ontmoet met zulke zonderlinge ideeën als jij, Robert . . . Madeleine sta daar niet te luisteren, ga heen, versta je me? Ongezeggelijk kind!” «Nel, wat zie je bleek!” sprak mevrouw van Aldenburg verontrust, toen hare dochter op een middag nitgeput op een stoel neerviel. «Overspan je je niet te veel met les geven ?” «O, wel neen, moedertje, maak u maar niet ongerust.” Nel zuchtte. «Er is nog nooit iemand gestorven, of ziek geworden van werken 1” sprak oom Frans, die de driemaande-
iijkscne toelage was komen brengen en bijgevolg zeer knorrig was. «Ik heb me er altijd patent bij bevonden.” «Hoe kan je dat nu zeggen, Frans, en hoe kan jij je vergelijken bij een jong meisje als Nel ?” «Petronella is toch anders altijd sterk geweest.” «O ja zeker, oom, ik ben alleen maar wat moe, ik zal van avond maar een beetje vroeger naar bed gaan dan anders.” Zij verliet de kamer en begaf zich naar de keuken, waar Franpoise bezig was een broodpudding te maken. «Ga hier zitten, Nel, en warm je!” sprak ze, een gezellig plaatsje inruimend. «Wat zijn je handen koud, kom hier, ik zal ze ’n beetje wrijven.” «Je bent net ’n goed moedertje, Franpoise. Je bent zóó gezellig. Ben je ooit wel uit je humeur? We hebben allen onze knorrige buien, maar jij nooit.” «O jawel, ik heb ze net zoo goed, maar ik stop ze in den doofpot, en in ’t fornuis, en daar versmoren ze en verbranden ze. Jullie zien me voor ’n heilige aan, Eddy ook al.” Nel zuchtte weer, en trommelde op de tafel. «Wat scheelt er aan, Nelletje ?” vroeg Fransje, weer op haar pudding toestappend. «O, ik heb me ’n beetje kwaad gemaakt, eerst over Jeanne Verster en toen bij freule Binkerhof; bij de ijverige leerling moet ik me natuurlijk altijd inhouden; ik kan haar niet terechtwijzen, zooals ik Jeanne doe. Ze kan zóó dom zijn en ze wil altijd nog gelijk hebben, en haar mama stijft haar er in, die zet dan tegen mij ’n gezicht, als doe ik haar dochter ’t grootste onrecht. Verbeeld je, dat ze de Mondscheia Sonate had ingestudeerd in een heel vroolijk tempo ; eigenlijk is ’t om te bezwijken van ’t lachen. En kwaad als ze was, toen ik zei, dat ze ’t niet goed deed . . «Lach maar, daar doe je goed aan. Je moet je niets aantrekken ; je doet je zelve te kort. Maar ik dacht, dat je ergens anders om zuchtte.” „Waarom ?” vroeg Nel kleurend en de hand voor het gelaat houdend. «Je hebt Eddy niet heel aardig behandeld; hij is kwaad weggegaan.” «Nu ja 1” viel Nel driftig uit. «Ik kon nu eenmaal niet anders, en waarom is hij zoo dwaas ?” «Je kon nu eenmaal niet anders . . . hm . . . Wil ik je eens wat zeggen: je hebt zoo’n beetje gecoquetteerd ... en je vond ’t heerlijk . . .” «Fransje 1” riep Nel met fonkelende oogen, «hoe durf je dat zeggen ?”
«Wordt nu maar zoo kwaad niet. Je vindt’t heel aardig, dat Eduard van je houdt, en ’t laat blijken, en dat jij hem dan eens kan doen gevoelen, wat een gewichtig persoontje juffrouw Nelly van Aldenburg is, en dat hij niet moet denken, dat je maar dadelijk ja en amen zegt.” «En dat zal ik ook niet!” «Omdat je heel dwaas en koppig bent; Eddy verdient ’t niet. Hij is zoo’n goeje jongen. Je denkt dat je alles met hem kunt doen, maar ééns verliest hij zijn geduld. En hoe zou je ’t vinden als hij eens iemand anders vroeg ? Dat zou je toch ook niet bevallen, wel ?” Nel keek naar de tafel, die Steintje gisterenavond pas geschuurd had en trok figuurtjes in het witte zand; ook een letter die eenige gelijkenis droeg met de letter E. «Maar wat moet ik dan doen? Ik kan me niet voor een man vernederen.” «Hm, maar denk je niet, dat ik zie dat je ’t je aantrekt, dat je hem zoo’n verdriet hebt aangedaan. ?” „Verdriet? Wij vrouwen zijn misschien wel eens zoo gek om zulke dingen aan te trekken, maar mannen niet, dat maak je mij niet wijs.” «Zoo ? Eddy maakt dan een uitzondering en je moet hem beter behandelen als hij weer overkomt, hoor. Ik heb waarlijk medelijden met ’m.” «Ik zal zien wat k doe,” zuchtte Nel berouwvol. Zij had in den laatsten tijd gedurig de smeekeude kijkers van Eduard voor oogen, die hij bij zijn vertrek op baar gericht had, terwijl zij de hare toen zeer koel had afgewend. «Was zij toen coquet geweest? Ja misschien wel . . . maar ’t was ook zoo gezellig om macht over iemand te hebben en uit te oefenen . . . zoo romantisch . . .” Den volgenden morgen was zij hevig verkouden, had koorts en hoestte en henr hoofd deed haar pijn sn bonsde akelig. «Je zult te bed blijven, niet voor morgen opstaan: ;n niet les geven voor je geheel beter bent 1” sprak mama, die door Franpoise was boven geroepen, want Nel wilde opstaan. Als elk ijverig, levenslustig long mensch, vond zij te bed blijven een verschrikkelijke straf. «Hè ma, ik kan . . .” «Ik kan blijven liggen,” antwoordde mevrouw haar loestoppend. {Wordt vervolgd).
"GÉRALDINE". "Bredasche courant". Breda, 1904/11/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323183:mpeg21:p00001