lieclaines betreffende de bezorging dezer C ouranl,
gelieve men njciig op ie jp vn' aan ons bureau, (Iroote Markt 35.
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uit* gave vóór i) uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327055:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/08/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327055:mpeg21:p00001
In de vergadering van den Bond van Leeraren bij het M. O. te Bergen-op-Zoom gehouden, is gistermiddag bovengenoemd onderwerp behandeld door den heer H. Bolkestein, leeraar H. B. S. te Nijmegen, aan de hand van eenige stellingen, welke wij reeds in ons hoofdartikel yan Zaterdag opnamen. De spreker heelt, na zijn onderwerp in ’t algemeen te hebben behandeld, in het bijzonder de vijfjarige H. B. S.-opleiding besproken. Wij laten ’t uitvoerig verslag van rede en debat hier volgen: Voor een ingrijpende wijziging der schoolwetgeving acht spreker de tijd nog niet gekomen, zoowel wat betreft de ontwikkeling der moderne paedagogiek, als die der moderne industrie en de daarmede gepaard gaande samenleving; men zal het daarom voorloopig op partiëele wetswijziging moeten trachten aan te sturen. En deze zal dan op het navolgende gebaseerd moeten zijn : Kennis is voor den onderwijzer van secundair belang, doch is onmisbaar. Zijn arbeid zij een humane en een zedelijke. Up welke wijze moet hij er toe in staat gesteld worden om deze arbeid te kunnen verrichten? Spr. gaat na de tegenwoordige opleiding voor onderwijzer en voor hoofd en noemt daarvan de bezwaren op; verwerpt ten eenenmale de zoogenaamde eenhoofdige opleiding voor onderwijzer, terwijl de van de Kweekschool het beste mag heeten. Spr. gaat na de verschillende voorstellen en adressen bij de volksvertegenwoordiging ingediend door het N. O. G. en merkt op, dat hierbij geen consequentie in de onderdeeien voorzit. Ook worden de desiderata, in dezen door den Bond van Nederl. Onderw. uitge sproken, gememoreerd, terwijl spr. nog dr. Bos, afgevaardigde der Tweede Kamer, noemt als een voorstander van de H, B. S. als voorschool voor de onderwijzers-opleiding. Spr. ontvouwt de redeneD, waarom door hem de H B. S. 5-j. c. als voorschool wordt gewenscht. 1°. wordt de leeftijd, waarop de beroepskeuze gedaan v/ordt, opgeschoven; de leeftijd van tegenwoordig, 14 jaar, vindt spr. te vroeg; het kind is alsdan nog niet rijp om te beslissen, er wordt daardoor verkeerd gekozen, dan zal de beroepslust ontbreken en een onderwijzer
onder beroepslust is schadelijk, voor zichzelf, I naar vooral voor het kind. ( 2°. Het onderwijs a. d. H. B. S. diene de i lanstaande onderwijzers algemeene ontwikke- < ing te brengen, d. w. z , diene hem de beginselen doen kennen van wat men de < egenwoordige cultuur noemt. Hoewel spr. niet blind is voor de gebreken i van de H. B. S. in dezen, meent hij toch aan le H. B. S. de voorkeur te moeten geven boven het gymnasium. 3°. Het bezoeken van de H. B. S. zal de sandidaat-onderwijzer onttrekken aan het isolement, waartoe hij door de tegenwoordige opleiding gedwongen wordt. De omgang met jongelieden, die later verschillende betrekkingen in de maatschappij zullen bekleeden, zal verheffend werken op den onderwijzersstand, terwijl omgekeerd de lust om onderwijzer te worden bij jongelieden uit andere standen, dan waaruit de tegenwoordige onderwijzer voor een groot gedeelte voortkomt, grooter zal worden. Naast dit laatste punt noemt spr. het een voordeel voor de El. B. S., doordat deze vele goed aangelegde leerlingen rijker zou worden, wat terugwerken zal on het gehalte en de ambitie der overigen. Doch wil het voorgestelde mogelijk zijn, dan zullen, wat de H. B. S. betreft, nog deze wijzigingen dienen aangebracht: 1°. Elke volksschool zal moeten aansluiten aan de H. B. S. (dus geen fransch voor toelatings-examen); 2°. proportioneele schoolgeldheffing en kostelooze toelating voor minvermogenden; 3°. bijzondere H. B. S , wat betreft de leerlingen wier ouders principieele bezwaren hebben tegen de openbare H. B. S. Over de opleiding na de H. B. S, liggende buiten het kader daarvan, wil spr. kort zijn. Wat de tijd voor de op de H. B S. volgende kweekschool aangaat, hierin verschilt spr. met Dr. Bos. Spr. wil een 2-jarige, Dr. Bos een 4-jarige cursus. Muziek, Slöjd, hygiene, zullen tot de vakken behooren, maar bovenal de paedagogiek (voornamelijk methodiek, psychologie en ethiek. Tijd zal moeten blijven voor vrije studie, voor de kweekeling het kostelijkste wat te bedenken isHet diploma der geprojecteerde kweekschool zal dezelfde bevoegdheid moeten geven ais de tegenwoordige hoofdacte. Als een macht, waartegen het kwaad vechten is, om deze veranderingen ingevoerd te krijgen, noemt spr. het conservatisme, dat den mensch afkeerig maakt van elke verandering. Bovendien zal bij velen principieel bezwaar bestaan, en deze lieden zullen aan de geïsoleerde opleiding de voorkeur zullen geven boven die aan een H. B. S. De practische bezwaren zullen hoofdzakelijk van geldelijken aard zijn; doch, zegt spr., geld mag hier, waar het betrelt een zoo belangrijke taak als de onderhavige, de belangen van het kind, geen bezwaar zijn. Hiermede eindigt spr. zijne doorwrochte rede, onder krachtig applaus der vergadering. Bij het debat stelt Dr. Costerus aan spr. twee vragen: 1°. vele adsp. onderwijzers zijn kinderen van betrekkelijk onbemiddelde ouders; zal het lange uitblijven van eenige verdienste (21 jaar) geen bezwaar voor dezen zijn om hunne kinderen de voorgestelde loopbaan te doen kiezen ? 2°. Zal het niet blijken, dat vele leerlingen, indien zij eenmaal de H B. S. hebben dooroopen, de neiging zullen missen om de mderwljzers-loopbaan te kiezen, en zal daarom I liet een groot tekort aan onderwijzerskrachten ; mtstaan ? J Dr. Stoel merkt op, dat de bezwaren door Ir. Coiterus bedoeld, een gevolg zijn van de tegenwoordige positie van den onderwijzer; doch meent, dat deze bezwaren zullen vervallen, doordat de voorstellen van den inleider, < indien deze mochten worden verwezenlijkt, de verheffing van den onderwijzersstand ten zeerste zullen bevorderen. De heer Lancée (afgevaardigde van het N. O. G ) spreekt een woord van hulde uit aan het adres van den inleider voor de ernstige opvatting dezer zaak. Spr. constateert met genoegen, dat de wensclien van den inleider bijna geheel conform zijn met die van het N. O. G. en geeft een verklaring van het ontstaan der inconsequentie, door den heer Bolkestein bedoeld. Naar aanleiding van de vragen van dr. Costerus merkt de heer Lancée op, dat het niet anders mogelijk is, of een 18-jarige onderwijzer moet zich wel meer dan eens vergrijpen, wat betreft de tact waarmede opgetreden moet worden tegenover de leerlingen ; terwijl een dergelijke onderwijzer evenmin tegenover de ouders zijner leerlingen een positie in kan nemen, zooals zulks wenschelijk is. Naar aanleiding van de vragen van den heer Costerus, die nog uit laat komen, dat de verwezenlijking van de plannen van den inleider gepaard zullen gaan- met enorme financieele opofferingen, sluit de inl. zich aan bij het betoog der heeren Stoel en Lancée, terwijl hij nog met een enkel woord het laatste bezwaar van den heer Costerus weerlegt. Het is jammer, dat na deze rede, waartegen geen bezwaren van werkelijk onoverkomelijken aard zijn aangevoerd, geen motie is in stemming gebracht, waarin een plan tot onmiddellijke daadwerkelijke propaganda en actie was vervat. Maar misschien is de tijd daarvoor nog niet gekomen. Het is in elk geval al verblijdend, dat deze zoo belangrijke zaak uiteengezet is, en de 5-jarige cursus als voorbereiding voor den onderwijzer is bespi’oken. Als nu de woorden van den heer Bolkestein maar nawerken, nog eens worden overdacht en, ’t zij indirect, practisch resultaat opleveren. Want spoedige verandering is dringend noodzakelijk.
"De opleiding van den onderwijzer.". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327055:mpeg21:p00001
üfarohko. De Fransche ministerraad vergaderde gisteren onder leiding van Clemeneeau en hield zich uitsluitend bezig met de bespreking van den toestand in Marokko. De ministers bleken op alle punten volkomen eenstemmig, Op de talrijke vragen die hem na afloop der zitting gesteld werden, antwoordde Clemenceau slechts: »Wij hebben de Marokkaan sche quaestie in haar geheel gespreken en blijken daarbij van dezelfde meening te zijn.« Op de vraag of versterkingen zullen worden gezonden, antwoordde de minister president: »Wij hebben generaal Drude meer gegeven dan hij gevraagd heeft. Drude zal alle troepen ontvangen, die hij noodig zou kunnen hebbeD, om de operaties uit te voeren, die hem opgedragen zijn.”
Clemeneeau zegt, niets te weten betreffende het gerucht, dat Sultan Abd-el-Azie vermoord d zou zijn en evenmin iets te weten over de 1 juiste bedoelingen van Moelay-Hafid. 1 j Ëngelsclie troonrede. i Het Engelsche Parlement is op recés. In r de troonrede, waarmede de zitting gesloten werd, sprak de koning zijne voldoening uit over het bezoek van den koning en van de koningin van Denemarken, wat niet anders , kan zgn dan tot versterking van de vriend- £ schappelijke betrekkingen van de beide lan- \ den en over het bezoek van den Japanschen , prins Tushimi. Ê De betrekkingen met de vreemde mogend- ( heden zijn van vriendschappelijken aard. Mei- j ding wordt gemaakt van het tusschen Enge- i land en Spanje gesloten verdrag tot handhaving . van eikaars belangen in de Middellandsche j Zee en den Atlantischen Oceaan. Vertrouwen wordt uitgesproken, dat de beraadslagingen j van de Vredesconferentie te ’s Gravenhage zullen leiden tot het sluiten van overeenkomsten, strekkende om de rampen van den oorlog te verzachten en de wereldvrede te verzekeren. Voorts wordt verbetering aangekondigd in het administratief bestuur vim Indië waardoor de aanwezigheid van adviseerende Indische leden in den Raad van Indië wordt verzekerd. De koning vertrouwt, dat het toekennen van zelfbestuur aan de bevolking van Oranjerivier-kolonie zal leiden tot welvaart en tevredenheid van die bevolking. Het overige deel van de troonrede handelt over binnenlandsche aangelegenheden. In de Autwerpecüe Haven. Ingevolge het besluit der algemeene vergadering van de stakers zijn er gisteren reeds 3000 werklieden aan den arbeid gegaan na de verbintenis te hebben geteekend. De graan-en houtmannen, als afgesproken, onthielden zich. Een der stouwers weigerde de foremen te aanvaarden, doordien zij in den strijd de partij der stakers hadden genomen. De werklieden, hoewel zij geteekend hadden, staakten onmiddeilijk op hun beurt. Het werk werd toen door Engelschen verricht. Het was echter een alleenstaand feit, dat zich op de andere schepen niet herhaalde . De arbeiders werden gebruikt voor de taak waartoe zij zich aanboden. Het gerucht loopt, dat de patroons echter zullen eischen dat zij, die geteekend hebben, onmiddellijk aan ’t werk zullen gaan op de graan- en houtbooten. Het is echter haast ongelooflijk dat, zelfs na de houding, die de werkgevers tot heden aangenomen hebben, een feit zou waarheid worden, dat van aard zou wezen om de tot hiertoe heerschende kalmte der werklieden te doen veikeeren. De Fédération maritime zelve bewaart over hare voornemens het zwijgen. Statistiek. Duitsche bladen maken een statistiek openbaar bevattende gegevens van de verdeeling van de Pruisische bevolking naar de moedertaal. Hieruit blijkt, dat op 1 December 1905 de bevolking van Pruisen 37.293.324 zielen telde, hieronder bevonden den zich 32 857.709 Duitsch sprekenden en 4.269.391 personen met een niet-Duitsche moedertaal; 165 963 personen gaven Duitsch en een anderen taal als moedertaal op.
Het aantal Nederlanders in Pruisen is in Ie laatste jaren belangrijk toegenomen. In 1890 telde men in Pruisen ruim 40.000 Nederlandsch sprekende inwoners, op 1 Dec. 1900 echter reeds 77-413, terwijl op 1 Dec. 1905 dit aantal gestegen was tot 84.555. Het aantal Polen bedroeg op 1 Dec. 1905 ruim 3,646.000. De wijnbouw in Zuid-Frankrijk. In de Tocsin, het blad van de commissie van Argeliers, de commissie die aan het hoofd staat van de beweging der wijnboeren in Zuid-Frankrijk komt een oproeping voor aan alle wijnbouwers, eensgezind te blijven en pal te staan, De commissie wijst op de uitwerking die het streven der wijnbouwers reeds heeft gehad. De wijn is eenige franken de hectoliter naar boven gegaan en straat nu op 5 frank. Als de wijnbouwers zich niet geweerd hadden, zou de wijn van ’t jaar zeker evenveel achteruit zijn gegaan in prijs als hij nu vooruit gegaan is. Wat de wetgever vastgesteld heeft is weinig, maar heeieroaal niets is het ook niet. Zonder onze meetings zou het parlement niet aan ons gedacht hebben, zonder onze wanhoopskreten zou de staat ongetwijfeld nagelaten hebben de vervalschingswet van 1905 toe te passen. Wijnbouwers, zoo eindigt hel stuk, uw taak is het den wijn van het Zuiden te verdedigen. KORTE KEKICHTES. De gouverneur van Venezuela deelde aan de wetgevende vergadering mede, dat kapitein Calder wederrechtelijke 200 yards ver op Venezolaansche gebied was binnengedrongen. De balata werd aan de eigenaars teruggegeven en aan president Castro leedwezen betuigd over het gebeurde. De Smithsonian Institution, het beroemde museum te Washington, dreigt in puin te vallen door... een witte mierenplaag. De diertjes zijn onuitroeibaar en alle houtwerk en meubelen, ook handschriften worden hun prooi. Vorst Ferdinand van Bulgarije ontving naar aanleiding van zijn regeeringsjubileum een hartelijk telegram van keizer Wilhelm, terwijl ook de keizer van Oostenrijk hem gelukwenschte met zijn twintigjarigen arbeid voor de versterking en de vreedzame ontwikkeling van Bulgarije. De gele koorts woedt hevig op Cuba. De Cubaansche gezondheidsdienst is met bij machte de opnieuw uitgebroken epidemie te beteugelen. Graaf Witte schijnt thans vastbesloten niet in de politiek terug te keeren. Hij nam een benoeming aan als directeur van de Bank voor Buitenlandschen Handel. Volgens een telegram uit Dublin verneemt het officieele blad dat de graafschappen Clare, Calway, Kings County, Leitrim, Longford, en Roscommon in Ierland in oproer zijn en daar versterking der politie dringend noodig is.
"Buitenland.". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327055:mpeg21:p00001
Albert Vogel’s „Saloiue.” Albert Vogel heelt, zooals men weet, nu ook Salome op zijn repertoire gebracht, en
behaalde er veel succes mede. Het Soerabaiaasch Handelsblad zegt er o a. van: Het is werkelijk een merkwaardige «Leistung”, die voordracht van «Salome”. Zonder andere hulpmiddelen dan een rooden mantel en een soort van tiara in de afhangende haren, gezeten op een stoel, al de in het drama handelende personen voor ons te doen leven, — waarlijk, wie dit vermag, moet iets van de vonk van ’t genie in zich hebben”. De Locomotief eindigt een zeer uitvoerige bespreking aldus: «Salome” is een de ziel ontrustend, gruwelijk kunstwerk. Maar ’t staat als literair product heel hoog, en daar Vogel’s interpretatie juist op de openbaring der literaire qualiteiten is gericht wordt door zijne voordracht, beter dan ten tooneele, de psychische monstruositeit opgewogen door de literaire qualiteiten van dit merkwaardige dramatische voortbrengsel van decadente kunst. «En intusschen: als voordracht behoort zijne «Salome” zeer stellig tot Vogel’s meest treffende creaties”. En in De Javabode lezen wij onder meer: »A1 de bizarre, haast onmenschelijke hartstocht van dit drama, waar een bloedwalrn uit opstijgt, dat geurt als een vergiftige bloem, ons te doen doorvoelen, dat was gisteravond ’s heeren Vogel’s groote, zeergroote verdienste”. Mars. De planeet Mars is, ook in figuurlijken zin, niet van de lucht. In de N aturwissenschaftliche Rundschau deelt prof. Berberich nu berichten mee, ingekomen van meer zuidelijk gelegen sterrewachten. Zoo wordt gemeld dat kanalen op Mars zich verdubbeld hebben, en dat ook de Lacus Solis dubbel gezien wordt; Daast de bekende ronde vlek is nu een kleinere te zien. In het Astrophysical Journal zet de Amerikaansche astronoom Simon Newcomb uiteen, waarom het naar zijn meening uiterst onwaarschijnlijk is, dat de zgn. kanalen werkelijk bestaan, en Cerulh is, geheel onafhankelijk van hem, tot dezelfde slotsom gekomen; men zou ze zien tengevolge van een optisch bedrog.
"Kunst en Wetenschappen.". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327055:mpeg21:p00001
PAUL KELLER. 61 »Eene zwijnerij is het,” bromde hij na het laatste glas, »het heele leven 1” »Iioor eens, beste vriend, om eenige onaangenaamheden —” «Onaangenaamheden.” Dat scheen het woord, waarop hij gewacht had. Nu opende hij de sluizen zijner welsprekendheid en begon te schelden, zooals ik nog nooit een mensch heb hooren schelden en zeker ook geen meer hooren zal. De voorwerpen van zijn toorn gooide hij daarbij in liefelijke verwarring door elkander : mijn persoon die een boosaardig en ondankbaar sujet was; Waldhofer, die ingebeeld en onoprecht was; Sternitzke, die de grootste ezel onder de zon was, Fritz, Susanna, de honden, »Laokon« en dan altijd weer van voren af aan. Het was hartverkwikkend, en ik had op dezen dag werkelijk geen krachtiger afleiding kunnen wenschen. Toen bij uitgebulderd had, dronk hij twee glazen cognac om op zijn verhaal te komen, en riep toen om Susanna Zij was er niet. Na den laatsten aanval had zij er toch de voorkeur aan gegeven, om haar lichaam in veiligheid te brengen. Dus ontlastte Gerstenberger zich in hare afwezigheid van een heele lijst van scheldwoorden tegen haar, die met het oog op mijne lezeressen hier niet overlegd zal worden, ging toen zelf in den kelder en haalde zulk een massa flesschen wijn naar boven, dat mij een schrik op het lijf viel, toen ik deze batterij zag opvaren. Hoe lief mij anders een edel dropje wijn is, heden
had ik geen zin in een drinkgelag. En toch zou ik den goeden Grobian ernetig beleedigen, als ik hem heden geen bescheid deed. Ik ging dus naar de wijntlesschen, hield een nauwkeurige monstering en koos er een flesch uit. »Jij daar! Wat doe je daar toch «Ik zoek mij de fijnste flesch uit.” «Zoo, de fijnste flesch I Wel wat brutaal, maar anders heel goed 1 Zeg eens, hoe krijg je dat in ’t hoofd F” «Dat zal ik je aanstonds uitleggen! Zie eens, ik heb verdriet, veel verdriet, groot, echt hartzeer. Werkelijk! Ik vertel je dat later wel eens! Thans verzoek ik je, dat je mij eenvoudig gelooft. En als iemand te moede is als ik, dan kan bij geen groot gelag meemaken. Dat gaat niet! Welnu, daalrom heb ik mij slechts die eene flesch gehaald. Meer drink ik niet!” «Zoo, zoo, verdriet! Wel — verdriet — hartzeer. — Laat mij die flesch eens zien ! Dat is niet de fijnste! De étiquette is vervalscbt. Die is voor vreemdelingen. Wacht eens! Neem deze! Op deze is de étiquette ook wel niet echt, maar daar staan drie kruisjes op; die is wat waard. Dat is mijn geheim teeken ! Verdriet heb je! — Dat spijt mij I — Waarlijk ! — Kom drink eerst maar eens, beste jongen.” Het humeur van den opperhoutvester veranderde plotseling geheel en al. Hij dronk weinig en zeide ook niet veel meer. Toen vertelde ik hem, dat Marianne’s vader van eene verre reis was teruggekomen en nu op sterven lag, dat ik rdf nog niet wist. hoe het met Marianue en mij zi-u afioopen. Gerstenberger luisterde met deelneming en aandacht toe, en eene droeve stemming scheen zich van hem meester te maken. Intusschen werd het in de kamer conker. Toen zeide hij : nik zal je eens wat uit den oorlog van 70 vertellen — dat heb ik nog aan niemand anders
verteld. — Ik heb ook eens een meisje liefgehad. Niet de vrouw van Sternitzke, dat was gekheid; ik was blij, dat zij Sternitzke nam. Zij is ook haast 20 jaar jonger dan ik. Zooals ik zeide, in den oorlog is het gebeurd. Het was voor Parijs. Ik was daar ook van de partij. Juist was ik sergeant-majoor geworden. Over ’t algemeen hadden wij een hondenleven. Het was koud, onze kwartieren waren slecht, en wij moesten altijd op onze hoede zijn Je weet, dat ik voor hel vaderland gaarne wat over heb; maar zooals gezegd, het was een hondenleven. Toen betrok ik op een goeden dag een ander kwartier. Ik had een licht schampschot opgeloopen en zou het nu een beetje beter krijgen. Zoo kwam ik dan in een Fransche boerenwoning. Zij lag midden in de cerneeringslinie. Cerneeringslinie is de kring, dien de Duitschers om Parijs getrokken hadden. Het waren fatsoenlijke, nette lui. Zij hadden niet kunnen vluchten, omdat de vrouw ziek was, en nu was ik met eenige andere manschappen bij hen ingek wartierd. — Er was daar een jong meisje in huis. Madeleine heette zij ; dat is in het Duitsch Magdelena. Ik kan je dat zoo niet beschrijven, maar zij was het beste mei.-je van de wereld, De mensehen stelden vertrouwen in mij. Zij wisten dat ik op hunne hand was en dat hun geen leed zou geschieden. als er onder de soldaten soms een ruwe kerel was. Fransch spreken kon ik heel weinig, maar spreken deed ik altijd met het meisje. Menigmaal heb ik haar in de huishouding een handje geholpen. Het beviel me daar zoo goed, dat het mij heelemaal niet leek, of het oorlog was. — Eenmaal — ja, zooals gezegd, eenmaal — ik durf het zeggen — er stak geen kwaad in — dus, eenmaal heb ik haar gezoend. — Maar verder! —De Parijzenaars deden een uitval. Wij hadden ons laten verrassen. Er was een heuvel tusschen ons en Parijs. Het commando was verwisseld ; toen had men uit vergissing geen patrouille naar den heuvel gezonden, en de Franschen richtten er des nachts een batterij
op. Des morgens overstelpten zij ons met granaatvuur. — Tegen den avond was alles, wat den heuvel betreft weer in orde. — Maar ! —■ Vele kameraden waren gevallen, — ons huis had een groot gat —en — en Madeleine was ook dood. — En nu verder! Ik lustte toen ook geen eten of drinken. In langen tijd! In den oorlog had ik geen schik meer, ook niet in het victorieschieten. In ’66 ben ik heel welgemoed uit den oorlog tehuis gekomen ; maar in 70 niet. Om Madeleine, weet je ! Het zal nu spoedig dertig jaar geleden zijn, maar menigmaal denk ik er nog aan. Maar ’t geeft niets. Men moet het hoofd niet laten hangen Laat ons nog een flesch drinken, die met kruisjes gemerkt is. Dat is goed in zulke gevallen.” Het was duister, toen wij naar huis gingen. Alles bij elkaar genomen had het bezoek bij den opperhoutvester mij goed gedaan. Ik dacht veel aan den ouden, origineelen man, die toch ook in zijn leven een zeker punt had, waarheen zijn verlangen hem in weeke oogenblikken trok. Met een gevoel van vermoeidheid zat ik nog lang in de feestzaal. Ik opende de kleine toienkamer, die daaraan grensde. Vandaar had men, als het helder weer was, een ver uitzicht. Nu was het diepe nacht. Slechts een paar sterren glinsterden en ver aan den horizon was eeu witte streep. Daar lag de stad. —Den volgenden morgen bracht Baumann mij een brief van Marianne. Ik maakte hem zoo haastig open, dat ik den brief ver insohenrde. Zij schreef: nik heb u niets te vergeven. Gij hebt slechts de waarheid gezegd. Gij zijt dus gelukkig te noemen. Maar ik moet nog eens met n over mijn vader spreken. Ik verzoek u hier te komen. M. von Soden.” Ik overlegde, of ik eene slede zou bestellen. Dat was te omslachtig en duurde te lang. Dus bond
ik Qe sneeuwsenoenen onaer en nep uen uurouiweg af. De winter had veel gegeven en in vond op de velden nog een uitstekende baan. De straat was te glad voor ski. ik ging snel, altijd naast den weg. Soms bleef een voetganger staan of hield een voerman halt, om mij nieuwsgierig na te kijken. Ik sloeg er geen acht op. In de eerste de beste herberg van de stad liet ik mijne sneeuwschoencn achter en spoedde mij naar »de Zon ” De assessor was niet thuis. Dus zond ik een bode met mijn kaartje naar de Mariastiehting, terwijl ik in de kamer van den assessor wachtte. Ik kan niet zeggen, dat mijne opgewondenheid minder was, dan Zondagmorgen. De eigenlijke belissing kwam eerst nu. Ik overlegde weer, wat ik zeggen, hoe ik mij gedragen zou. Met liefde wilde ik haar nu niet plagen. Neen dat niet. — Zij kwam. — Deemoedig bleef zij aan de deur staan. Ik ijlde haar tegemoet. «Marianne ! Lieve Marianne ! Moeten wij elkander hier wederzien F Mijn arme engel!” Ik greep hare hand. Zij zag mij schuw aan, «Hoe kun je dat zeggen? — ik — ik heb je zoo zwaar beleedigd. Neen, zwijg nu. Jij bent zoo goed, je wilt alles weer vergeten; — maar het was laag vau mij, — jou — juist zoo te verdenken. Het gemis aan goed vertrouwen is toch zoo iets — gemeens.” Ik bracht haar zwijgend naar een stoel. «Marianne, nu willen wij eens heel rustig met elkander spreken. Je mag je niet meer zoo opwinden, dat mag je niet Marianne. Ik geef toe, dat je mij gekreukt hebt. Maar op dat oogenblik was je ook beleedigd, — erg beleedigd, zoo erg, als men een vrouw maar beleedigen kan. Maar ook mijne opgewondenheid was een gevolg van zinsverbijstering. Marianne, — is het niet als met uw vader en moeder F [Wordt vervolgd.)
"Een Boschkuur in den Winter.". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327055:mpeg21:p00001