Den Haag, 15 April '97. Lieve Betsy, Het weer was verrukkelijk vandaag en ik heb met 't grootste genoegen een uurtje in het Bosch gewandeld. Onthoud den van dezen myn brief goed. ■chrgf denzelven desnoods over, zet er dag en datum tyj en let eens op in den loop der volgende jaren, hoe dikwy Is, of juister hoe zelden, ik je zoo iets kan töeedeelen.^Want je zoudt haast zeggen, dat 'ter om^ ."gedaan is, maar 't is een*feit, nl. dat er hier altijd , iets aan 't weer mankeert. De geheele week Was 't al zonnig?(op een enkelen dag na),;doch uit dej zon blies er^zulk een venynig,,„gure wind, dat men bepaald niet wist hoe zich te kleeden. Trouwens, die kunst is, afgescheiden van het weer, lang niet*gemakkelyk en er nu en danjeen lesje in te krijgen, is geenszins te versmaden. Zoo zullen vele dames mevrouw Emants verleden Vrydag en Zaterdag dankbaar zyn geweest, want in Krisis, het tooneelstuk door haar echtgenoot vervaardigd, droeg ze niet minder dan vy'f verschillende toiletten, en dat In een stuk van vier bedrijven, dat istnog meer dan eén per bedrijf. Ze trad op in een keurig gemaakt fietspakje, donkergroen met een"rose vestje: ik zag er haar toevallig een poos geleden mee, en toen viel 't mij terstond op hoe bijzonder chic het was. N°. 2 van 't vyftal was een allerelegantste avondjapon, een subtiele combinatie van crime met lichtgroen. De stof was een soort van crêpe-bayadère, in den rok liepen de strepen jevenwydig met "het middel ofwel horizontaal, bij de mouwen eveneens, doch daar was het goed zóó geplooid, dat de strepen smaller toonden Het lijf was verticaal gestreept, als ik 't zoo eens noemen mag, en met crême-kant opgesierd. Het derde toilet was zwart met een figaro en een schotsch zyden das, heel eenvoudig; het vierde was insgelijks zwart, doch met een gekleed lyf, waarin een vestje van écru tule prijkte. N°. 5 logenstrafte het oud-vaderlandsche gezegde: lest best, want volgens myn smaak washet veel te baroque. Het bestond nl. uit een roken figaro van wit cheviot met een rosé vestje en eeD kraag en ceintuur van rood fluweel. Daarbij ccc meer dan excentrieke hoed van wit stroo met fladderende rozen en wuivende strikken. Het speet my bepaald toen ik mevrouw Emants, die zich anders zoo Uitstekend weet te kleeden, aldus opgeschikt ten tooneele zag verschijnen. Al was 't maar alleen om de booze tongen, die nu reeds vertellen, dat de man 't stuk enkel schreef om de vrouw gelegenheid te geven zich eenige japonnen aan te schaffen en ze ten toon te stellen. Van een anderen kant hoorde ik het bewuste tooneelproduct „een storm in een glawater" noemen. Dat is nu de dank aan een schrijver, die onze toch al zoo poovere tooneelliteratuur met een oorspronkelijke bydrage heeft verrijkt. .. oi vermeerderd ? Dat is nu de vraag. Wat my betreft, zoo was mijn indruk deze: als het stuk uit twee bedrijven in plaats van uit vier had bestaan, zou het oneindig gewonnen hebben, want ik vond niet dat er genoeg stof (ik meen niet japonnenstof) was voor vier.
Dan heb ik nog één groot bezwaar en wel dit: uit de eerste tien zinnen hoort men terstond, dat de zaak goed afloopt, dus maakt men er zich volstrekt biet ongerust over, hetgeen misschien goed is voor de zenuwen, doch afbreuk doet aan de belangstelling Bij een echte krisis of een echt ziektegeval zou 't net zoo gaan. Stel iemand vertelt je: „die of die is ziek geweest, de krisis is gelukkig voorbij." Dan zul je wel verlangend zijn om te weten hoe de zaak zich heeft toegedragen, maar lang niet zoo als wanneer men je zou vertellen, dat de persoon in quaestie nog ziek was. Dan zou je spanning veel grooter zyn. De Krisis van Marcellus Emants nu is er een in 't huwelijksleven van dokter Karel Remdonk en zyn vrouw Suze. Hy tiranniseert haar te veel naar haar zin en wil o. a. dat zy zich minder opzichtig kleedt (mogelijk dacht hy aan vyf toiletten op één avond), dat zy minder van zich doet spreken en ook dat ze het fietsen opgeett, waarvan zy een dolle liefhebster is. Nauwelijks is zy een weinig ontstemd over het meesterachtige optreden van haar gemaal of er komt een schoonzuster op visite (moraal: hoedt u voor schoonzusters), die haar aanraadt zich volstrekt niets te laten gevallen. Er is maar een principe iD het huwelijk en dat is: men wordt getiranniseerd of men tiranniseert zelve. Henriëtte, de schoonzuster nu, wilde 't eerste niet en daarom koos zy 't laatste.
Ze redeneerde ongeveer aldus :„ Waarom trouwen de mannen? Om geld! Jü hadt geld, ik had geld. Karel had niets, Frans had niets. In 't begin van ons huwelijk was Frans de baas en deed hij precies wat hij wilde. In een jaar had hij dertig duizend gulden opgemaakt, natuurlijk van myn geld, maar toen heb ik er een speldje voor gestoken. Ik heb gezegd: jij hebt hier niets in te brengen, 't Is mijn huis; eiken stap, dien je doet, doe je op myn kleed; voor eiken hap en voor eiken slok, dien je neemt, ben je my dank verschuldigd, want 't is myn eten en 't is myn wyn." En zoo gaat ze een poosje door, een heerlijk type! Suze, 't dokteravrouwtje, komt langzamerhand onder den indruk en neemt zich voor het voorbeeld van haar schoonzuster te volgen, in zooverre, dat ze zich niet wil laten tiranniseeren. Zoetjes aan komen er meer bezoekers, want 't is de trouwdag van den dokter en zyn vrouw en ze hebben een klein familiefeest georganiseerd. De eenige, die niet komt, is de oom van den dokter, die niet houdt van zulke bijeenkomsten en die zijn wegblijven verklaart door de theorie, dat familiefeesten kibbelpartyen zyn. Maar Jacob, Suze's broer, verschijnt op den bepaalden tyd, vergezeld van Cornelia, anders gezegd Kee, die in tegenstelling van de eordate Henriëtte geheel onder de plak staat. Het geheele stuk door begint de ziel volzinnen en betoogen, die ze niet af kan maken, doordat haar man haar telkens in de rede valt met een: „Houd jij je nu stil, Kee, dat weet ik beter dan jy". En zoodanig is de stumper doordrongen van dit beter weten, dat zij de weinige conversatie, die ze mag voeren, aanhoudend doorspekt met de machtspreuk: „Jacob zegt of Jacob zei," al naar ze van 't tegenwoordige of van 't verleden spreekt, bepaald allervermakelykst; b. v: „Ja, Suze, 't was nog zus of zoo, of we waren niet gekomen, want gisterenavond was de kleine piets goed en toen zei Jacob: als 't morgen niet beter is, gaan we niet. Maar vanochtend keek ie weer zoo vroolyk en toen zei Jacob: laten we maar gaan. En we wilden je zoo graag een attentie bewyzen, maar ik wist niet wat en toen zei Jacob: laten we bloemen geven, die doen altijd pleizier". Zoódat we dus gegeven hebben drie huishoudens, waarvan in 't eerste, Frans en Henriëtte, de vrouw de baas U, terwijl ln 't tweede, Kee en Jacob, de vrouw versukkeld wordt. Nu staat het derde, Suze en Karel, er tusschen. Suze ziet een afschrikkend beeld in Kee' en Karel een even afschrikkend beeld in Frans. Ir! plaats nu van den middenweg tusschen die tweV uitersten te kiezen, willen noch Karel, noch Suze toegeven. Karel is streng en behandelt Suze als eer klein kind, en zy van haar kant wil zich niet voor hem buigen, 't Resultaat is, dat hy doldriftig wordt en zy zenuwachtig, er volgt een scène, waarby genoemde familieleden getuigen zyn. Nadat zy hem een poosje heeft laten doorrazen, heeft 't jonge mevrouwtje er genoeg van 'en verlaat zjj de kamer Doch als de uitgeraasde echtgenoot haar wil gaar. halen, ten einde het familiefeest verder door te vieren, vindt hy haar kamer leeg en een brief, waarin ze hem meedeelt, dat ze voorloopig by Henriëtte in den Haag gaat logeeren. Natuurlijk verneemt de verzamelde familie terstond de droevige mare en ze besluiten eenparig de party op te breken.
Nadat ze vertrokken zyn, komt de laatste gast, de advocaat Ruuf. De verlaten echtgenoot vraagt verwonderd: „Kerel, wat kom jy hier doen?" „Weieten Je hebt me immers ten eten gevraagd ?" „God! ja. maar....", en hy deelt hem in weinige woorden de toe dracht der zaak mede, aldus besluitende: „Enzegjii uu eens als man der wet: wat kan men in zulk een geval doen ?" „Niets", antwoordt de man der wet heel kalm. „En als ze weigert terug te komen, wat kan ik dan doen ?" „Niets", klinkt 't opnieuw en in dat negatieve antwoord ligt het zwaartepunt van het stuk. De schryver wil namelijk aantoonen hoe onvoldoende de wet gehuwden beschermt.
Langzamerhand wordt de zaak meer ingewikkeld. Suze weigert niet alleen terug te komen, doch gebruik makende van zyn vast bezoek aan het Ziekenhuis, komt zy tydens de afwezigheid van haar man in de echtelijk e woning en wel om haar kleeren, toiletartikelen en kieiiie schatten terug te halen, en als haar arme gemaal tiierop in wanhoop den advocaat laat komen en hem met een van ontroering trillende stem afvraagt, „Raad me toch, wat kan ik nu doen?" antwoordt ie man der wet weer heel laconiek: „niets." En 't gaat nog verder, mevrouw neemt van haar kant ook een advocaat en deze raadt haar aan schulden te maken. Ze koopt een Persiane mantel van . 500 en als haar man de rekening krygt en daarop nogmaals aan den man der wet vraagt, wat hy nu wel doen kan, luidt 't antwoord wederom: „niets, niets, niets, niets!" Een vrouw kan van haar man wegloopen, ze kan het huis half leegdragen, ze kan schulden maken en 't arme mannetje kan zich de
lippen ten bloede byten, maar verder ook niets. In dit geval is het de man, die verongelijkt wordt, doch ik geloof, dat het meestal omgekeerd is, en dat de zwakke sekse meer van de onvolmaaktheid der wet te lyden heeft dan de sterke. En dat is natuurlijk, want de heeren der schepping hebben haar gemaakt Enfin, na veel gescharrel (drie bedrijven) komt alles weer in orde, niet door de wet, maar door het eenvoudige feit, dat Suze toch nog genoeg van haar Karel houdt, om uit vrye beweging naar hem terug te keeren, en dat Karel nog genoeg liefde voor haar over heeft om haar hartelyk welkom te heeten. Eind goed, al goed!
Nu is de fout, dunkt my, daarin gelegen, dat men.shen, die elkander toch nog liefhebben, de wet niet noodig hebben. De twist tusschen onze luitjes zouevengoed zyn bijgelegd zonder dat gehaspel met en over de wet. Ik vind dat om de waardeloosheid der wet in deze aan te toonen, de schryver het voorbeeld anders had moeten kiezen. Hy had het geval tragischer, intenser moeten maken. Voor een vrouwtje, dat uit onbezonnenheid wegloopt, en een mannetje, dat niets liever verlangt dan haar weer terug te hebben, is de tusschenkomst der wet geheel overbodig. Meer id rem aangehaald waren de bemoeiingen der verschillende familieleden, die de zaak natuurlijk aanmerkelijk verergeren. De oom alleen tracht ze met
'ükander te verzoenen en hy is 't dan ook, die de jonge vrouw thuis brengt. Hy is de raisonneur, een ype, dat o. a. in de stukken van Dumas voorkwam en 't publiek helpt om een juist overzicht van den toestand te krijgen. Die oom is een prachtige en uitstekend geslaagde figuur, trouwens, de keuze der personen was over 't algemeen zeer gelukkig; alleen was er van enkele rollen te veel een caricatuur gemaakt. De vertolking was voortreffelijk en deze dilettanten konden aan menigen acteur van beroep een lesje geven in manieren en rolvastheid.
Het is, geloof ik, nog niet bekend, of de heer Emants zyn geesteskind aan 't Nederlandsche tooneel zal aanbieden. En als het bestuur het aanneemt, is het nog de vraag of het een repertoirestuk zal worden. Ik vrees van niet, want er zit te weinig actie in om het groote publiek te bekoren, en 't is hier en daar wel wat gerekt; de dialoog is door het geheele stuk pittig, aardig, en vooral bijzonder natuurlijk. Zooals ik je laatst vertelde, werd de voorstelling tweemaal achter elkander gegeven, beide avonden was de zaal flink bezet, de opbrengst zou, na aftrek van de onvermijdelijke kosten, strekken ten bate van 't Kinderziekenhuis alhier en de Amsterdamsche Tooneel_chool. In de pauze werden er ook nog eenige aquarellen voor hetzelfde doel verloot. ln den Kunstkring is men druk bezig met de toebereidselen voor de sluitingsavonden. Het hoofdnummer zal zyn een revue, vertoond met Chineesche schimmen. Een paar dagen geleden was er een allergezelligst middagje in den trant van Hildebrand's plak avondje, 't Was nl. een knip-middag! Eenige dames en heeren hadden zich, met scharen, goeden wil en geduld gewapend, naar den Kring begeven, om de schimmen uitteknippen, een verbazend peuterwerkje, maar lang niet onaardig. Men moet zoo iets meegemaakt hebben om te beseffen wat het is. Zoo was de ondergeteekende 21/.. uur aan één enkel groepje bezig. waarvan het voorbijtrekken nauwelijks één seconde zal duren. Alzoo geeft de een zich een maximum var moeite voor iets, dat voor anderen slechts een minimum van genot oplevert. En als je het goed nagaat, Is dit een beeld van hoe het maar al te vaak in de: maatsehappy toegaat. Ik heb nu geen tyd deze gewichtige stelling nader toe te lichten, mogelijk heb
je zelf wel lust het probleem uittewerken. Wy zyn hier in de rustige kalmte van de stille week. Laatst woonde ik een typisch tafereeltje by ir een onzer eerste modemagazijnen. Er kwam een zeer stijve, zeer deftige dame binnen om mantels te zien. Hoewel de keuze zeer ruim was, vond zy er
toch niet datgene by, wat ze zocht, waarop de haar helpende juffrouw heel gewoon zei: „Mevrouw, als u nog een paar dagen geduld wilt hebben, dan zult u zeker wel iets naar uw zin vinden. Wy verwachten
juist een groote zending uit Parys. Als ude volgende week terug zoudt willen komen .... " „De volgende week," riep de dame op zacht, terugwij zenden toon uit. „de stille week! Nee, juffrouw, dat is geen tyd om aan mantels te denken!" Ende zy verdween, waarschijn lijk om niet meer terug te komen. Zoo zyn er! In Amsterdam is een verbazend leuke Poppententoonstelling, ik denk dus dat ik een dezer dagen op eens een sterk verlangen naar myn schoonfamilie aan den dag zal leggen. Ook zou ik de bloemvelden graag eens willen zien. Ongelukkigerwijze is Kees echter huiselijker dan ooit en wil van zijn laatste dagen aan den wal zooveel mogelijk profitseren door met zyn vrouw alleen te zyn. Ik vind 't ook erg naar, dat h_ weer weggaat en heb er veel verdriet van, maar ik behoor tot degenen, die graag hun leed verzetten en ik zou nu juist nog eens wat met hem willen uitgaan. Myn plan om een week of drie in Engeland te gaan logeeren, bestaat nog steeds, doch myn heer gemaal weet er nog niets van, 't is aen verrassing voor hem. Ik ben erg benieuwd, hoe _y die op zal nemen.
En nu, Betsy-lief, ga ik je weer eens verlaten. Met hartelijke groeten, steeds je
Fanny,