IK wil mijn beschouwing be» ginnen door een onderwerp aan de orde te stellen dat bij dit soort gelegenheden zelden of nooit aan bod komt, namelijk de begroting van buitenlandse zaken." Een grapje van VVDwoordvoerder Bolkestein aan bet begin van zijn betoog bij de vorige week door de Kamer afgewerkte begrotingsbehandeling van BZ. Het is inderdaad wat ongebruikelijk dat kamerleden tijdens de begrotingsbehandeling van buitenlandse zaken uitgebreid de financiële positie van bet departement aan de orde stellen. Een bijdrage behelst meestal niet veel meer dan een „tour d'horizon". Maar ditmaal dus ruime aandacht voor de financiële en personele problemen in het departement aan het Plein. Van een ongeremde somberheid was daarbij het beeld dat de PvdA-afgevaardigde Van den Bergh voor de Kamer opriep: „De algemene situatie op het departement van buitenlandse zaken is treurig te noemen. Het volledige gebrek aan politieke leiding op het ministerie heeft geleid tot de situatie waarin niemand meer weet waar hij aan toe is. De minister is buitenlands en laat het land aan zijn lot over. De toestand is gedemoraliseerd." WELISWAAR sprong het CDA ** onmiddellijk voor minister Van der Klaauw in de bres (heeft Van den Bergh soms een enquête onder de ambtenaren gehouden?), maar uit het verloop van het debat bleek dat eigenlijk alle partijen, zij het in minder onparlementaire bewoordingen. Van den Berghs indruk deelden. Dat deVVD zijn eigen minister van buitenlandse zaken heeft laten vallen als een baksteen is bekend. De opstelling van de liberalen in de kwestie-Taiwan en de uitlatingen, gisteren, daarover van lijsttrekker Wiegel mogen zij wat dat betreft beschouwen als de kroon op hun werk. Dat de meest beklagenswaardige minister uit het kabinet-Van Agt nog steeds aan het hoofd staat van wat nu ook het meest beklagenswaardige departement blijkt te zijn, is dan ook alleen terug te voeren op een gebrek een politiek waardigbeidsbesef van de bewindsman. _fOALS bekend gaat het ministerie van buitenlandse zaken al jarenlang gebukt onder een integratieplan. Volgens dat plan zou, ruwweg gezegd, het verschil gaan wegvallen tussen departementsambtenaren en ambtenaren van de buitenlandse dienst In principe zouden dan alle ambtenaren in aanmerking kunnen komen voor een post in het buitenland en dat vooruitzicht heeft zoveel weerstand opgeroepen dat er een probleem is ontstaan. De Kamer bleek daar echter niets voor te voelen. Gualthérie van Weezel, van de partij dus die zo fel van leer trok tegen Van den Bergh, noemde het „ronduit dubieus" dat er over een conceptregeling over de integratie inmiddels wel advies is gevraagd aan het ministerie van binnenlandse zaken, maar dat de ambtenarenbonden van niets weten. Zijn conclusie: „Daar de toekomst van de ambtenaar en zijn gezin centraal staat, wekt de gevolgde procedure een toenemende vrees voor faits accomplls en onzekerheden op. Dit leidt weer tot onrust op departementen en posten." Maar Van Weezel ging nog verder: „Wanneer de minister ook de indruk wekt met zijn financieel uitgeklede ministerie een te gemakkelijke prooi voor het ministerie van financiën te vormen, lijkt het niet vreemd dat de teleurstelling over het door hem gevoerde beleid toeneemt." Met andere woorden: ook op het gebied van de financiën laat de minister over zich lopen. 1?N ook op dit punt waren rege**"*" ringspartijen en oppositie het in grote trekken eens. „Wanneer wij onze buitenlandse dienst niet geven wat hij nodig heeft, beknibbelen wij op onze toekomst," zei Bolkestein terecht De VVD-woordvoerder was alleen wat optimistisch toen hij opperde dat de extra benodigde middelen voor de buitenlandse dienst zouden kunnen worden verkregen door besnoeiingen binnen de begroting van het ministerie. Brinkhorst (D' 66) was op dat punt, waarschijnlijk terecht wat minder hoopvol gestemd en nodigde Van der Klaauw uit maar eens aan te kloppen bij zijn collega van financiën. Het was het matste BZ-debat sinds jaren, daar waren de buitenland-specialisten in de Kamer het over eens. Viel er dan helemaal niets te lachen? Ja, toch. Op pagina 57 van de Memorie van Toelichting staat te lezen: „Er wordt naar gestreefd om binnen afzienbare tijd met China een cultureel verdrag te sluiten."
Van der Klaauw parool archieffoto
"Bij BZ-debat viel weinig te lachen door AD BLOEMENDAAL". "Het Parool". Amsterdam, 1981/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010847332:mpeg21:p004
"Het Parool". Amsterdam, 1981/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010847332:mpeg21:p004
ADVERTENTIE • • ft..*., ____. _____ __ I _~___7 BB H Bft. __. «__ __-f_r> v| ____«! ________ _-/<•'•****' ** (B _B ______ _____■> Een prima shag, lang van draad, gemaakt van geurige Kentucky en door de zon gerijpte Virginia tabakken
"Advertentie". "Het Parool". Amsterdam, 1981/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010847332:mpeg21:p004
TEDEREEN die ook maar een *** beetje verstand van literatuur heeft, zal bij zorgvuldige lezing van het Dagboek van Arme Frank tot de conclusie moeten komen dat dit onmogelijk het werk kan zijn van een teenager". Dit Is de kern van een brief die B. en W. van Amsterdam in januari 1974 ontvingen van een zekere heer Eric Pedersen uit Toronto, Canada.
Dat dit Dagboek een vervalsing was, leek de heer Pedersen wel duidelijk. Als „bewijs" hiervan noemde hij het proces dat in de Jaren vijftig was gevoerd door Meyer Levin tegen Otto Frank. De Amerikaanse schrijver Meyer Levin had een toneelbewerking van Het Achterhuis gemaakt, die hij had laten spelen in een orthodox-joods milieu. Otto Frank vond dit onaanvaardbaar omdat het gezin Frank vrijzinnig joods was geweest Hij wees de bewerking van Levin af en gunde de rechten voor een toneelbewerking vervolgens aan het echtpaar Albert Goodrich en Frances Hackett. Hun werk werd een overweldigend succes.
Er volgde een schadevergoedingseis van Levin, die leidde tot een minnelijke schikking. Otto Frank betaalde Levin een bedrag van 15.000 dollar.
TTOLGENS het klassieke recept v van de antisemitische propaganda verdraait Eric Pedersen deze feiten op zon manier, dat het lijkt alsof Meyer Levin de eerste schrijver zou zijn geweest van een toneelstuk over Arme Frank. Otto Frank zou daarna het werk van Levin hebben gebruikt om iets te schrijven dat hij aan ons voorschotelt als het werk van zijn dochter. De schadevergoeding van 15.000 dollar wordt door Pedersen even veranderd in 50.000: dat maakt meer indruk.
Burgemeester Samkalden en wethouder J. Bootsma doorzagen meteen de onzuivere motieven van de briefschrijver. Zij konden hem niet antwoorden, want hij had niet eens een adres vermeld. Wel getroostten zij zich de moeite het weefsel van leugen en bedrog waaruit de brief bestond, tot in details te ontzenuwen.
Getuigen van het leven in het Achterhuis, die het manuscript kenden en die te maken hadden gehad met de boekultgave, werden gehoord en hun verklaringen werden in notariële akten vastgelegd. Ook de gegevens over de rechtszaak Levin versus Frank werden bij het Hooggerechtshof van de staat New Vork opgevraagd. Over het bestaan van het dossier waarin zich dit belangrijke materiaal bevindt, schreef ik vorige week op deze pagina. JN dit dossier bevinden zich ook stukken over het proces dat in de Jaren 1959-1961 te Lübeck door Otto Frank werd gevoerd tegen twee Duitsers die openlijk de echtheid van het Dagboek hadden aangevochten. Een van hen, de leraar Lothar Stielau moet ln zijn schoolkrant de volgende ietwat dwaze zin hebben geschreven: „De vervalste dagboeken van Eva Braun en van de koningin van Engeland en het niet veel echtere van Arme Frank hebben de profiteurs van de Duitse nederlaag wel vele miljoenen opgebracht, ze hebben óns daarentegen bepaald gevoelig op dit punt gemaakt." Otto Frank diende een klacht tegen deze leraar in. Er volgde een vooronderzoek dat meer dan twee jaar duurde. Hierin werden Nederlandse getuigen gehoord. De rechtbank liet ook een grafologisch rapport opstellen, waaruit onder meer bleek dat Arme tijdens de onderduik van twee Jaar een versneld geestelijk rijpingsproces had doorgemaakt. In deze rechtzaak werd ook uitgesproken, dat in de Duitse vertaling het kinderlijke Nederlands in een „volwassenen-Duits" is overgebracht, waardoor zij minder authentiek werkt. Otto Frank won het proces. TJfJU zouden de vraag naar de ** echtheid van Arme Franks Dagboek hiermee kunnen laten rusten: er zijn immers rapporten en verklaringen te over die deze echtheid bewijzen. Toch is het hiermee als in het Franse spreekwoord „qui s'excuse s'accuse". wie steeds iets waar moet maken, wekt de schijn dat hij iets te verbergen heeft. Dit bleek inderdaad het geval te zijn, toen ik van Otto Frank persoonlijk vernam dat Arme zelf een tweede versie van haar Dagboek had geschreven, waarin zij „gedeelten die zij onbelangrijk vond" had weggelaten. Waarschijnlijk deed zij dit na de radiorede van minister Bolkesteln uit Londen, waarin deze de mensen opriep brieven en dagboeken uit de bezettingstijd voor later te bewaren. Wanneer de gedrukte tekst is vervaardigd naar de tweede versie van het Dagboek, is één ding in elk geval zeker: het boekje Het Achterhuis is niet zonder meer de afdruk van een spontaan, kinderlijk dagboek. In dit opzicht is de beschuldiging van Eric Pedersen dus bijna juist. Het boek is echter geen vervalsing, want het is door Arme zelf gefatsoeneerd met oog op mogelijke publikatie.
T}AT Arme ln de uitzonderlijke *-' omstandigheden van de onderduik in versneld tempo geestelijk gerijpt was, had Annle Romein- Verschoor reeds in haar inleiding bij Het Achterhuls in 1947 opgemerkt.
Maar ook naderhand, na de bevrijding Is er schiftende en redactionele arbeid aan Arme's dagboekaantekeningen verricht. Wij weten echter niet, wie uit de massa papier die Arme had nagelaten, met meesterhand het goed gecomponeerde boekje Het Achterhuis heeft samengesteld.
Otto Frank verklaarde, dat het niet zijn werk was. Letterlijk schreef hij mij: „Het klopt niet dat op mijn wens (de uitgeverij) Contact enkele passages heeft geschrapt". Deze zin moet iedereen te denken geven, die meent dat wij uit respect en piëteit voor de vader en de dochter niet vrijelijk mogen beschikken over de tot nog toe ongepubliceerde teksten.
A NNE had zelf gedacht een boekuitgave onder de titel Het Achterhuis. Er was echter geen boek, er waren alleen nagelaten papieren. Nu is het gebruikelijk bij de uitgave van dagboeken en brieven van iemand die kort tevoren Is gestorven, in eerste Instantie te volstaan met de meest belangwekkende fragmenten, en tegelijkertijd al te persoonlijke details en mededelingen die kwetsend kunnen zijn, weg te laten.
Pas wanneer mèt de afstand ook de belangstelling voor de persoon in kwestie groter wordt, kan uiteindelijk de hele nalatenschap aan de openbaarheid worden prijsgegeven.
Toen het Dagboek van Arme Frank, vooral na het succes van het toneelstuk, tot een moderne mythe werd, groeide ook de belangstelling voor de ware gang van zaken met het manuscript. Neo-nazi's en antisemieten konden ln het bestaan van een mythe aanleiding vinden, de waarheid die aan de mythe ten grondslag ligt, aan te vechten.
TLTEVROUW Elida Wessel-Tuin*"vxstra, (tweede kamerlid van D' 66), is tegen de integrale publikatie van het manuscript. Zij noemde hen, die hiernaar streven, op smalende wijze „waarheidsjagers". Waarheldsjagers.zijn ln een democratie echter niet de slechtste of meest nutteloze burgers. Zij zien dat de mythe van Arme Frank een zweem van rechtvaardiging kan geven aan laster en verdachtmaking. Alleen volledige openbaarheid kan hiertegenover worden gesteld.
Fragmenten van het manuscript van Arme Franks dagboek, dat door haar vader Otto gedeeltelijk is 'gecensureerd' anp
"OPINIE Arme Franks Dagboek – mythe en werkelijkheid door RICHTER ROEGHOLT". "Het Parool". Amsterdam, 1981/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010847332:mpeg21:p004
"Illustratie zonder onderschrift". "Het Parool". Amsterdam, 1981/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010847332:mpeg21:p004
T?EN tijdje geleden vroeg iemand *"~* mij of ik een jood was. Naar joods gebruik antwoordend met een wedervraag zei ik: waarom denk je dat? Het bleek niet mijn uiterlijk, de achternaam van mijn moeder of de voornaam van mijn vrouw te zijn — drie plausibele redenen — maar mijn sympathie voor Israël. Dat laatste motief ergerde mij en ik heb een ontwijkend antwoord gegeven.
Joden komen er wel voor uit, althans in beschaafde landen. Assimilatie is in Nederland uit de mode. Joden hebben echter nog een ruime keus in de manier waarop ze hun jodendom beschrijven. Bij sommigen is dat een krachtige belijdenis, bij anderen twijfel. Verschillende varianten zijn aan te treffen in de door Dick Houwaart uitgegeven bundel „Mijn Jodendom", waarin twaalf Nederlanders uitleggen wat het jood-zijn voor hen betekent Bij een enkeling is dat eenvoudig en rechtlijnig. Rabbijn Just verwijst naar de „authentieke, historische voorschriften" van de Halacha. Hij verwerpt de uitdrukking „mijn Jodendom", want het jodendom is een objectief gegeven: iemand is geboren uit een joodse moeder en leeft volgens de halachische voorschriften. En ook Dick Houwaart denkt in die richting; hij citeert met instemming Maybaum die zei: God heeft ons gekozen. Wij kiezen niet zelf.
T-TET andere uiterste wordt gexx vormd door Ed van Thijn. Hij is a-religieus en kiest bewust voor het jood-zijn. Zijn levensgeschiedenis bestaat, wat die keuze betreft, uit duidelijke fasen: als kind in het vooroorlogse Amsterdam-Zuid was hij een joods jongetje zonder er erg in te hebben, want alle mensen om hem heen waren joden. Toen de razzias begonnen betekende joodzijn doodgaan, dus je kon beter wat anders zien te worden. Maar in Westerbork realiseerde hij zich dat het jodendom van binnen zit. Na de bevrijding stuurden zijn ouders hem in de richting van assimilatie, en met zijn joodse vrienden werd niet over de oorlog of het jodendom gesproken. Pas in de jaren vijftig, toen Presser de twintigjarige student kwam interviewen over zijn oorlogservaringen, kwamen de verdrongen gebeurtenissen weer boven. In Parijs werd de vijfentwintigjarige Ed van Thijn gemolesteerd door een jeugdbende, die hem „sale juif" noemde. Daarna ging hij in de politiek, maar niet speciaal als jood. Toen hij kamerlid was, en de hoorzittingen plaatsvonden over de vrijlating van de „drie van Breda", raakte hij in wat hij zelf een krankzinnige situatie noemt: oorlogsvervolgden kwamen hem, Ed van Thijn, uitleggen wat er tijdens de bezetting was gebeurd. Vanaf dat moment werd hij joods politicus. Hij identificeerde zich aanvankelijk met Israël, maar ontdekte dat iemand binnen Israël nog weer opnieuw moet kiezen. Van Thijn schrijft de treffende zin „de grote betekenis van Israël is niet dat je jood bent, maar wat voor jood je bent".
TK heb het verhaal van Van Thijn wat uitvoeriger weergegeven omdat daaruit zo duidelijk blijkt hoezeer iemands jodendom een persoonlijk mengsel is van noodzaak en keuze. Joods-zijn bevat meer van die tegengestelde bestanddelen. Daar is de knusheid en de feestelijkheid van het gezinsleven — de seideravond, waar mevrouw Polak-Biet over schrijft — tegenover de dwang van de orthodoxie (Herman Bleich). En de tegenstelling van de joodse geborgenheid tegenover de boze buitenwereld. Die laatste komt natuurlijk in ai deze stukken naar voren, want de schrijvers hebben de oorlog meegemaakt (uitgezonderd Ronnie Naftaniel en Simon Hammelburg.
Het meest aangrijpend is misschien het korte verslag dat rabbijn Avraham Soetendorp geeft van de Duitse inval in het huis waar hij als kind was ondergedoken — hij had zijn schoentjes boven het luik laten staan en zo wisten de soldaten waar ze moesten zijn.
Zoiets laat sporen na. Verschillende van de auteurs hebben last van dat eigenaardige schuldgevoel, dat zich van veel vervolgden mees-
ter maakt. Het is de vlo*! antisemitisme, dat het *►*] een probleem is van de *3 ten. Ronnie Naftaniel S*l maar mijns inziens te*>l Het eeuwenoude anti"J vooral in zijn christelü*! vreet aan de identiteit] slachtoffers. De twijfel ° I van het bestaan, waar 3 lijk allemaal last van he"j bij joden in versterkte rk Het blijkt uit bijna al &1 gen, vooral uit die van M*] en van Gerrit Mok Ögl vond ik een prachtig om dat te lezen moeten jj jiem vooral, dit boek K°"J 'M AAR tegelijk geve*, IVX stukken blijk van cc» vertrouwen in de mensljS, jodendom en in Israël. { natie van twijfel en geJJ, nistisch of religieus) Ih*j rakteristiek voor de i*l hier aan het woord zijn- Door de stichting va*1,, Israël is in die combine0 j lijk wel wat verschoven-, wijst op de invloed die centrum uitoefent op d%, de diaspora. De eenheid PJ|J jodendom is er door . Toch zijn er tegelijk stellingen gerezen omd* Ueke meningsverschiU Israël daarbuiten, in de | meenschappen van rijs en Amsterdam, opdjji Van Thijn distantieer*, de regering-Begin. r**L voorstander van een /J staat. En hoeveel kritiek., zich op het beleid van \ sche regering veroorlove*-!| is een netelig in deze opstellen nau* sprake. T-fEN zeer wezenlijk rnjj J-* schil, dat ik in deze ov niet terugvind, betreft dejj in Israël te gaan wonen- K lische vriendin T. in Israël thuishoren, al * tijdelijk en door noodza gen elders verblijven. A»* j joden moeten wonen willen stemt ze daar toe voorzover dat will dat ze naar Jeruzalem , vind dat erg dwingerig ' zij, het is zionistisch, a Maar niet alle joden » ten en niet alle zionisten". Israël. Sommigen wonen f land en schrijven stuKK. ( bundel. Dat is uitsteken», het zionisme rekkelijk ovj het kan voor hetzelfde £ gen tot de innerlijke **, heid waar joodse vaak last van hebben, en niet uitstekend. ,$ Hoe zit het nu met da* f de voorschrift? Het is vHouwaart toto anp Van Thijn
"Jodendom als mengs van noodzaak en ke door JAN PEN". "Het Parool". Amsterdam, 1981/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010847332:mpeg21:p004