Door onze redacteur JOOST VAN DER VAART ROTTERDAM, 12 febr. — Het betoog dat drs.' R. den Dunnen, de Rotterdamse wethouder van haven en economische zaken, afgelopen woensdagmiddag hield was duidelijk genoeg. Den Dunnen, die in de tien maanden dat hij wethouder is in razendsnel tempo geconfronteerd wordt met allerlei economische rampen in zijn werkgebied, memoreerde tijdens de hoorzitting over Rijn-Schelde-Verolme in de Tweede Kamer even het volgende: Het rayon Rotterdam van het gewestelijk arbeidsbureau telde eind december vorig jaar 39.000 werklozen, ofwel 18,4 procent van de beroepsbevolking. De werkloosheid in de hele Rijnmond bedroeg op dat tijdstip 16,6 procent. Ter vergelijking: het gemiddelde werkloosheidspercentage van heel Nederland bedroeg eind vorig jaar f4,7 procent. "Massa-ontslagen en bedrijfssluitingen bij RSV-onderdelen in de regio Rotterdam kunnen we er niet nog eens bovenop hebben. Dat zou rampzalig zijn. We praten toch over het trekpaard van de Nederlandse economie? Of moet je zo langzamerhand zeggen: de aftakeling van dat trekpaard?", zo vroeg Den Dunnen zich vertwijfeld af. Onbewogen De economische experts uit de Tweede Kamer hoorden hem onbewogen aan. De ,hele lange dag was al een bonte stoet van RSVbetrokkenen aan hen voorbijgegaan. leder met een eigen pleidooi, ieder met een eigen visie op de problemen bij het noodlijdende concern. Sommigen droegen deeloplossingen aan, anderen zagen ondanks de duistere tijden toch nog toekomstmogelijkheden voor hun specifieke bedrijf. Maar allen pleitten voor minder straffe maatregelen dan die van de minister van economische zaken, drs. G. M, V. van Aardenne. In die zin verschilde het betoog van Den Dunnen dan obk niet wezenlijk van hetgeen anderen eerder die dag hadden gezegd. Toch werd aandachtig naar de wethouder geluisterd. Om de eenvoudige reden dat Rotterdam de belangrijkste stad is in de Rijnmond en omdat deze regio ongeveer tienduizend RSV-arbeidsplaatsen telt. Een niet onaanzienlijk aantal daarvan is in direct gevaar. Voorgenomen afslankingen bij de RSV-onderdelen Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) en Wilton Fijenoord (WF) kunnen 1600 tot 2200 banen kosten; reorganisatie bij Verolme Machinefabriek
IJsselmonde (VMIJ) kan 200 banen kosten en sluiting van Verolme Electra in Maassluis 565. Den Dunnen: "Als ik alles bij elkaar tel kom ik op een totaalverlies van 2380 tot 2980 arbeidsplaatsen. Daarbij kun je rustig nog eens zo'n aantal uit de toeleverende bedrijven tellen. Elke baan minder bij een RSV-onderdeel betekent ook een baan minder bij een toeleveraar. Netto-resultaat: 5000 a 6000 banen minder in de Rijnmond". 'Multiplier' De gevolgen hiervan zijn niet in drie woorden aan te geven. Maar economen van de gemeente Rotterdam en het openbaar lichaam Rijnmond zeggen dat die "hoe dan ook groot zullen zijn". Het helemaal of gedeeltelijk sluiten van zogeheten stuwende industrie als RDM of Wilton Fijenoord brengt een effect teweeg dat in vakjargon het 'multiplier-effect' heet, het zich vermenigvuldigen van gebeurtenissen die met zo'n sluiting samenhangen. Gaat een RSV-onderdeel dicht, dan heeft dat niet alleen gevolgen voor het bedrijf zelf maar ook voor de toeleveraars, de afnemers, de dienstverleners, etc. Uiteindelijk heeft het zelfs gevolgen voor het koopgedrag in een regio, want werklozen hebben doorgaans minder te spenderen dan werkenden. Met het schrikbeeld voor ogen van meer dan twintig procent werklozen in de stad Rotterdam en een percentage in de hele Rijnmond dat de twintig door een RSV-catastrofe nadert, ging wet' houder Den Dunnen naar Den Haag. Hij had een plan. In essentie komt dat hierop neer: aan afslanking bij de diverse RSV-bedrijven valt niet te ontkomen. Maar er moet met zorg worden ingekrompen en gereorganiseerd, "met het oog op de toekomst", en niet met de botte bijl. Marktverlies Zo vindt de gemeente Rotterdam het van essentieel belang dat Wilton Fijenoord en de Rotterdamse Droogdok Maatschappij beide een scheepsreparatie-afdeling behouden. Het sluiten van één ervan — de reparatiewerf van de RDM is volgens de huidige plannen van de regering in gevaar — zou een aanzienlijk verlies betekenen van een deel van de markt. W. L. van Schaick, directeur van de afdeling economische zaken van de gemeente Rotterdam, licht dit toe: "Sommige mensen denken dat als een werf dichtgaat,
de concurrenten de klanten wel opvangen. Dat, met andere woorden, de spoeling dikker wordt en de anderen er wel bij varen. Maar de praktijk is anders. In de scheepsreparatie draait het om de gevarieerdheid aan dokken die je als haven kunt bieden. De acht reparatiewerven hier in de regio hebben allemaal zo hun eigen specialiteit en capaciteit. Als er é«n wegvalt, vult de ander het gat helemaal niet op. De klanten gaan lang niet altijd mee; die blijven in zo'n geval juist eerder weg". Overcapaciteit De hele scheepsreparatie ligt de gemeente Rotterdam zeer na aan het hart. Drieeneenkwart van de acht bedrijven die er zich in de Rijnmond mee bezighouden, behoren tot het RSV-concern. Wilton Fijenoord en de RDM zijn al genoemd; dan is er nog Verolme Botlek, terwijl de overigens zelfstandige scheepswerf Van der Giessen-De Noord voor 24 procent in handen is van RSV. De andere vier werven die mede aan scheepsreparatie doen, zijn: Boele, De Groot en Van Vliet, Niehuis en Van den Berg en het Havenbedrijf
Vlaardingen Oost (HVO). Acht werven, met een (door de gemeente geschatte) overcapaciteit van ongeveer dertig procent. Dat betekent felle concurrentie en ook leegloop. De concurrentie wordt de laatste tijd vooral veroorzaakt doordat de werven bij gebrek aan werk letterlijk en figuurlijk in eikaars vaarwater zitten. De RDM, die schepen tot circa 100.000 ton kan ontvangen, kan bij een slappe markt natuurlijk ook een kleiner schip van — zeg — 40.000 ton pakken. Dat is wel ongeveer de maximummaat van schepen die nog bij Boele in Bolnes kunnen komen. Hoewel het maar een voorbeeld is, kan het in zo'n geval gebeuren dat de RDM door onderbieding de order voor reparatie van de 40.000-tonner krijgt. Boele heeft dan het nakijken. De gemeente zou, mede om de RDM-reparatiewerf te redden, het liefste zien dat de acht werven ieder een veer laten en hun capaciteit op elkaar afstemmen. Dat betekent dat elke werf ongeveer dertig procent (het deel van
de overcapaciteit) moet inleveren. Volgens wethouder Den Dunnen is een "McKinsey-achtig" onderzoek nodig naar de kansen van de reparatiesector in de Rijnmond. Een volgende stap is een gezamenlijke aanpak van de overcapaciteit, maar tot nu toe hebben de werven nog maar "bar weinig liefhebberij getoond om samen rond de tafel te gaan zitten", aldus Den Dunnen. Dat heeft te maken met de gecompliceerde concurrentieverhoudingen in het Rotterdamse havengebied. Van oudsher zelfstandige bedrijven als Boele, Verolme en zelfs de twee werven waar het vooral om gaat, WF en RDM, laten zich niet zo maar rond de tafel brengen om te praten over capaciteitsreductie. "Eerder is het zo dat men nog steeds van het principe 'ieder voor zich, god voor" ons allen' uitgaat. Als de concurrentie het loodje legt is het jammer, maar men zal er geen traan om laten", zegt een bij de RSV-problematiek betrokken ambtenaar. Verwonderlijk is dat niet. Een werfdirectie is nu eenmaal sneller geneigd om te zeggen: dat hoort bij het vak van ondernemen, dan om de helpende hand uit te steken.
Daarbij komt nog dat de vele miljoenen steun die het RSV-concern in het verleden heeft gekregen, scheve ogen bij de concurrentie heeft veroorzaakt. Onderbieding G. J. Boele, directeur van Boele's scheepswerven en machinefabrieken, zegt grote last te hebben gehad van door het rijk gesteunde concurrenten. "Zij kunnen vaak tegen lagere prijzen op potentiële orders inschrijven dan wij", aldus Boele. Deze zogenoemde onderbieding kwam wat Boele betreft in het recente verleden vooral van de kant van scheepswerf De Schelde in Vlissingen (een RSVonderdeel) en van de ADM in Amsterdam. Van Wilton 'Fijenoord en de RDM heeft Boele, een werf die zelf nauwelijks een beroep op de staatskas hoefde te doen, minder last. "Maar", zegt directeur Boele, "ze zijn toch ook een beetje concurrent geworden omdat de markt momenteel zo slecht is. Iedereen pakt wat hij pakken kan". Als WF/RDM afgeslankt worden of mogelijk deels hun (reparatie)poort moeten sluiten, betekent dat volgens hem waarschijnlijk
meer werk voor de andere werven. Geen herstel Boele, die altijd heeft gewaarschuwd tegen de concurrentievervalsing die zijns inziens verbonden is met het verlenen van individuele steun aan noodlijdende bedrijven, is niet al te optimistisch over de toekomst van de scheepsreparatie. "Op korte termijn zie ik geen herstel en op de lange termijn zie ik alleen maar verandering", zegt hij, hieraan toevoegend: "Op die verandering moet je als scheepsbouwer natuurlijk inspelen". Verder meent hij dat zijn werf en ook een scheepsreparateur als Niehuis en Van den Berg, die momenteel moet reorganiseren om het hoofd boven water te houden, "natuurlijk helemaal geen vuist kunnen maken vergeleken bij RSV-werven of de ADM. "Als je weet wat er met RSV en de ADM is geschoven, als je weet hoe politiek gevoelig het ligt, als je dat allemaal weet, dan weet je ook dat werven die niet of nauwelijks aan de weg timmeren geen vuist kunnen maken op een moment dat zoiets nodig is". Medewerking Ir. D. van den Berg, directeur van de reparatiewerf Niehuis en Van den Berg is net als Boele weinig optimistisch over de toekomst van de reparatiesector. Zijn werf is bezig met een personeelsinkrimping van dertig procent. "De vooruitzichten zijn somber", aldus Van den Berg. Hij wil overigens best zijn medewerking verlenen aan een onderzoek van de gemeente naar de reparatiescctor in de Rijnmond. Van den Berg beaamt echter dat het niet gemakkelijk zal zijn om de acht reparatiewerven rond de tafel te krijgen om te praten over capaciteitsvermindering. "Dat zal heel wat voeten in de aarde hebben, ja". Een scheepswerf die ook nauwgezet de huidige perikelen rond RSV volgt is Van der Giessen-De Noord. Niet zozeer vanwege de concurrentie, want die is er nauwelijks tussen dit bedrijf en WF/ RDM. Maar wel vanwege het feit dat RSV een belang van 24 procent in Van der Giessen heeft. Dit aandelenpakket betekent volgens werfdirecteur D. van Dort "niet zo heel veel voor ons, maar toch genoeg om de ontwikkeling goed te volgen". Hij ziet geen gevaar voor de continuïteit van de onderneming, mocht RSV ontmanteld worden. Wat in dat geval met het aandelenpakket van RSV in Van der Giessen gebeurt, kan Van Dort niet zeggen.
Een heel ander verhaal is volgens hem de vraag wat er gebeurt met de opdrachten die Van der Giessen-de Noord heeft geplaatst bij het RSV-concern. De Schelde bouwt bijvoorbeeld drie grote motoren die bestemd zijn voor schepen van de rederij Nedlloyd, die op hun beurt weer bij Van der Giessen worden gebouwd. Van Dort heeft goede hoop dat De Schelde de motoren op tijd kan leveren. "Maar als dat door die rompslomp van dit moment niet het geval is, zitten wij met de gebakken peren".' Uit gesprekken met andere scheepsreparateurs blijkt dat ook zij de gang van zaken rond het RSV-concern met argusogen volgen. Eén woord keert tijdens die gesprekken steeds weer terug: overcapaciteit. Electra Iets soortgelijks als bij de scheepsreparateurs speelt bij de bedrijven die in dezelfde branche werkzaam zijn als Verolme Electra in Maassluis. Deze onderneming, die het vooral van elektrotechnische installatie op schepen moet hebben, is één van de vier RSV-bedrijven die op de nominatie staan te worden gesloten. Mmaar inmiddels zijn allerlei acties op touw gezet om te proberen al of niet met overheidssteun Verolme Electra toch nog overeind te houden. Concurrenten van Verolme Electra zijn onder andere Croon en Co, Van Rietschoten en Houwens en in mindere mate GTI en De Hoop Groenpol. Deze bedrijven opereren in precies dezelfde markt, een markt die net als de scheepsreparatie gekenmerkt wordt door overcapaciteit. Een frappant voorbeeld: Voor Verolme Electra (een RSV-onderdeel) zijn de werven Wilton Fijenoord en RDM (ook RSV) belangrijke klanten. Toch moet Electra het vaak afleggen tegen een bedrijf als Rietschoten en Houwens, dat de twee werven ook tot zijn "voorname clientèle" rekent. Hoewel niemand het direct wil zeggen — uit angst voor klantenverlies — is één ding duidelijk. Verolme Electra is men liever kwijt dan rijk. "Elke gulden die de overheid in zo'n bedrijf stopt kost ergens anders banen", heet het. Een zegsman van een elektrotechnisch installatiebedrijf (hij wil niet met name worden genoemd; "We moeten nog heel wat zaken doen met RSV") zegt omonwonden: "Het is toch duidelijk genoeg. Er is overcapaciteit op deze markt, iedereen vecht voor opdrachten. Dan kun je geen concurrentievervalsing door overheidssteun gebruiken".
Eén van de laatste orders: werk aan de Chemtrans Antares (Foto NRC Handelsblad Leo van Velzen)