Acht regeringsleiders en een staatshoofd. Vlnr. hoven: Werner (Luxemburg), Joergensen (Denemarken). Midden: Biesheuvel, Heath, Pompidou, Brandt, Andreotti (Italië). Onder' Eyskens (België), Lyncli (Ierland).
] Het staatshoofd en de regerjigsleiders bevestigen de wil tin de lidstaten van de uitgebreide Europese Gemeenschap een economische en monetaire unfB tot stand te brengen, die siet meer ongedaan kan worden gemaakt, en bevestigen alle onierdelen van de documenten die rja aangenomen door de Raad door de vertegenwoordigers van de lidstaten op 22 maart 1571 en 21 maart 1972. De noodzakelijke besluiten allen genomen moeten worden in de loop van 1973 opdat per l ;anuari 1974 de tw.eóe fase van ce economische en monetaire unie kan ingaan, die uiterlijk 31 december 1980 moet zijn voltooid. Het staatshoofd en regeringsleiders hebben het principe van Q£ gelijktijdige vooruitgang op verschillende gebieden van ae economische en monetaire unie bevestigd. Zif hebben verklaard dat vaste maar aanpasbare pariteiten tussen hun valuta een wezenlijbasis zijn voor het verwerkelijken van de unie en zijn vastbesloten binnen de gemeenschap mechanismen ter verdediging en voor wederzijdse steun te creëren waarmee de lidstaten respect hiervoor kunnen afdwingen. Zij hebben besloten in een piechtige acte, gebase > ~:t op het W-verdrag, voor l april 1973 ün Europees fonds voor mone'•«ire samenwerking in te stellen Kaarvan het bestuur zal worden 'aargenomen door het comité tan gouverneurs van centrale ; anken binnen het kader van «t algemeen econonrsch beleid in de ministerraad. In de beginfase zal het fonds 1 de volgende grondslagen functioneren: ~ onderling overleg tussen de tentrale banken teneinde te koJ® tot een vernauwing van de -uctuatiemarges van hun geld•enheden. , multilateralisering van de Wies die ontstaan door inter'snties door middel van EG-vaen multilateralisering van e regels die binnen de EG gelien. voor dat doel een Europese ■weneenheid gebruiken. ~ het grienen van monetaire 'un op korte termijn tussen de # itrale banken. de financiering op zeer kor* termijn van de overeenkomst 'ier vernauwing van marges en « monetaire hulpverlening op •'tte termijn zullen via een :f JW mechanisme worden gegroepeerd in het fonds. Te einde zal de steun worden «eend op technisch vlak zon, er verandering te brengen in Wezenlijke kenmerken en 1 zonder verandering te Ten, : igen in de betrokken over"sProcedure. jP e bevoegde organen van de zullen rapporten indienen: uiterlijk 30 september 1973 j5 de aanpassing van het bevan de steun op korte terUiterlijk 31 december 1973 j/f de aanpassing van het bej'.fS van de steun op korte tern Ve uiter ^ik 31 december 1973 ielift voorwaarden voor gelei... il5 e samenvoeging van resert n staatshoofd en de regelt,, 8 'elders legden de nadruk op , oodzaak het economisch bew de Gemeenschap naute coördineren en voor dit ; doelmatiger procedures in , °eren in de Gemeenschap. b aa ,,^ e huidige economische si»oo r ' e moe t naar hun mening J e , a P§ worden gegeven aan i'jljiP^stiebestrijding. Om ' de s: e n ute it van de prijzen te herkin • hebben ze hun betrokt^Histers opdracht gegeven ■j JH s de uitgebreide ministerlf»nf n 30 en 31 oktober 1972 [r u Jke maatregelen op verfde gebieden goed te keuren
die zich lenen tot een doelmatige en realistische actie op korte termijn voor dit doel, waarbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende situaties in de landen van de uitgebreide Gemeenschap. Het staatshoofd en de regeringsleiders hebben besloten dat de lidstaten van de uitgebreide Gemeenschap door een gezamenlijk standpunt moeten bijdragen tot een hervorming van het internationaal monetair systeem om te komen tot een billijke en duurzame orde. Zij menen dat dit systeem op de volgende principes moet berusten. — vaste, maar voor aanpassing in aanmerking komende pariteiten. — algehele inwisselbaarheid van valuta. — effectieve internationale regulering van de wereldgeldvoorziening. — vermindering van de rol van nationale valuta's als reserveinstrumenten. — het doelmatig en billijk functioneren van het aanpassingsproces. — gelijke rechten en plichten voor alle- deelnemers in het systeem. — de noodzaak de storende invloeden van kortstondige kapitaalbewegingen te verminderen. — rekening houden met de belangen van de ontwikkelingslanden. Een dergelijk stelsel zou geheel verenigbaar zijn met de totstandkoming van een economische en monetaire unie (EMU). Het staatshoofd en de regeringsleiders zijn het er over eens dat hoge prioriteit moet worden, gegeven aan de doelstelling om binnen de Gemeenschap de structurele en regionale ongelijkheden die de verwerkelijking van de economische en monetaire unie zouden kunnen beïnvloeden, recht te trekken. Zij nodigen de commissie uit op korte termijn een rapport op te stellen met een analyse van de regionale problemen die zich in de uitgebreide Gemeenschap voordoen en passende voorstellen te doen. Van nu af aan zullen zij hun regionaal beleid coördineren. Verlangend om tot een gemeenschappelijke oplossing voor de regionale problemen te komen, nodigt zij de organen van de gemeenschap uit voor december 1973 een regionaal ontwikkelingsfonds in te stellen. Na het begin %-an de tweede fase van de EMU zal dit fonds uit eigen middelen van de Gemeenschap gefinancierd worden. Interventie door dit fonds in samenhang met nationale hulp moet, tegelijkertijd met de verwerkelijking van de EMU, leiden tot een correctie van de grootste regionale onevenwichtigheden in de uitgebreide Gemeenschap en met name van die onevenwichtigheden die voortvloeien uit een overwicht van de landbouw en uit industriële veranderingen en structurele werkeloosheid. Het staatshoofd en de regeringsleiders leggen er de nadruk op dat zij aan krachtige actie op sociaal vlak even veel belang hechten als aan de voltooiing van de EMU. Zij vinden het van wezenlijk belang de sociale partners in het bedrijfsleven in toenemende mate te betrekken bij de economische en sociale besluiten van dc Gemeenschap. Zij nodigen de EG-organen uit tussen nu en 1 januari 1974, na overleg met werknemers en werkgevers, een actieprogramma op te stellen dat voorziet in concrete maatregelen en de daarvoor benodigde middelen, gebaseerd op suggesties die in de loop van de conferentie zijn gedaan door het staatshoofd en de
regeringsleiders en door de Commissie. Dit programma moet in het bijzonder gericht zijn op het uitvoeren van een gecoördineerd beleid voor werkgelegenheid en beroepsopleiding, op verbetering van arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden, op het nauw betrekken van de werknemers bij de gang van zaken in de bedrijven, op het vergemakkelijken van het sluiten van CAO's op Europees niveau op basis van de situatie in de verschillende landen, en op het coördineren en versterken van maatregelen ter bescherming van.de consument. Het staatshoofd en de regeringsleiders achten het noodzakelijk te streven naar het vinden van één industriële basis voor de Gemeenschap. Dit houdt in de verwijdering van technische handelsbarrières en de verwijdering van belemmeringen vooral op fiscaal en juridisch vlak die nauwe betrekkingen en fusies tussen bedrijven verhinderen, het spoedig aannemen van een Europees ondernemingsstatuut, het geleidelijk en daadwerkelijk openstellen van markten in de publieke sector, het op Europees niveau bevorderen van concurrerende bedrijven op het vlak van hoogontwikkelde technologie, het herstructureren van noodlijdende industrieën onder aanvaardbare sociale voorwaarden. Tevens het formuleren van maatregelen om te garanderen dat fusies waar bedrijven uit EG-landen bij betrokken zijn, in overeenstemming zijn met de economische en sociale doelen van de Gemeenschap en het handhaven van eerlijke mededinging zowel binnen de Gemeenschap als op andere markten in overeenstemming met bij verdragen vastgelegde regels. Doelstellingen moeten werden gedefinieerd en een gemeenschappelijk wetenschaps- en technologisch beleid moet worden ontwikkeld. Dit beleid vereist dat binnen de instellingen van de Gemeenschap het nationale beleid van de lidstaten wordt gecoördineerd en dat projecten die voor de Gemeenschap van belang zijn, gezamenlijk worden uitgevoerd. Hiertoe moeten de instellingen van de Gemeenschap voor 1 januari 1974 een actieprogramma hebben opgesteld met een exact tijdschema en passende maatregelen. 8 Het staatshoofd en de regeringsleiders hechten veel belang aan een gemeenschappelijk milieubeleid. Daarom vragen zij de instellingen van de Gemeenschap voor 31 juli 1973 een actieprogramma op te stellen, vergezeld van een nauwgezet tijdschema. Het staatshoofd en de regeringsleiders vinden het nodig de instellingen van de Gemeenschap te verzoeken zo snel mogelijk een energiebeleid te formuleren dat een zekere en blijvende voorziening onder bevredigende economische omstandigheden garandeert. 10 Het staatshoofd en de regeringsleiders menen dat hun pogingen om hun Gemeenschap op te bouwen pas volledige betekenis krijgen, wanneer de lidstaten erin slagen de groeiende verantwoordelijkheden die Europa toevallen in gezamenlijk optreden te dragen. 11 Het staatshoofd en de regeringsleiders zijn ervan overtuigd dat de Gemeenschap, zonder afbreuk te doen aan de voordelen waarvan de landen met speciale banden met de Gemeenschap
profiteren, nog meer dan in het verleden tegemoet moet komen aan de verwachtingen van de ontwikkelingslanden, Vanuit dit oogpunt hecht zij wezenlijk belang aan de associatiepolitiek, zoals die in de toetredingsverdragen is bevestigd, en aan het nakomen van de verplichtingen aan de Middellandse-zeelanden waarmee overeenkomsten zijn gesloten of worden gesloten. Overeenkomsten die op globale en evenwichtige wijze benaderd zullen worden. Vanuit hetzelfde gezichtspunt, rekening houdend met de resultaten van de UNCTAD-conferentie en de ontwikkelingsstrategie van de Verenigde Naties, worden de instellingen van de Gemeenschap uitgenodigd geleidelijk een globaal beleid voor ontwikkelingssamenwerking op mondiaal vlak op te stellen dat met name de volgende elementen bevat: — het in passende gevallen bevorderen van grondstoffenovereenkomsten met de ontwikkelingslanden om de markten te
stabiliseren en hun export te laten stijgen. — het verbeteren van de algemene preferenties om te komen tot een gestadige toename van de invoer van eindprodukten uit de ontwikkelingslanden. Iii dit verband zullen de instellingen van de Gemeenschap vanaf begin 1973 bestuderen welke voorwaarden een aanzienlijke toename mogelijk maken. — een toename van de omvang van de financiële overheidshulp, rekening houdend met de groei van het nationaal inkomen. — verbetering van financiële voorwaarden van de hulp, met name ten gunste van de minst ontwikkelde landen, rekening houdend met de aanbevelingen van het comité voor ontwikkelingshulp van de organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO). Deze kwesties zullen in de loop van 1973 onderwerp van studie en besluitvorming zijn. 12 Teneinde te komen tot een harmonieuze ontwikkeling van de wereldhandel wil de Gemeenschap met betrekking tot de geindustrialiseerde landen: — rekening houdend met wat de Gemeenschap al bereikt heeft, bijdragen tot een voortgaande liberalisatie van de internationale handel door op wederkerigheid gebaseerde maatregelen die zowel betrekking hebben op tariefbelemmeringen als op de andere belemmeringen. — in een geest van openheid en gebruik makend van de meest passende methode een constructieve dialoog voeren met de Verenigde Staten en Japan, de voornaamste geïndustrialiseerde handelspartners van de EG. In dit verband hecht de Gemeenschap grote waarde aan de multilaterale onderhandelingen
in het kader van de GATT (algemene overeenkomst over tarieven en handel) waaraan zij overeenkomstig een eerdere verklaring zal deelnemen. De instellingen van de Gemeenschap wordt verzocht hiervoor uiterlijk per 1 juli 1973 een gezamenlijk concept vast te stellen. De Gemeenschap hoopt dat de inspanningen van alle partners het mogelijk maken dat deze onderhandelingen in 1975 worden afgesloten. Zij bevestigt haar wens dat de ontwikkelingslanden volledig deelnemen aan de voorbereiding en de voortgang van deze onderhandelingen, waarbij met de belangen van deze landen rekening moet worden gehouden. — Bovendien is de Gemeenschap, rekening houdend met de overeenkomsten die zijn gesloten met leden van de Europese Vrijhandelsassociatie, die niet zijn toegetreden, bereid met Noorwegen te zoeken naar een spoedige oplossing van de handelsproblemen waarmee dit land te maken krijgt in zijn betrekkingen met de uitgebreide Gemeenschap.
13 De conferentie wil met ingang van 1 januari 1973 een gemeenschappelijk handelsbeleid voeren ten aanzien van de landen van Oost-Europa. De lidstaten stelden een politiek van samenwerking, gebaseerd op wederkerigheid, met deze landen te willen bevorderen. In het huidige stadium is deze politiek van samenwerking nauw verbonden met de voorbereiding tn de voortgang van de conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa waartoe de uitgebreide Gemeenschap een gezamenlijke constructieve bijdrage zal moeten leveren. 14 Het staatshoofd en de regeringsleiders zijn het er over eens dat met de politieke samenwerking tussen de lidstaten van de Gemeenschap op het vlak van de buitenlandse politiek een goed begin is gemaakt en dat deze nog verbeterd kan worden, dat overleg op alle niveaus geïntensiveerd moet worden en de ministers van buitenlandse zaken voor dit doel in plaats van twee keer voortaan vier keer per jaar zullen vergaderen. Zij overwegen dat het doel van deze samenwerking bestaat uit het behandelen van actuele problemen en waar mogelijk het formuleren van een standpunt op middellange en lange termijn, rekening houdend met de internationale politieke implicaties en de gevolgen van een wordend gemeenschapsbeleid. In kwesties die directe invloed hebben op activiteiten van de Gemeenschap, wordt nauw contact onderhouden met de instellingen van de Gemeenschap. Zij zijn overeengekomen dat de minister* vma. MteoltndM
zaken voor 30 juni 1973 een tweede rapport moeten opstellen over methoden van verbeterde politieke samenwerking in overeenstemming met het rapport van Luxemburg. 15 Het staatshoofd en de regeringsleiders constateren dat de structuren van de Gemeenschap hun waarde hebben bewezen, hoewel zij van mening zijn dat de beslissingsprocedures en het functioneren van de instellingen verbeterd kunnen worden ter wille van de doelmatigheid. De instellingen van de Gemeenschap, en waar passend de vertegenwoordigers van de regeringen ven die lidstaten, worden
uitgenodigd voor beëindiging van de eerste fase van de EMU maatregelen op te stellen voor de verdeling van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden onder de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten die nodig zijn voor het goed functioneren van de EMU. Dit op basis van het rapport dat de Commissie, uitvoering gevend aan de resolutie van 22 maart 1971, voor 1 mei 1973 zal uitbrengen. Zij achten het wenselijk dat de vergaderdata van de nationale kabinetten op elkaar worden afgestemd zodat de raad van de Gemeenschap meer regelmaat in zijn eigen schema kan brengen. In het verlangen om de controlerende bevoegdheden van het Europese parlement te versterken. onafhankelijk van het
ogenblik waarop het parlement rechtstreeks zal worden gekozen in overeenstemming met artikel 138 van het verdrag van Rome, nodigen het staatshoofd en de regeringsleiders met inachtneming van het besluit van 22 april 1970 de Raad en de Commissie uit zonder uitstel de praktische maatregelen in te voeren die bedoeld zijn voor deze versterking en de betrekkingen van zowel de Raad als de Commissie met het parlement te verbeteren. De raad zal voor 30 juni 1973 praktische stappen nemen om de beslissingsprocedures en de onderlinge samenhang van het optreden van de Gemeenschap te verbeteren. Het staatshoofd en de regeringsleiders vragen de instellingen van de Gemeenschap erkenning van het recht om de economische en sociale commissie voortaan op eigen initiatief over alle kwesties die betrekking hebben op de Gemeenschap, te adviseren. Zij zijn het er over eens dat met 'iet oog op uitvoering van de taken die in de verschillende actieprogramma's zijn vastgelegd, een zo ruim mogelijk gebruik moet worden gemaakt van alle bepalingen van de verdragen, met inbegrip van artikel 235 v^i het EG-verdrag. 16 ~ Het staatshoofd en de regeringsleiders, die zichzelf het grootse doel hebben gesteld, met volledige inachtneming van de reeds getekende verdragen, voor het eind van dit decennium het geheel der betrekkingen tussen de lidstaten om te vormen tot een Europese unie, nodigen de instellingen van de Gemeenschap uit voor 1975 een rapport over dit onderwerp op te stellen dat aan een volgende topconferentie zal. worden voorgelegd» (AFP/Reuter/AP/ANP)