Zijn sterfdag, drie-en-een-halve eeuw geleden, wordt 29 October herdacht. — Een onafhankelijke en strijdbare geest, volgeling van Erasmus, voorlooper van Spinoza. — Vriendschap met Spieghel luistert zijn laatste levensjaren op.
ZIJN ZEDEKUNST DAT IS WELLEVENSKUNSTE EEN groote tijd brengt groote figuren op den voorgrond. Als er na of tijdens een periode van maatschappelijke en moreele verwarring, van verwoestenden oorlog of omwenteling behoefte ontstaat aan daad, die regel en orde herstelt aan ondernemingsgeest en persoonlijk initiatief, vindt men ook de mannen, die politieke, staatkundige of geestelijke richtingen aangeven, begrenzen, stuwen en als het ware personifieeren. Maar zij treden niet te voorschijn zonder voorbereid te zijn door krachten uit het verleden. Hun geestelijke groei is niet mogelijk zonder wortels die diep reiken. In den tijd van den tachtigjarigen oorlog zqn zulke figuren in de Nederlanden talrijk geweest, maar zij hebben veel van hun kracht hun initiatief te danken gehad aan het voorgeslacht. Tot de sterke, verlichte geesten die voorbereidend werk hebben verricht en aldus invloed hebben geoefend op de ontwikkeling van de Nederlandsche cultuur reeds vóór men van onzen gouden eeuw epreken kan, mag men zeker ook den man rekenen, wiens sterfdag thans wordt herdacht: Dirok Volckertszoon Coornhert, geboren 1522 te Amsterdam, gestorven in 1590 te Gouda. Dat dit na drie en een halve eeuw nog geschiedt, levert wel het bewijs, dat hij een man van bijzondere beteekenis is geweest, al hebben ook zijn belangrijkste geschriften thans nauwelijks meer invloed en al heeft zijn werk hoofdzakelijk nog waarde voor den man in de studie-cel. Coornhert, dichter, wijsgeerig aangelegd dilettant-theoloog, zeden-rechter en zeden-leeraar in de beste beteekenis van het woord, is een vrij-denker in den zin van een
vrijen denker geweest en in een tijdsgewricht dat door welhaast onverdraaglijke onverdraagzaamheid werd gekenmerkt, ontpopte hij zich als een buitengemesn verdraagzaam mensch. Hij was individualist in hart-en-nieren; wenschte den weg naar zedelijke volmaking te kiezen en te volgen naar eigen inzicht. En hij ontwierp dienovereenkomstig zijn eigen zedeleer. Hij op zijn beurt heeft voorgangers gehad. De groote Erasmus van Rotterdam, was een van hen. Humanisme en Hervorming hebben voor zijn zedeleer den grondslag gelegd. • . * COORNHERT had reeds in zijn jonge jaren blijk gegeven van groote onafhankelijkheid en van artistieke begaving. Zijn vader, een voornaam Amsterdamsch lakenkooper, had zijil zoon een voortreffelijke opvoeding gegeven. De jonge Dirck Volckertszoon bleek aanleg voor muziek en teekenen te hebben en had, om iets van de wereld te zien, een reis mogen maken naar Spanje en Portugal. Uit den vreemde teruggekeerd verloor de twintigjarige zijn hart aan een meisje dat niet in den smaak zijner ouders viel en zijn vader maakte een testamentaire beschikking waarbij de zoon, indien hij zich niet wilde voegen naar den wil zijner ouders, elk erfgoed verbeuren moest. De zoon schikte zich niet. Hij trouwt het meisje zijner keuze en neemt een eenvoudige betrekking aan. Weldra echter verdriet hem deze dienstbaarheid en hij trekt partij van zijn veelzijdig talent. Hij opent te Haarlem een plaatsnijderswerkplaats en verdient met etsen en gTaveeren den kost. Als eenvoudig handwerksman leeft ihij te Haarlem, gelukkig met zijn vrouw, en vindt nog tijd tot studie. Hij maakt zich de kennis van het latijm eigen en verdiept zich in theologische en wijsgeerige werken. 3ijn polemische en philosophische geschriften, daaruit bedachtzaamheid en inzicht spreekt, trekken de aandacht, ook van den Prins. De stad Haarlem had den vermaarden Coornhert eerst tot notaris, daarna tot gemeente-secrertaris benoemd en in de vergaderingen van de Staten luisterde men met aandacht naar zijn bezonnen woord. Gedurende eenige jaren is hij dan in dienst van Oranje, voor het opstellen van staatsstukken, enz- Door de studie van .den Ïïeiligen Augustinus, van Cicero en Seneca, van Grieksche en Romeinsche dichters — hij vertaalt o.a. een groot deel van Homerus' Odyssee uit het latijn — verrijkt hij geest en gemoed en rijpt hij tot christelijk stoicijn. Geloofsvraagstukken hebben reeds in zijn jeugd zijn volle belangstelling gehad. Hij vindt ruimschoots gelegenheid zich daarin te verdiepen en zijn meening daaromtrent te boek te stellen in tal van polemische en ethische beschouwingen waarmede hij zich wel vele vijanden gemaakt, maar ook vele bewonderaars en volgelingen verworven heeft. In 1567 wordt Coornhert voor de Raad van Beroerten gedaagd en gevangen gezet. Op zijn vrijspraak volgt zijn ballingschap, een vrijwillige overigens, en de man die zijn geestelijke onafhankelijkheid handhaven wilde, vestigde zich te Xanten waar hij wederom als plaatsnijder en etser werkzaam was. Toen hij in 1572 in de Nederlanden terugkeerde en op aanbeveling van Oranje tot secretaris der Staten van Holland werd benoemd kreeg hij het spoedig nan den stok met de Geuzen, wier wandaden zijn goedkeuring niet konden wegdragen. Coornhert stelde menschelijkheid boven den geest van partijen. Hij trok zich opnieuw te Xanten terug en keerde pas in 1577 naar Haarlem weer, waar hij zijn werkzaamheid als notaris wederom* opnam. Tijdens zijn gevangenschap en zijn verblijf in den vreemde
heeft zfln geest niet gerust en heeft hij tal van verhandelingen opgesteld en zinnespelen gedicht en in 1575 had hij zijn stichtelijke verzen in een Lied-boeck gebundeld. Hij is een schrijver van felle strijdschriften en vooral sterk in het polemische geweest. De dood van zijn beminde vrouw, in 1583 was een zware slag voor hem. Hoe mannelijk de grijze geleerde zijn verlies te dragen wist, mag blijken uit den bekenden brief waarin hij zijn vriend Spieghel bericht zond van haar dood. „Amice, lok groet u vriendelijck met u lieve Huysvrouwe, de mijne is bij haer Heere: diese my langhe gheleent heeft ghehadt. Maer 500 schoonheyt (soo haer jeught was) deughdelijcheyt (soo haer bejaertheydt was) ende vriendelijckheyt (soo al haar leven was) een mans herte trecken tot liefde, soo behoorde myn herte haer lief te hebben. Dat is oock so gheweest." Uit het vervolg van dezen brief blijkt hoezeer Coornhert tot de leer der Stoa gerijpt was, al had de christelijke levensopvatting daarom niets van haar beteekenis ingeboet, en hij deelt daarin ook mede dat hij zijn berusting aan zijn „konst van welleven" te danken heeft. Een jaar na den dood zijner vrouw heeft hij de theorie dier kunst uiteengezet en in zijn voornaamste werk: „Zedekunst dat is Wellevenskunste" in het licht gegeven. In 1887 heeft de vereenzaamde man Haarlem vaarwel gezegd en zich te Gouda gevestigd. Zijn werkzaamheid verslapt geenszins in de drie jaar die hem nog resten. Den 29en October 1590 is hij gestorven. Hij werd in de St. Janskerk te Gouda ter aarde besteld. COORNHERT was een vroom man, maar het tegendeel van kerksch en hij heeft zich daardoor de vijandschap van alle kerkelijke gezindten op den hals geihaald. Hij bezat ook een veel te hartstochtelijke, veel te subjectieve natuur om met de metaphysische abstractie vrede te hebben. Zijn ethica was een zedeleer in practischen zin. De laatste jaren van zijn leven zijn voor Coornhert op bepaalde wijze zeer gelukkig geweest door de hartelijke vriendschap die tusschen hem en den zevenentwintig jaren jongeren geestverwant Hendrick Laurensz Spieghel was ontstaan. Een jaar voor Coornherts dood gaf hij zijn „Hert-Spieghel" uit, waarin beide namen hun vereeniging vonden en Spieghel zijnerzijds liet een dichtwerk na van dien naam. In de opdracht van zijn „Wellevenskunste" aan Hendrik Laurenszoon betuigt Coornhert: „Ghy alleen zijt de man, die allereerst my dit werck hebt aangheraden, ende door u stadigh aanporren bijna aangedrongen", en uit Coornherts Brievenboek iblijkt wel hoezeer de oude en onvermoeide strijder die Coornhert was zich in den vrede van die vriendschap nog gekoesterd heeft. Coornhert is een onafhankelijke geest geweest met een erasmiaanschen inslag. Men heeft hem een volgeling van Erasmus en een voorlooper van Spinoza genoemd. Wie zich een denkbeeld vormen wil van den aard zijner wijsgeerig-ethische geschriften kan fragmenten daaruit vinden in prof. Overdieps bloemlezing: „Onze Renaissance in proza", welke verleden jaar bij de Wereldbibliotheek het licht heeft gezien. Prof. Overdiep huldigt Coornhert daar als „de groote strijder voor de vrijheid van geloof en geweten". Spieghel schreef het grafschrift voor zijn vriend: Nu rust Diens lust En vreught Was deught En 't waar' Hoe swaar 't Ook viel. Noch sticht Zijn dichtGeschrijf, Maar 't lijf, Hier bleef 't. God heeft De ziel. MAURITS UYLDERT.
DIRCK VOLCKERTSZOON COORNHERT.
"KUNST DIRCK VOLCKERTSZOON COORNHERT". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
"Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
Sted. Museum, P. Potterstraat 13, 121—17 li. Muz. Az. Kunst, P. Potterstr. 13 (ged.), 121—17 u.' Koloniaal Mueseum, Linnaeusstraat, 12—16 uur. Gamelan muziek 14—16 uur. Museum Amstelkring, O.Z. Voorburgwal, 13—17 u. Veillgheldsmuseum, Hotobemastr. 22, 13—16 u. Museum v. d. Arbeid, Rozengr. 224A., 13—16 uur. Scheepvaart Mus., De Lairessestraat, 13—16 u.
"MUSEA (27 OCTOBER)". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
Harry Piel en zijn menagerie kijken u aan. Na „De drie Codona's", die voortreffelijke film over het leven van trapeze-werkers, kan men nu in het City Theater wéér een circusfilm zien, wéér met een trapeze-werkster die, evenals de (historische) Lillian Leitzel, ten slotte het slachtoffer wordt van haar gevaarlijk beroep, een rol die de bekoorlijke Ruth Eweler als een échte, gevierde circus-diva speelt. Maar... dit is een film van Harry Piel en het spreekt vanzelf, dat noch de fatale en wraakgierige vrouw (Elisabeth Wendt), noch de liefelijke Ruth, noch de liefde in het algemeen, hoofdzaak wordt. De voornaamste filmartisten zijn hier de gedresseerde apen — een hééle familie, die werkelijk verbijsterende dingen doet —, de woedende tijgers, die uit hun hokken ontsnappen, zoo maar voor het doodelijk verschrikte publiek komen staan brullen en ten slotte, na oogenblikken van angstige spanning, die uren schijnen te duren, door Harry Piel eigenhandig, in den letterlijken zin van het woord, weer achter de tralies worden gezet. Eén tijger ten minste, want de vele andere ziet men wel „losbreken", maar niet terugbrengen. Dat doet de oppasser wel, wordt ons nonchalant medegedeeld, waarbij de scenario-schrijver vergat, dat hij daarmee het effect wel een beetje bederft, want, als dat zóó gemakkelijk ging behoefde Harry Piel als dierentemmer ook niet zooveel heldenmoed ten toon te spreiden. Achteraf bedenkt de critische geest trouwens toch wel, dat er bij al die gevaarlijke toeren op een film heel wat kunstgrepen gebruikt kunnen worden. Maar vóór dat tot den toeschouwer doordringt, heeft hij de noodige sensatie al beleefd. Zóó veel zelfs, dat men den titel van deze film gevoeglijk zou kunnen omkeeren. Hoofdzaak zijn de sensaties, dan
komen de dieren, de apen vooral, maar ook de woedende tijgers, de prachtige paarden, de kolossale olifanten en nog een heele menagerie, en ten slotte de menschen. Wat men hier voornamelijk te zien krijgt is een soort circus-voorstelling (hoofdzakelijk bestaande uit dieren-dressuur) achter de coulissen. En er kan hier inderdaad van coulissen worden gesproken want, ofschoon er ook opnamen zijn in een cirkel-ronde arena, de voornaamste prestaties voor de oogen van Let „circus-publiek" worden toch op een
variété-tooneel vertoond. Dat is een van de vele inconsequenties van het scenario, maar dat is nu eenmaal meer berekend op een maximum aan sensatie dan op waarschijnlijkheid. Ook de psychologische kant is niet sterk en er is daardoor voor de menschen niet veel gelegenheid tot belangwekkend filmspel. Des te meer hebben we Edith Oss bewonderd om wat zij van haar kleine rol weet te maken als de jonge circus-artiste die het gederailleerde huwelijk van Harry en Ruth weer in het rechte spoor weet te brengen.
EEN AANDOENLIJK TAFEREEL uit de film ,J4enschen, Dieren, Sensaties" van Harry Piel (City Theater)
"BIOSCOPEN CITY-THEATER „MENSCHEN, DIEREN, SENSATIES"". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
Er begint de laatste jaren gelukkig schot te komen In de Nederlandsche ballet-kunst. Het blijft niet bij een enkelen avond zonder herhalingen en het repertoire wordt vrij snel uitgebreid. Misschien dit jaar zelfs wel iets tè snel. Balletten hebben nu eenmaal een lange voorbereiding noodig, niet alleen, zooals wel van zelf spreekt, voor de danstechniek, maar ook voor de choreografie. Ditmaal kregen wij den indruk dat Yvonne Georgi, na het succes van haar balletavonden van den afgeloopen zomer, wat al te hard van stapel is geloopen en dat een deel van haar balletgroep, die op enkelen na uit beginnende dansers en danseressen bestaat, dat tempo moeilijk heeft kunnen bijhouden. Een avond met drie geheel nieuwe balletten, dat is inderdaad, na hetgeen ons dezen zomer reeds werd geboden, een heele prestatie. Het meeste van dit nieuwe zal nog moeten groeien, veel ervan vraagt nog om herziening en het decrescendo van dezen avond, die zeer gelukkig begon, maar tegen het einde een aanmerkelijke inzinking vertoonde, bewees wel duidelijk, dat er te veel van de beschikbare krachten was gevergd. In hoeverre daarbij, althans in het laatste ballet, „Carnaval", ook de muziek te kort schoot, moge onze deskundige collega uitmaken, maar voor de dansers bleek het in elk geval moeilijk „er uit" (wijs) te komen én „er in" te blijven. Het sympathieke van dezen avond was vooral, dat ieder lid van de balletgroep zooveel mogelijk zijn beurt kreeg. De nog zeer jonge danseres Marie-Jeanne van der Veen, op wier veelbelovende prestaties wij dezen zomer reeds de aandacht hebben gevestigd, kreeg al dadelijk de vrouwelijke hoofdrol te dansen in het eerste ballet: „Pulcinella" op de muziek van Strawinski naar Pergolesi. Een muziek zóó meesleepend en een overgeleverd verhaaltje (met gezongen teksten), zóó pasklaar en eenvoudig, dat het met deze geraffineerd-bekoorlijte costuums van Marie Bodes en dit weloverwogen decor van Saalborn bijna niet mislukken kón. Djagilefs ballet heeft hier, zestien jaar geleden, zijn „Pulcinella" gedanst, evenals „Carnaval", maar het heeft geen zin vergelijkingen te maken. Yvonnj Georgi heeft haa" eigen (voorloopig nog beperkte) middelen en haar eigen stijl Wij waardeeren het, dat haar choreografie niet meer verlangt dan haar dansgroep kan geven. Maar deze avond had toch een zekere matheid, die de vraag wettigt, of dit ballet met de noodige inspanning en training niet sterker zou kunnen dansen. Hiltman, verreweg de beste danser van de groep, is thans niet van de partij en dat is een groot verlies. Maar had een danser als Pierre Cammingha, die nu in „Souvenir" en in „Carnaval" die eerste plaats inneemt, niet beter voor den dag kunnen komen ? In „Pulcinella" is de vlugge, veerkrachtige Tony Raedt de mannelijke hoofdpersoon, en hij heeft naast zich Bob Nijhuis, die zich a!s een goede komische danser ook in „Souvenir" onderscheidde. Maar zij beiden staan toch niet op het peil van Marie-Jeanne van der Veen, na Mascha ter Weeme (de „romantische vrouw" in „Carnaval") de eenige die dezen avond volledig en tot in de finesses voor haar taak was berekend. In „Pulcinella" hebben wij echter ook Greet Lintz gewaardeerd, als jen danseres, die de, daar vereischte, techniek voldoende beheerschte om iets te kunnen geven van de ware danskunst, waarvan eerst sprake kan zijn als aan de technische eischen van een partij is voldaan. Haar zware, wat loome en sleepende, maar melodieuze danspassen en standen (in een stijl die sterk aan Yvonne Georgi's eigen dansen deed denken) maakten meer indruk dan bijvoorbeeld de starre, krampachtige teendans van Truuk Doyer, die als de „lyrische vrouw" in „Carnaval" geen oogenblik boven haar inspannende techniek uitkwam. Wij zouden, schrijvend over deze drie balletpremières, niet graag van een leerlingen-avond spreken, maar het geheel maakte toch meer den indruk van een dansdemonstratie dan van een volwaardige uitvoering. Er was één aangrijpend moment: het slot van „Souvenir", een gedanst Spaansch verhaal op muziek van Turina met Yvonne Georgi en Cammingha als hoofdpersonen. Dat momert, als de grillige, gepassionneerde vrouw eindelijk in de armen van haar aanbidder zinkt, was waarlijk sterk van dramatiek. Daar bleek opnieuw, dat mevrouw Georgi, afgezien van haar verdiensten als choreografe, toch telkens weer meer actrice dan danseres is. Dit ballet was overigens een vrij zwakke variant op de „Boléro" van dezen zomer, en hier konden decor en costuums van dezelfde ontwerpers ons minder bekoren. Saalborn had van het Spaansche café een kaal klooster gemaakt en de pastel-kleurige kleedij der waardin (Yvonne Georgi) mocht dan al aan olijven doen denken, erg Spaansch zag ze er niet uitDe matrozen in deze herberg dansten gelukkig beter dan de boerenjongens in „Pulcinella", ofschoon zij, op één na, dezelfden waren, en deze groep dansers, maar dan uitgebreid met de beste twee: Nijhuis en Raedt, maakte in „Carnaval" een uitstekend figuur. Maar in dat
laatste ballet kon de Pierrot van Karei Poons ons evenmin bekoren als Cammingha's Harlekijn. Dat Marie-Jeanne van der Veen zich ook hier onderscheidde, behoeft, voor wie haar ooit heeft zien dansen, geen betoog. Zij was de kleine ster van dezen avond, waarvan het laatste ballet nog een goed decor van Saaiborn te zien gaf, dat meer sfeer had dan d« earnavalscostuums van Kasparova. Er was veel publiek, en er waren ook bloemen, maar ditmaal ontbrak er het vuur, dat een ballet nooit kan missen. d. G. „Pulcinella" ls het resultaat van een der opdrachten, die Sergej Djagilef eens aan verscheidene componisten gaf, om muziek van oude Italianen — Pergolesi, Cimarosa, Domenico Scarlatti en Rossini — voor balletten te verwerken: Strawinski kreeg Pergolesi toegewezen. Dat was in 1919 en misschien hebben enkelen onder ons nog vage herinneringen behouden aan de eerste opvoering van ,,Pulcinella" in Nederland door Djagilefs Russisch balletgezelschap onder de auspiciën van de Wagnervereeniging in Mei 1924. Later heeft men nog eens de suite voor kamer-ensemble kunnen hooren, die Strawinski uit zijn muziek voor „Pulcinella" trok. Maar dit zijh ook de eenige keeren, dat deze muziek hier klonk; met werken als ,,Le sacre du Printemps" en de suite uit „De Vuurvogel" is men hier meer vertrouwd. En alleen daarom mag men de keuze van „Pulcinella" voor de reeks voorstellingen van het Ballet Yvonne Georgi prijzen, want de muziek is een heel bijzonder specimen van Strawinski's kunst. Bewerking, dus in eersten aanleg niet oorspronkelijk: zeker. En dan doet zich terstond de vraag voor, in hoeverre Pergolesi's muziek, nog wel voor een ballet gebruikt, al dan niet is aangetast. Maar men moet wel erkennen, dat Strawinski er in is geslaagd, de aesthetische bedenkingen tegen deze soort van ooeratie vriiwel geheel te ontzenuwen. Met een zuiver stijlgevoel en met beheersching, die men van den componist van ..Le sacre du Printemps", „L'histoire du soldat" en "„Swadjebka" niet zou verwachten, heeft hij den geest van Pergolesi's kunst intact gehouden en daarbij toch zichzelf niet verloochend: is het hem gelukt een synthese te vinden tusschen het vroeg achttiend' en vroeg twintigst'eeuwsche, die men niet mogelijk zou achten en welke den afstand van twee eeuwen nauwelijks bewust maakt. Er klinkt iets volmaakt natuurlijks uit deze muziek, waarin het lyrische en het burleske, het gevoelige en het buffareske alla Nanolitar.a zich onbekommerd laten gelden, en wat daarbij van Strawinski is treft door een meesterschap over den vorm en door de expressiviteit van met rake stijlintuitie gekozen sobere middelen. Beteekende deze opvoering van „Pulcinella" een aangename hernieuwde kennismaking, niet minder aangenaam was de eerste kennismaking met de gedanste comedie „Souvenir" (hoe zou de oorspronkelijke titel luiden?) van Turina. Muziek, welker verdiensten niet zoozeer ligt in de dramatische beweering; — daarvoor 's het s'mnel tregeven misschien ook wat te lang uitgewerkt — als in de expressieve karakteristiek, welke het gemis van beweging weer in menig opzicht vergoedt. Onmiskenbaar zijn hier de invloeden, welke op Turina tijdens zijn vrij langdurig verblijf te Parijs hebben ingewerkt en waaraan Debussy, Ravel en even zelfs Massenet niet vreemd zijn. Toch toont veel een persoonlijken stijl en een nationaal type en het zijn wel in de voornaamste plaats de zeer bijzondere, warme kleur en de vaak suggestieve teekening, die boeien en atmosfeer scheppen. Het is daarom wel jammer, dat na Pergolesi—Strawinski en Turina, Schumann, of beter gezegd Schumann—Bélan als een min of meer ruwe ontgoocheling moest werken. Althans wat de muziek betreft. Misschien kan men het balletteeren op Schumanns „Carnaval" nog min of meer aannemelijk maken, doch een orkestrale wandaad gelijk B&lan op Schumanns pianowerk heeft gepleegd, loopt toch werkelijk de spuigaten uit. Afgezien van de vraag of een typisch pianistisch stuk als „Carnaval" in het algemeen wel georkestreerd kan worden lijkt deze partituur een voorbeeld, hoe men het niet moet doen; meer nog: hoe men niet moet orkestreeren, wèt dan ook. Voortdurend trompetgeschetter slaat al de lichte gratie en subtiele teerheid hopeloos kapot en waar het koper tacet, klinkt alles nog groezelig, rommelig en onduidelijk. Met al dat grof geschut is er ook nawelijks beweging in te krijgen. Overigens leek de choreografie weinig in overeenstemming met Schumanns intenties. Dit daargelaten: op zoo'n orkestratie valt niet te dansen. En in elk geval, wat er voor schoons en genietelijks in Schumanns „Carnaval" leeft, is door Bèlan morsdood geslagen. Dat het allesbehalve fraai klonk, willen wij dan ook niet aan orkest en dirigent wijten. Overigens waren de leider Arntzenius en het Utrechtsch Stedelijk Orchest met Turina wel het best op dreef. De uitvoering der Pulcinella-muziek leek nog niet in de puntjes voorbereid. te hoekig, te weinig vloeiend en ook niet in nauw contact met den dans; de dirigent zit nog te vast aan de partituur geklemd. Turina's „Souvenir" daarentegen kon wat ensemble en orkestrale uitvoering betreft vrijwel geheel bevredigen. Een eervolle vermelding verdienen tenslotte de sopraan Corrie Bijster, de tenor Albert Dana, en de bas Theo Baylé voor hun vertolking der zangpartijen- in „Pulcinella". H. R.
"BALLET GEORGI Pulcinella, Souvenir en Carnaval in den Stadsschouwburg.". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
SCENE UIT „PULCINELLA" van Strawinski—Pergolesi door het ballet van Yvonne Georgi. van Strawinski—Pergolesi door het ballet van Yvonne Georgi. (Polygoon)
"SCENE UIT „PULCINELLA" van Strawinski—Pergolesi door het ballet van Yvonne Georgi.". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
Een nieuw gezelschap heeft zijn intrede gedaan, een nieuwe tooneelzaal is ingewijd, en het eerste optreden van de tooneelgroep „Studio" is een onmiskenbaar succes geworden, ondanks het feit dat dit gezelschap zich, wat de technische hulpmiddelen betreft, wel eenigszins heeft moeten behelpen; ondanks het feit, dat het stuk van Shaw, hetwelk voor deze eerste voorstelling gekozen werd, geen meesterwerk is. Maar de leden van deze nieuwe groep speelden in een eenvoudig décor dat toch in voldoende mate het milieu dat van Shaws werk het kader vormt, voor den geest kon brengen: zij speelden met warme geestdrift en overtuiging; zij hadden zich met groote toewijding gegeven aan hun werk, en zij speelden zóó, dat ook het publiek onder den indruk van hun geestdrift kwam. Shaws „Heartbreak House" is geen sterk, maar zeker een merkwaardig stuk- De Iersche dramaturg heeft het geschreven, klaarblijkelijk zeer onder den invloed van den wereldoorlog en van den demoraliseerenden invloed welke daarvan uit moest gaan. Hij heeft getracht een beeld te geven van de geestelijke en moreele verwording waarmede deze eeuw is aangevangen; zijn figuren zijn geen menschen uit-één-stuk maar verwarde zielen die hun richting verloren hebben; het zijn menschen met gebroken harten die met de scherven spelen en niet bij machte zijn tot eenigerlei daad; figuren van den ondergang. „Wij zijn allemaal stommelingen met gebroken harten" constateert een der personages in het laatst# bedrijf. „Wij wonen niet in dit huis, wfl spoken er". Daar is in de eerste plaats de stokoude maar nog zeer krasse kapitein Shotover, de eigenlijke eigenaar yan dit huis; een man die rake en scherpe dingen zegt, maar zijn wijsheid toch min of meer put uit de rum en die niet vrij is van een lichte verstandsverbijstering; daar zijn de twee dochters, Lady Ariadne Utterword en mevrouw Suja, die, elk op haar eigen manier, zich den tijd korten met mannen onder haar invloed te brengen, zonder daarmede overigens een baatzuchtig oogmerk te hebben; zij spelen het spel om het spel en overigens om niets; daar is Hector Suja, die zijn fantasie gebruikt om vrouwen het hoofd op hol te brengen en ze weer teleurgesteld laat heengaan, zoodra zijn verovering is geslaagd; daar is de schatrijke Mangan, die zaken van twijfelachtig gehalte onderneemt, en eigenlijk zelf niet goed weet waarom; en zoo zijn er vele andere mannen en vrouwen in dit huis bijeen, en zij zijn geen van allen menschen uit-één-stuk; het zfln allen menschen met een barst in de ziel, een barst in het hart. Een somber stuk? Nc-n, dat is het toch niet. Shaw is er niet in geslaagd de idee welke hem tot schrijven dreef, op monumentale of indrukwekkende wijze uit te werken; zijn neiging tot sarcastische hekeling wint het voortdurend van den moralist; zijn voorliefde voor paradoxale boutade eveneens. En zoo is dit stuk geworden tot een zeer vermakelijk vuurwerk van zulke boutades terwijl alle personages stuivertje wisselen, elkaar aantrekken en afstooten, bekoren en bespotten. „Dit huis is vol verrassingen", zegt Juf Guinness, die de huishouding bestiert; en in derdaad, aan verrassingen ontbreekt het niet. Mén zou het spel met een kaleidoscoop kunnen vergelijken; het tooneel geeft ons een voortdurend wentelen der situaties te aanschouwen, een voortdurende verandering der groepeeringen, waarin iedere figuur telkens weer een andere afstoot of aantrekt, zoodat het niet te verwonderen is dat sommigen er hun hoofd bjj verliezen. Dit spel zou echter de vastheid der onvastheid moeten hebben, wilde het werkelijk tot groot tooneel uitgroeien. Het heeft deze vastheid niet, maar het is zeer genietbaar als uitbeelding van komische verdwazing en het komische laat niet na den toeschouwer te boeien en te bekoren. Het is tragi-komisch en nadert zelfs hier en daar de klucht. Tenminste in deze zeer verdienstelijke opvoering, onder Van Dalsums regio. Van Dalsum zelf is de stokoude kapitein Shotover, die met dynamiet speelt, op zonderlinge uitvindingen zint en wiens gastvrijheid zonder eenige critiek is en geen grenzen kent, maar die ook zijn meening over zijn gasten niet onder stoelen of banken steekt. Een mooie rol, die Van Dalsum prachtig heeft getypeerd, en die hem gelegenheid geeft tot sterk spel. Hij is in dit huis der verdwaasden een markante en indrukwekkende figuur en hij draagt, zoo niet het geheele stuk, dan toch menig tooneel. Loudi Nijhoff is een der dochters van den kapitein, Nell Knoop de andere. Beiden hebben zich van haar taak op voortreffelijke wijze gekweten, maar de rol van Ariadne ligt Nell Knoop minder goed dan die van mevrouw Suja Loudi Nijhoff. Deze actrice maakte van haar Hesione Suja een charmante en geestige verleidster, en zij gaf het karakter dezer vrouw met een prachtig raffinement weer. Paul Storm was zeer vermakelijk als haar echtgenoot, wiens heele bestaan gegrondvest is op het étaleeren van leugenachtige verhalen, en Constant van Kerckhoven was het eveneens als de kapitalist, die in dit huis der verdwazing rondwandelt met verbazing en op het laatst niet meer weet of hij eigenlijk op zijn voeten staat of op zijn hoofd. Hij deed dit zoo overtuigend, dat de toe schouwer het ten laatste ook niet meer wist. Tatia Wyma was als Elly Dun, het idealistische meisje dat al heel spoedig in dit milieu haar stuur verliest, een charmante ingénue; zij heeft h2t figuurtje van Elly zeer gevoelig uitgebeeld, en Marie van Westerhoven was
kostelijk als juffrouw Guinness. Jammer alleen dat haar rol eep zoo bescheiden karakter droeg. Ten slotte noemen wij nog, in rollen die eveneens een vrij bescheiden karakter hebben, Sternheim en Sterneberg. Het is jammer, dat het derde bedrijf zooveel zwakker is als de voorafgaand? twee.' Shaw heeft zijn kracht in een apotheose gezocht, die geen climax brengt en weinig indruk maken kon. Maar dit doet niets af aan de goede eigenschappen der voorstelling, die den warmen bijvétl, haar door het publiek gebracht, zeer zeker heeft verdiend. Tenminste als men dit stuk niet al te ernstig neemt en het beschouwt als dat waaruit het bestaat, als een sarcastische boutade. U.
"HET HUIS DER GEBROKEN HARTEN Het Muzieklyceum als schouwburg ingewijd door de tooneelgroep „Studio".". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
(Van onzen correspondent.) Venetië, October. Nauwelijks is men het toegangshek van de Biennale door, of men ziet aan de hoofdlaan van het tentoonstellingspark het eerste paviljoen, dat der Spaansche republiek. Verrassingen biedt dit paviljoen nooit. Maar men vindt er altijd weer een overvloed van goed werk. Dit jaar is van de sculptuur niet veel te zeggen. Wat de schilders betreft, is er in de eerste plaats een groote retrospectieve „mostra" van Dario de Regoyos, stellig den grootsten impressionist, dien Spanje heeft voortgebracht (tevens bijna de eenige). Meer dan eenige andere Spaansche kunstenaar onderging hij den invloed van Parijs, maar er is toch ook veel eigens in zijn werk. In een geheel andere wereld verplaatst ons Eugenio Hermoso: een typisch Spaansche schilder, die in zijn techniek, robuste teekening en realistisch palet de midden-Spaansche hoogvlakte en het leven der boeren van die streek laat zien. Van een blanke, rustige schoonheid is het werk van Alfonso Grosso; dit is traditie op haar best. Kenmerkend voor den geest van het hedendaagsche Spanje is het realistische werk van Ramon de Zubiaurro, wiens „Boeteling in gebed" het meest de aandacht trekt. Een tentoonstelling van Spaansche kunst zou niet volledig zijn als er niet enkele fanatieksombere doeken te bewonderen waren. José Solana levert ze; een „Ondergang van de wereld" met tientallen skeletten, een stormachtige zee waarop schepen vergaan, een in rosse vlammen stervende stad en apocalyptische verschijningen vult een geheelen wand van een dre zalen. Het tweede paviljoen, dat men ontmoet, is het Belgische, rijk van inhoud en getuigend van een sterk levende kunst die zich op velerlei wijze uit. Er zijn drie werken van den meer dan tachtigjarigen James Ensor: heldere, optimistische, stralende werken. Het wilde expressionisme van Gustaaf de Smet, van wien wij een dozijn werken zagen, zal ons, evenals dat van Permeke, waarschijnlijk zeer snel verouderd voorkomen. Jos Albert, die tot een reeds wat jongere generatie behoort, is sterk verwant met de nieuwe classicistischs richting, die ook in onze vaderlandsche kunst sedert enkele jaren een vernieuwing heeft gebracht. Alfred Delaunois toont stemmige kerkinterieurs, een enkele maal verlevendigd door wit gehuifde begijntjes en oude boerenmannetjes. Maurice Brocas stelt twintig houtsneden ten toon, welke van verbijsterende veelzijdigheid getuigen. Voor een groot „Gezicht op Dinant" kreeg de meester den grooten prijs der Biennale; de gemeente Venetië verwierf zeven van zijn kleinere werkstukken voor het Internationale Museum van moderne kunst. Op het Belgische paviljoen volgt het Nederlandsche, waarover wij reeds schreven. Evenals Nederland, stellen ook de Vereenigde Staten alleen grafische kunst ten toon, ruim 300 werken van 200 verschillende kunstenaars. Wij vinden daaronder b.v. een „Chant de Maldoror" van den Spanjaard Salvadore Dali, tot voor kort een der meest bekende surrealisten van Parijs ook enkele andere kunstenaars, die eerst sedert kort Europa hebben verlaten, vonden gelegenheid, in het Amerikaansche paviljoen ten toon te stellen. Alles bij elkaar is het stellig de bezienswaardigste expositie van modern grafische kunst, die ooit in Europa werd vertoond. Een volgend maal iets over de andere paviljoens.
"Vreemde landen op de 22e Biennale Buitenlandsche schilderkunst te Venetië.". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
Leiden. Ges-laagd voor het candidaatsexamen rechten: de heer H. M. Rothbarth. Voor het doctoraal examen rechten: de heer S. C- van de Wall en de heer A. J Dankelman. Voor het candidaatsexamen romaansche taal en letterkunde (Fransch) mej. G. W. Benedictus. Voor het candidaatsexamen Nederlandsche letteren: de heer C. M. Smits. Utrecht Geslaagd voor het semi-arts examen: D M. Blankhart, L. Hardy, mei. E. Hinse, A. Kestloo, me], A. J. Wilders; Voor het arts-examen: S. J. Bruggeman, A. E. V. Hillebrand, J. Th. v. d. Werff, J. F. C. Wertz; Voor het theoretisch tandheelkundig examen le ged.: H K. Souw; Voor het theoretisch tandheelkundig examen 2e gedeelte: F. J. v. d. Heyden, F. Goekoop; Voor het tandarts examen: H. A. Obbes. Delft. Frodaedeutisch ex. voor werktuigkundig ingenieur de heer W. F. Suurmond. Id. voor electrotechnisch id. de heer C. H. Witte.
"ONDERWIJS ACADEMISCHE EXAMENS.". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005
Utrecht. Opgeroepen zes cand. Gesl. de dames B. Dresselhuis te Den Dolder en N. J. Teeuwen te Ouden Ryn, en de heer W. Thies te Breukelen.
"EXAMENS APOTHEKERS-ASSISTENT.". "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 1940/10/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000054212:mpeg21:p005