GEDEPUTEERDE STATEN der provincie Drenthe brengen ter kennis van belanghebbenden, dat tot het doen van eenige noodzakelijke herstellingen door de Noord-Willemskanaal-Maatschappij aan na te noemen Bruggen de PA8SAGK over de Bruggen iioi. 3 en 3, gelegen over het SToord-WilleinsKanaal, de eerstgenoemde in den Dlolenweg, de laatstgenoemde in den Veeneweg, onder Assen, zal zijn GE2STH.EAED en wel over Brug No. 3 van den iiden April a.s. voor vier weken en over Brug No. 2 dadelijk na de wederopenstelling der Passage over Brug No. 3, eveneens voor vier weken. Assen, 11 April 1890. Gedeputeerde Staten voornoemd, VAN SWINDEREN, Voorzitter. G. W. VAN DER FELTZ, Griffier.
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 14-04-1890
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 14-04-1890
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 86
- Jaargang
- 67
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Bij deze Courant behoort een BIJVOEGSEL. BEKENDMAKING.
BEKENDMAMING.
GEDEPUTEERDE STATEN der provincie Drenthe brengen ter kennis van belanghebbenden, dat wegens reparatie der Bruggen bij Hees, in den Straatweg Iluinen-Échten, de PASSAGE over die Bruggen gedurende drie dagen, te beginnen met Donderdag den 17 den April, 's morgen zeven uur, zal ïiin 6ESTBB1ID. Assen, 11 April 1890. Gedeputeerde Staten voornoemd. VAN SWINDEREN, Voorzitter. G. W. VAN DER EELTZ, Griffier.
Een heillooze tusschenkomst.
Op Oudejaarsavond van het vorige jaar heeft te Koekange eene misdaad plaats gehad, die, ofschoon zij de daders voor altijd kenmerkt als wreedaards en lafaards, toch nog bij 45 ingezetenen zooveel medelijden opwekte, dat zij gemeend hebben bij de justitie met een brief, waarin zij de misdaad vergoelijkten, tusschenbeiden te moeten komen. Om de beschuldiging van wreedheid en laf heid te kunnen volhouden, moeten wij in herinnering brengen, dat dien avond een ongewapend man zich plotseling omringd zag door zelfs — volgens sommige getuigen — 25 personen, die hem allen min of meer vijandig gezind schenen, althans toen meer dan een uit de troep tot feitelijkheden overging en de man van alle zijden stokslagen, stompen en trappen kreeg, stak niemand der toeschouwers een hand uit om den mishandelde in bescherming te nemen. Wij noemen het aanvallen van een man door meer dan een persoon eene lafheid,
een Hollandschen jongen onwaardig, omdat bij eiken vijand meer, die tegenover den aangevallene staat, diens kans van verdediging even sterk, daalt als het aantal zijner bestrijders stijgt, terwijl door hun aantal ook hun moed grooter wordt. Wij noemen verder het doodknuppelen of trappen van een ongewapende eene wreedheid, die hier des te meer aan het licht komt, omdat de man niet gelyncht werd omdat hij op heeterdaad op het plegen van eene wandaad betrapt werd of van wien men zeker wist, dat hij eene afschuwelijke misdaad had begaan, die evenwel niet onder het bereik der strafwet viel of slechts licht gestraft werd, neen, niets van dat alles, de man werd eenvoudig doodgeslagen, omdat men hem van brandstichting verdacht hield. Die verdenking schijnt door verscheiden ingezetenen van Koekange vrij algemeen gedeeld geweest te zijn, althans zij achtten het noodig de laffe en wreede daad door een brief aan den officier van justitie te vergoelijken. Op zich zelf beschouwd keuren wij het geenszins af, wanneer persou en voor eene ongelukkige beschuldigde in de bres springen, door het een of ander, dat tot zijne ontlasting van schuld kan bijdragen, bij te brengen. Wij willen aannemen, dat de verdenking van brandstichting in Koekange vrij algemeen gedeeld werd, zoodat eenige onontwikkelden het een rechtvaardige zaak achtten den verdachte eens een gevoelige les te geven; dat die verdenking door de preek van den predikant in eens weer bij allen levendig werd; dat dit na de kerk in de herberg aanleiding gaf tot een opgewekt onderhoud en het even opgewekt gebruik van sterken drank, waardoor te kwader ure de strijdlust ontwaakte; dat de thans beschuldigden en anderen de herberg geenszins verlieteno m den verslagene op te zoeken, maar dat zij hem toevallig ontmoetten; dat zij hem ook niet sloegen met het oogmerk hem te dooden, maar dan toch zeker wel met het doel hem de grootst mogelijke pijn te veroorzaken; dat alles willen wij aannemen en indien dit alleen door de 45 onderteekenaren van den brief op den voorgrond was gesteld als zooveel verzachtende omstandigheden voor de beschuldigden, dan zouden wij geen aanleiding hebben aan dien brief een artikel te wijden. Maar in hun schrijven gaan de onderteekenaars veel verder. Zij zeggen toch, dat door de ingezetenen van Koekange menigmaal na den brand in de woning van de weduwe Drost was gewenscht, dat het Gode
mocht behagen om Gerrit Kalter weg te nemen en dat er algemeene blijdschap heerschte, toen Kalter was heengegaan. Het staat er, lezer, in goed Nederlandsch in een Nederlandsche gemeente op het laatst der negentiende eeuw door Nederlanders gesteld! Zou men niet denken in de middeleeuwen te leven en kan men een wreeder uitdrukking vinden dan die „algemeene blijdschap", omdat een man was doodgeslagen, eenvoudig omdat de menigte hem van brandstichting verdacht? En is er grooter onzedelijkheid denkbaar, dan na het plegen van het misdrijf openlijk te verkondigen, dat het vrij algemeen als wenschelijk werd beschouwd, dat het Gode mocht behagen den man weg te nemen, en geven de onderteekenaars van den noodlottigen brief hierdoor aan de beschuldigden geen aanleiding hun misdaad als een Gode welgevallig werk te beschouwen? Zeker zijn intusschen de onderteekenaars zich niet bewust, dat zij door het schrijven van hun brief een groote verantwoordelijkheid op zich hebben geladen en dat deze niet minder is, dan dat zij door de laatste woorden zedelijk mede verantwoordelijk moeten geacht worden voor den gepleegden moord! Waar blijft het rechtsgevoel van ons volk, wanneer 45 menschen, waaronder die men tot de meest ontwikkelden mag rekenen te behobren, openlijk verklaren dat men een lafhartigen aanval op een man met blijdschap vernam, omdat de dood er opvolgde? En waar blijft de verantwoordelijkheid der beschuldigden, als zij door de vroeger uitgesproken wenschelijkheid van Kalter's dood in de meening gebracht worden een werktuig te zijn in Gods hand ? Door zich zedelijk mede verantwoordelijk te stellen voor de gepleegde misdaad verzwaren de onderteekenaars de taak van het Openbaar Ministerie niet weinig, en waar, zooals in onze provincie, kloppartijen, dikwijls met bloedigen afloop, herhaaldelijk voorkomen, achten wij de wijze, waarop de schrijvers van den brief vermeenden tusschenbeide te moeten komen, slechts een bemoeilijking van het recht. Waar blijft dit, als verscheiden personen, alleen om de verdenking van brandstichting, iemand lafhartig doodslaan? Hoe zal het thans mogelijk zijn den waren schuldige aan den brand te ontdekken en als dit toch mocht gebeuren, zal de omstandigheid, dat reeds een slachtoffer voor den brand viel, niet als een verzachtende omstandigheid beschouwd worden voor den waren schuldige ? Ofschoon wij uit beginsel elk geweld schuwen, begrijpen wij toch, dat minder ontwikkelden soms met de vuisten in plaats
van met redenen tegenover elkander staan, maar dan moet dit ook man tegenover man zijn en niet, zooals hier heeft plaats gehad, van verscheiden personen, waaronder gewapenden, tegenover een. Door het schrijven van dien brief hebben de onderteekenaars dien vereenden aanval vergoelijkt, ofschoon wij voor zulk een daad van laf heid moeilijk verzachtende redenen kunnen ontdekken. Kr heerschen op het platte land nog rampzalige toestanden, zooals door dit voorval weer duidelijk gebleken is. Wij zien toch, dat het geen Turken of wilden waren, maar geloovige Christenen, die den Oudejaarsavond hun hart in het Bedehuis Gods uitstortten, om onmiddellijk daarna naar de herberg te gaan, in plaats van verder den avond, die iedereen anders tot ernst stemt, in den huiselijkeu kring door te brengen. De godsdienstoefening schijnt dus bij die menschen slechts een behoefte naar bedwelming te hebben opgewekt en toen die in zekere mate verkregen was, gevoelde men den lust aan een evenmensch zooveel kwaad te doen als mogelijk was. Dat de beschuldigden den man niet wilden dooden, willen wij aannemen, maar wie staat er u voor in, dat de slag, dien gij toebrengt, niet doodelijk is ? Niemand kan dit, want de onnoozelste klap kan een noodlottig gevolg hebben, en als nu man tegenover man staan, dan heeft de aangevallene, al zijn de krachten nog zoo ongelijk, altijd nog gelegenheid en middelen om zich te verdedigen of te ontsnappen, terwijl, indien meer dan één persoon de aanvallers zijn, niet alleen de verantwoordelijkheid voor een ieder schijnbaar minder wordt, maar ook door het zien slaan de lust tot slaan en mishandelen wordt opgewekt en aangewakkerd. Zeer terecht heeft dan ook ons Wetboek van Strafrecht de misdrijven, die in vereeniging van verschillende personen worden gepleegd, met grooter straf bedreigd, dan zoo zij door een enkelen persoon worden uitgevoerd, en nu in deze za^k reeds door de justitie moeite ondervonden werd om de getuigen tot eene verklaring te bewegen en de beschuldigden zich als het ware door de adhaesie der ingezetenen van Koekange gedekt achtten, vinden wij, dat de schuld van elk der beschuldigden in het bijzonder er wel niet minder op wordt, maar dat de verantwoordelijkheid, die bedoelde ingezetenen op zich hebben geladen, zedelijk grooter is dan die van hen, welke Kalter doodsloegen.
WONDERBARE GAVEN
vak HUGH CONWAT. Eerite gedeelte. Verhaald door Dr. Philipp Brand in Londen. 12 Carriston sliep nog steeds en daarom liet ik een briefje voor hem achter, toen ik uit ging om mjjne patienten te bezoeken, in welk briefje ik hem verzocht, thuis te bljjven tot dat ik terug zou zgn. Ik vond hem bij mijne terugkomst dan ook wakker, geheel gekleed en meer op zich zelf gelijkende dan den vorigen avond. Daar het middageten echter terstond na mijne thuiskomst op tafel werd gebracht, vonden we eerst nadat het maal was afgeloopen tijd en gelegenheid, om zonder terughouding te spreken over de dingen, die onze gedachten beheerschten. Zoodra wjj alleen waren, wendde ik mg tot mgn vriend. «En nu," zeide ik, j>moeten wg overleggen, wat er gedaan moet worden. Het komt mg voor, dat er ons slechts één weg open staat. Ge hebt geld in overvloed en zoo is het zeker het beste, dat we ons de hulp verzekeren van de meest ervaren politiemannen, om het spoor te vervolgen. Een jong meisje kan toch maar niet verdwijnen alsof de wolken haar hadden opgenomen!" Tot mjjne verwondering keurde Carriston dit plan af. «Neen," zeide by, «degene, die Madeline ontvoerde, heeft haar zeker op eene plaats gebracht, waar de politie haar niet zal vinden. Ik moet haar zelf opsporen." «Haar zelf opsporen 1 Eer u dat gelukt, kunnen er immers maanden, zelfs jaren verloopen. Men zou haar intusschen kunnen vermoord
hebben — of haar iets nog ergers hebben kunnen aandoen —" >Ik zal altijd weten, wat er met haar gebeurt — en Ralph zou iedere mishandeling met het leven boeten." »Maar hebt ge dan een spoor, dat ge vervolgen kunt ? Zeg mg alles — alles, ol niets." Carriston glimlachte flauw. «Geen spoor, dat u als zoodanig zal voorkomen, of waaraan u zou kunnen gelooven," zeide hg. «Zooveel weet ik, dat men haar ergens gevangen houdt. Zjj is zeer ongelukkig, doch men behandelt haar tot nu toe niet slecht. Groote hemel, denkt u dan, dat ik ook maar een uur bjj mjjne zinnen zou blijven, wanneer ik dat niet wist!" «Maar hoe kunt ge dat weten?" «Door de bjjzondere gave, het mg geschonken vermogen, om in de verte te zien; het tweede gezicht, ef hoe u de zaak, waarom u lacht, anders noemen wil. Ik wist, dat ik deze gave eens zou bezitten, doch ik vermoedde niet, hae zjj mg eens zou te stade komen. Ik heb Madeline reeds driemalen gezien en zal haar weer zien, zoodra de vreemde toestand weer intreedt." Hg sprak al dezen phantastischen onzin op zoo eenvoudigen toon en zoo vol overtuiging uit, dat mjjn argwaan met betrekking tot den gezonden toestand van zjjn geest op nieuw ontwaakte. Ondanks het afwjjzend antwoord, dat ik den heer Ralph Carriston gegeven had, moest ik bekennen, dat het gezonde menschenverstand zonder t wjj fel aan diens zjjde was. «Zeg me eens, wat ge verstaat onder dien ««vreemden toestand"", zei ik, met het doel, eens op de hoogte te komen van den eigenlijken aard der zaak. «Is het een soort van vervoering, waarin ge komt?" Het scheen hem moeilijk te vallen, eene verklaring van de zaak te geven, doch ik drong op een antwoord aan. «Ja," zeide hg eindelijk, «het moet wel een soort van vervoering zgn. Een geheel niet te
beschrijven gevoel komt er over mij. Ik weet alleen, dat mgn oogen zich vast op het een of andere voorwerp richten — plotseling verdwijnt dat en ik zie Madeline." «Eu hoe verschjjnt zjj u ?" «Zij verschgnt mg in een kring van verblindend licht, ten naastebg geljjk op dien van een tooverlantaarn. Anders kan ik het u niet beschrijven. Maar ik zie haar zoo klaar en duidelijk, alsof ze dicht voor mg stond. Ik zie het karpet, waarop ze staat; den stoel, waarop ze zit; de tafel, waarop ze de hand legt; genoeg, ik zie alles, wat ze aanraakt, maar ook enkel dat. Zoo zag ik, dat ze met iemand sprak, dat ze smeekende woorden tot iemand richtte, doch deze persoon bleef onzichtbaar. Alleen indien zg dien persoon had aangeraakt, zon ik dien gezien hebben." Zoover ik Carriston's geval kon beoordeelen, scheen het mjj toe eene overprikkeling van het zenuwgestel of eene afdwaling van de fantasie te zgn. Zjjne verbeeldingskracht was, dat had ik altgd wel gemerkt, zeer eigenaardig, en in zgn toenmaligen toestand, bjj de vertekende angst en de pjjnlijke onzekerheid, waarin hg zich bevond, kreeg hg hallucinatie'», :sooals andere menschen droom en krjjgen. Ik iiweeg eenige oogenblikken en overlegde bjj mij zelt, hoe men deze merkwaardige zinsverbeeldingen het oest zou kunnen bestrjjden en verjagen — doch eer ik tot een slotsom kwam, word ik weggeroepen bjj een patiënt, die mjj spreken wilde. Ik was spoedig met hem kla ar, en keerde toen naar Carriston terug, om, hem verdere vragen te doen. Toen ik de kamer inkwam, vond ik h zien waarschijnlijk, wat ook ik zou hebben kunnen waarnemen. Ook zgn gehoororgaan scheen niet te werken, want mgn binnenkomen en het luide dichtslaan van de deur bemerkte bg in 't geheel niet. Ik zag met «én oogopslag, dat bjj zich in den toestand bevond, dien hg mjj zoo juist beschreven had. Mjjne eerste opwelling dreef mij aan om hem te wekken, doch terstond daarop zei ik tot mjjzelf, dat ik daar voor mg eene gelegenheid had om den aard der ziekte te bestudeeren, van welke ik mg niet mocht berooven. Voor iets anders dan een ziekte kon ik de zaak niet aanzien, en ik nam mjj voor, de verschijnselen daarvan op te nemen, zooals ze op elkaar zouden volgen. Ik ging daarom ook over de tafel leunen, bracht mgn gezicht op een afstand van een voetlengte naast het zjjne en keek hem scherp in de oogen. Hjj gaf noch eenig teeken, dat hg mg herkende, noch dat hg mjj zag, en ik schaam me te zeggen, dat ik de gewaarwording had, dat hg door mg heenzag. Zijne oogappels waren veel grooter dan gewoonljjk, de oogleden stonden wjjd opengespalkt. Ik stak een licht aan en hield het hem dicht voor de oogen, zonder dat hjj de wimpers bewoog. Ik beken, dat het geval mgn begrip te boven ging en dat er in mjjne ervaring niets was, dat mg zou hebben kunnen zeggen hoe ik hier moest handelen. Alles, wat ik doen kon, was mjj rustig te houden en nauwkeurig iedere verandering gade te slaan. Indien Carriston niet geregeld had ademgehaald en dat men geen krampachtige trekkingen in zijne vingers had kunnen bemerken, zou men hem voor een beeld of voor een dood mensch hebben kunnen houden. Zjjn gezicht had bijna niet bleeker kunnen worden, dan het vóór den aanval reeds was, en alles bg elkaar genomen, maakte de onbewegelijke mensch, die niets van zjjne naaste omgeving waarnam, maar daarentegen iets in de verte zag of scheen te zi«n, dat zich aan het o«g van andere stervelingen onttrok, een onbehagel ijken indruk, die het hart beklemde. Ik zuchtte diep, terwijl ik hem beschouwde, want het eind, waarheen deze toestand moest voeren, scheen mg niet twijfelachtig. Doch hoewel ik harteljjk wenschte, hem tot zjjne omgeving te zien terugkeeren, besloot ik toch, aan dazen aanval het vrjje verloop te laten, om te zien, wanneer en op welke wjjze het bewustzjjn terugkwam. Het duurde meer dan tien minuten — minuten, waaraan geen eind scheen te komen —■ eer zich eenige verandering voordeed. Eindelijk zag ik, hoe zjjne lippeu begonnen te trillen, hoe hg een- of tweemaal met de oogleden trok en hoe deze zich daarop, als vermoeid, geheel sloten. De onnatuurlijke spanning der spieren scheen te verminderen; hg zuchtte luid alsof hjj geheel uitgeput was en zonk toen achterover in zgn stoel, terwjjl dikke zweetdroppelen op zgn voorhoofd parelden. De aanval was voorbg. Ik was terstond aan zjjne zgde en dwong hem bjjna met geweld, een glas wjjn te drinken. Daarbij za £ hg naar mjj ep en begon te spreken. Zgn stem klonk zwak, maar de woorden waren volkomen verstaanbaar. . «Ik heb haar gezien," zeide hjj. «Zjj is gezond, maar zeer ongelukkig. Zg lag op de knieën, bad en strekte hare mooie armen naar mg uit. Met dat al weet ik niet, hoe ik haar zou kunnen zoeken, mgn arme, arme lieveling !" Ik wachtte, tot dat hjj weer zooveel wa3 bjjgekomen, dat hij, zonder nadeelige gevolgen voor zjjn gezondheid, meer kon spreken. Toen zeide ik : «Veroorloof mg een vraag, Carriston. Komen deze visioenen, zonder dat ge er iets toe doet, of roept uw wil ze te voorschjjn?" Hg dacht eenige oogenblikken na. «Dat kan ik eigenljjk niet precies zeggen," antwoordde hjj. «Ik geloof niet, dat ik volgens mgn vrjjen wil over deze gave kan beschikken; maar ik voel het, wanneer de aanval komt, en ik kan hem, indien ik wil, afweren. (Wordt vervolgd.)
Overzicht van den stand der effecten en andere waarden. Week van 5 tot 12 April.
't Geen vrg algemeen werd verwacht, geschiedde
tot heden nog niet, bet einde der Paaschweek bracht nog geen verlevendiging op de fondsenmarkt en geen hoogere koersen. Er ging zeer weinig om, behalve misschien in eoniga dobbelfondsen van het zuiverste kaliber, waarin haussiers en baissiers ook thans weer met afwisselend gelnk streden, doch die per saldo aan het groote publiek duizenden hebben gekost, 't Is treurig, hoe mannen van beteekenis, wier namen een goeden klank hebben, zich er toe leenen, om prospectussen van dergeljjke ondernemingen mede te onderteekenen, waardoor zjj er als 't ware een cachet van soliditeit aan geven. Er wordt door de groote massa, die de zaak zelve meestal niet goed kan beoordeelen, wel degeljjk op gelet, wie zgn mede onderteekenaren ? en voornaam klinkende titels doen in zoo'n geval nog altgd opgeld. Gaat dat echter zóó, als in den laatsten tijd, dan zal dat opgeld echter wel spoedig tot de geschiedenis bebooren en plaats maken voor disagio. Van die soort ondernemingen van den laatsten tijd, bekleeden de kopermjjn obligatiën en aandeelen een eerste plaats en, ondanks de honderdduizenden, daarin reeds zoek gebracht, zal men trachten nog een millioen te zien maebtig worden. Of Let gelukken zal mag worden betwjjfc-I j, het publiek zal wel eindelijk de oogen voor deze zaak zgn opengegaan en, hoezeer ook de redacteur van een Amsterdamsch finantiëal blaadje, ze aanhoudend voor geldbelegging aanbeveelt en een spoedige krachtige rijzing voorspelt, naar al 't geen met deze zaak is voorgevallen, zal afblijven wel 't raadzaamst zgn. Oagelukkig zjj, die aan da adviezen van dergelijke personen gehoor geven, meestal lokken za personen door wat hoogere prjjzen voor de coupons te betalen, om zoodoende in de gelegenheid te komen, ze fondsen aan te raden, voor welker plaatsing zjj meestal grof worden betaald. Toch loopen er steeds personen weer opnieuw in, worden er telkens dan weer nieuwe dwazen geboren ? Bohalve in dergelijke fondsen gin,* er, zooals gezegd, ter beurze niet veel om. Da Engelsche Bank verlaagde weliswaar het disconto met '/i pet., maar man had grootere verlaging verwacht en ook de verhouding der reserve viel niet meê. Overigens bleef het geld ruim, de steun van eerste finantiëale huizen, deed de hoofdiondsen goed op prys blgven ; met alle kracht wordt getracht te voorkomen, dat de toestand der Bsrlgnsche markt, een kink in den kabel brengt. Conversieplannen en nieuwe leeningen staan voor de deur. Het prospectus eener nieuwe 4 pct3. leening van Portugal' verscheen, de inschrijving is opengesteld op den 15den April a.s. Da Turkscha leuning, ter conversie der gepriviligeerde schuld, waarvan reeds langen tjjd sprake was, bleef nog uit. Het heette, dat de Porte vooralsnog hare go? dkeuring daaraan onthield. Ook werd minder gunstig over die conversie gesproken, doch we zagen het meer, dat, wanneer dergelijke berichten verschijnen, de leening zelf gewoonljjk niet lang uitblijft. Dat gebeurt juist met de bedoeling, om zoodoende contramine uit te lokken, die zich dan naderhand moet dekken, waardoor een vrijmachtige hefboom tot rijzing woidt gevormd. Dat da conversie zal gelukken is haast buiten
kijf, dat dan verdere Terbetering zal volgen, vrji zeker. Zeer vast bleven Oostenrjjksche fondsen, ook hier beeft bet allen scbjjn, of de reeds vroeger geopperde plannen tot conversie, eindeljjk zullen worden verwezenlijkt. Een bewogen verloop badden de Bussen 6e serie, ze bleven flauw en lager, 't geen niet is te verwonderen, nu ze elk oogenblik tot aflossing kunnen worden opgeroepen. Volgens die aflossingswaarde staan ze tbans nog 9a 10 pet. te hoog. Houders hebben zich echter het verlies zelf te wjjten, er is hun gelegenheid tot conversie op gunstiger voorwaarden, iets waartoe de Eussische Begeering niet verplicht was, aangeboden. De 4 pets. Goudleeningen bleven in gunstige stemming, de Boebelleeningen moesten echter eenig verlies lijden. Peruanen vrjj vast, eerstdaags wordt de oproeping van het comité verwacht tot conversie dezer schulden in Aand. Peruvian Corporation Co. In tegenstelling met vorige weken verbeterde de koers der Italiaansche fondsen. Maxwellwaarden hadden neiging tot rjjzing, op geruchten van reorganisatie, maar weren per slot weer flauwer. Turksche loten na de trekking iets hooger. Tan de nonchalance der meeste menschen in het nazien van lotingen, leveren deze in 't bizonder het bewjjs, de onafgehaalde, reeds lang uitgelote prijzen, bedragen millioenen. De Amerikaansche spoorwegmarkt bljjft bij bare lustelooze stemming volharden, hoewel van daling van beteekenis geen sprake is, brokkelen de koersen toch meestal iets af. Atchisons, zoowel aandeelen als incomebonds, hooger en gevraagd ; op laatstgenoemden zal het e.v. dividend, naar wordt beweerd, 3 pet. bedragen. Missonrisbares daalden door verkoopen van hen, die niet wenschten bjj te storten, terwjjl de obligatiën eveneens onder de algemeene flauwe stemming leden. Geld op prolongatie 3 pet. H. M enneqa A zn.