door C. E. DE LILLE HOOERWAARD. In de Kerstvacantie was er — tot wanhoop der jeugd — sneeuw noch ijs geweest, maar nauwelijks was de schooldeur weer ontsloten ei. stond zij daar met een gapend, doch streng bevelend gebaar de jongens en meisjes naar binnen te nooden, of — het ijs was berijdbaar geworden ! 't Was echter niet van langen duur geweest en 't werd een felle strijd tusschen sneeuw en ijs, een strijd, waarin nu eens de harde ijskorst op borstplaat begon te gelijken of met een witte deken bedekt werd en dan weer die witte deken een prachtige gelegenheid bood om te glijden. De jeugd was zoo verstandig zich van dien strijd niets aan te trekken, doch genoot er op haar wijze van. De schaatsen en sleden werden van den zolder gehaald en nu eens waren het de eersten, die haar veel genoeglijke oogenblikken verschaften, dan weer cie laatsten, waarmee zij dolle pret hadden. Winter, sneeuw en ijs 1 Deze drie kameraden, die samen een edel driemanschap vormen, waren aanwezig en — al wat jong was ot jong wilde blijven, genoot. Kon liet anders ? Misschien kwam het juist wel door die voortdurende afwisseling van sneeuw en ijs, dat het winterweer de jeugd niet verveelde en zij tot een eind in Februari met frissche kaKeti de veelomvattende wintersport beoefende. Toch was er één jongen, Hans van Meerten. wien die lange, steeds afwisselende sneeuw, en ijsperiode geen genoegen bood. Integendeel zij was hem een ware kwelling, want — het ééne bven van Hans was korter dan het andere en dat ongelukkige been sloot hem helaas van alle sneeuw- en ijsvermaak uit. Maar het allerergste was toch in de oogen van Hans, dat de jongens dachten, dat hij bang was. 't Kwam natuurlijk allemaal door dat ongelukkige been en hij moest wel voorzichtig zijn, kon onmogelijk met de wilde spelletjes der anderen meedoen, terwijl baantje glijden en schaatsenrijden natuurlijk tot de onmogelijkheden behoorden. 't Eenige wat er op zat, vond Hans, was maar zoo gauw mogelijk uit school naar huis te loopen. Daar was hij tenminste veilig voor de plagerijen der anderen en konden hun I100r.ende woorden hem niet bereiken. Moeder zei wel, dat de jongens 't zoo erg niet meenden, 't meer uit onnadenkendheid voortkwam, maar — hij zat er maar mee ! Soms droomde Hans, dat hij net als alle andere jongens twee even lange beenen had, dat hij schaatsen reed als de beste, een bolleboos in 't baantje glijden was en — eens zelfs, dat hij een klein meisje, dat in een wak gereden was, gered had. Een daverend gejuich was er losgebroken onder de jongens aan den kant, die het gezien hadden Dat was een heerlijke droom geweest! Maar het wakker worden en het tot besef komen dat het slechts een droom geweest was, maakte de werkelijkheid nog erger voor Hans. Immers nooit zou hij met zijn ééne korre been tot iets dergelijks in staat zijn 1 Gelukkige jongens, die allemaal twee goede beenen hadden en dat maar heel gewoon schenen te vinden I Hij, Hans, zou er een lief ding voor gegeven hebben, als hij was zooals zij en er waren oogenblikken, dat hij de handen in zijn broekzakken tot vuisten balde en mompelde: „Waarom ben ik anders dan al de anderen?" Op een middag in de eerste helft van Februari, liep Hans, zooals dit in den laatsten tijd zijn gewoonte was geworden, alleen naar huis. Het was gaan dooien en de weerprofeten hactder : toenemen een dooi voorspeld. „Gelukkig!" dacht Hans, „dan hoort het ijs weer tot het verleden en wordt alles weer gewoon 1 Ik wist wel, dat er éénmaal een tind aan zou komen !" Toch werd er nog druk schaatsen gereden, 't Was alsof iedereen begreep, dat men voor het laatst de schaatsen onder bond en er rog zoo lang mogelijk van wilde een, eten. Hiér en daar begon er zich bedenkelijk veel water ot> het iis te vertoonen, wat de ouderen het hoofd deed schudden. Maar de jeugd zag geen gevaar ; zij reed rustig verder. Plotseling, bij het omslaan van een hoek,
kwam Hans op de Wilhelminakade, waar het ijs al heel slecht was. Vlug wilde hij de brug oversteken en zijn weg naar huis vervolgen, toen plotseling een gekraak zijn aandacht trok hij een gil hoorde en een klein meisje door het ijs zag zakken. Het was daar op dat oogenblik juist heel stil en er kwam geen enkele voorbijganer langs, die het arme meisje redden kon. In één seconde overzag Hans den geheelen toestand. Er zakte een meisje door het Ijs en er was niemand om haar weer op het droge te brengen. Niemand? Hij, Hans, was er toch i En met denkend san gevaar voor eigen leven, spoedde de jongen zich langs den kant raar het ijs. Behoedzaam naderde hij de gevaarlijke plek. Niet de vrees : zelf door het ijs te zakken, deed hem zoo voorzichtig zijn, doch het stond hem glashelder voor den geest, dat één ondoordachte beweging, één onvoorzichtige stap, hem de kans benemen zou, het meisje te redden. Plat voorover ging hij op het ijs liggen om het vlak, dat hem aragen moest, grooter te maken. Daardoor zcu het dunne, onbetrouwbare ijs hem beter kunnen houden. Juist toen hij zijn hand wilde uitsteken om het meisje te grijpen, werd het hem duidelijk, dat dit hem onmogelijk gelukken zou. Als hij maar een stok bij zich had ! Maar hoe kwam hij daar aan ? Toen Hans durfde zijn eigen oogen bijna niet vertrouwen, zag hij plotseling een lat op het ijs liggen. Dat het een lat was, welke losgeraakt was van de gebrekkige afrastering ian een wak, drong op dat oogenblik niet tot hans door. Zij kon als stok dienst doen en alleen deze gedachte stond den fermen jongen helder voor den geest. Den stok te grijpen, hem over de opening te schuiven, dit alles ging vlugger, veel vlugger dan het zich beschrijver. of zelfs lezen laat. Eén oogenblik was het of het hart van Hans stilstond ! Zou het meisje den stok zien ? Als zij hem niet zag Nee, nee ! dacht Hans £(ls in vertwijfeling. Plotseling kwam het kleine meisje, dat een uitstekend zwemster bleek te zijn, ooven. Zij zag echter geen kans op het afgebrokkelde ijs te krabbelen en keek wanhopend rond, toen. .. haar eog op den stok viel. Zij greep hem en het mocht Hans werkelijk gelukken haar langzaam, heel langzaam naar zich toe te trekken. Juist op dit oogenblik snelden er een paar jongens uit de hoogste klas van een naburige school toe. Zij konden nog juist zien, hoe Hans het meisje gered had en droegen het vlug binnen bij een apotheker, die aan den overkant woonde. Alles was zóó spoedig in zijn werk gegaan, dat de menschen, die daar woonden, pas iets bemerkten, toen het gevaar geweken was. Ook voorbijgangers kwamen er niet eerder opzetten. He meisje werd van droge kleeren voorzien en kreeg gloeiende melk te drinken. Daar zij maar zoo heel kort in het water gelegen had, mankeerde haar niets en toen zij verwarmd en n> droge kleeren gestoken was, kon zij naar htiis gaan. Zij wiide haar redder bedanken, raaar...d hoe zij ook rondkeek, nergens zag zij Hans. Dit stelde haar wel even teleur en zij nam zich stellig voor, niet te rusten, vóór zij er ■ achter gekomen was, hoe hij heette en waar hij woonde. Intusschen had Hans, toen hij zag, dat de groote jongens het meisje de apotheek binnendroegen, zich haastig uit de voeten gemaakt. En toen hij even later thuis kwam en Moeder, die dadelijk zag, dat er iets bijzoders gebeurd was, hem er naar vroeg, deed hij in eenvoudige bewoordingen het verhaal. Moeders gezicht straalde. Haar jongen was een heid ! Den volgenden morgen tegen negen uur, toen Hans op het Schoolplein, vlak vóór de school, kwam en hij daar de jongens uit zijn klas zag staan, leek het net, alsof zij op iets of iemand stonden te wachten. Kom, malligheid I Zooiets bestond natuurlijk alleen maar in zijn verbeelding. Plotseling ging er echter een luid hoerageroep op. Even flitste het door het brein van Hans : „Hoe weten ze dat nou ? Wie heeft 't hun verteld ?" Mnar lang bleef hij hieromtiant niet in het
onzekere. „hen paar jongens van Puntenburg," begon zijn klasgenoot, Henk Scholten, „zeiden — nou ja, dat een manke jongen van onze school een meisje, dat door het ijs gezakt was, gered had. Daarop vroegen we nog een paar dingen en toen stond het heel gauw als een paal boven water bij ons, dat jij die ferme baas was, jij en geen ander! je bent een echte held, hoor I" ,,'t Spijt me, dat ik gedacht heb, dat je laf was," zei Jaap van Doorn, een jongen, die om zijn meed bekend stond bij de jeugd. „Enne — nou wou ik je vragen, of je mijn vriend zou willen zijn ?" „Je wordt natuurlijk lid van onze club: Durf En Moed", zei Jan van der Steen. „We benoemen je zelfs tot eerelid !" riep Karei ten Hove uit. 't Was Hans in die oogenblikken, alsof hij droomde. Maar n u was het toch geen droom, doch de werkelijkheid, die hem plotseling in de oogen der jongens tot held verhief. Zoo had het ijs hem toch nog geluk gebraent en hij nam zich stellig voor, nooit het vertrouwen, dat de jongens in hem stelden, te beschamen. Van den Vader van het kleine meisje — die Hans na eenig informeeren toch gevonden had, kreeg hij een mooi horloge als aandenken. Binnenin stond met duidelijke letters gegraveerd : Ter herinnering aan een heldendaad. 5 Febr. 1929. 't Was vreemd, maar 't leek net, alsof Hans vanaf dit oogenblik het heelemaal niet naar meer vond, dat zijn ééne been korter was dan het andere. Hij had begrepen, dat hij even moedig kon zijn als de anderen en zijn kornuiten waren hiervan zóó doordrongen, dat niemand, maar dan ook niemand ! het zou moeten wagen, hieraan ooit te twijfelen. Wie het wel deed, dien zouden zij dit maar al te gauw aan liet verstand brengen. Wie zou nu ook niet de partij opnemen voor zoo n fermen jongen, als Hans bewezen had te zijn ?
"TOCH EEN HELD.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/16 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112021:mpeg21:p014
"Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/16 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112021:mpeg21:p014
Bij verschillende spelletjes moet — bij wijze van boete — een pand worden gegeven. Deze panden worden dan later ingelost. Men gaat daarbij als volgt te werk : De leidster van het spel heeft alle panden verzameld, legt er een doekje over en neemt nu één der panden onder liet doekje (niet zichtbaar dus) in de hand. Zij vraagt daarbij' op de rij af: „Wat moet degene doen, van wie dit pand is ?" We willen nu eens eenige voorbeelden geven, hoe men de panden kan inlossen »n «laar dit meestal door meisjes geschiedt, zullen we dus van „zij" spreken. Zij moet: lo. Vlug achter elkaar zes spreekwoorden zeggen. 2. Haar naam in één Ietter schrijven. (In een groote O). 3. Zien door de dichte deur heenwerken. (Dit geschiedt door een stukje papier, waarop „zich" of de naam van de eigenares van het pand staat, onder de deur te steken). 4. Vijf minuten doodstil en met een ernstig gezicht zitten, terwijl de anderen alles mogen doen, wat zij willen. 5. In één hoek der kamer lachen, in den tweeden huilen, in den derden zingen en in den vierden dansen. 6. Tot één uit het gezelschap een vraag richten, die niet anders dan door „ja" beantwoord kan worden. (De eenige goede vraag is : „Hoe wordt j en a samen uitgesproken?"). 7. Zonder te lachen de dieren nabootsen, die door drie harer medespeelsters genoemd worden. 8. Tegen iemand uit het gezelschap vijf vleiende dingen zeggen, zonder de letter i te gebruiken. 9. Op een versregel, die haar opgegeven wordt, een goed rijmenden regel vinden. 10. üp één voet ene maal door de kamer hinken. 11. Uit een glas drinken zonder het aan te raken. (Door een rietje of pijpesteel). 12. Een volzin van zeven woorden zeggen, waarin de letter r niet voorkomt. Als nu de winteravondspelletjes gespeeld worden kun je dus op verschillende wijzen panden inlossen.
"PANDVERBEUREN.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/16 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112021:mpeg21:p014
DOOR FR. WEIMANN =====
6 — Het zegt heel weinig voor de waarde van je kunst als het publiek niet koopt. De smaak van het publiek is niet altijd een zeer fijne. En wat ernstig en diep is. wordt niet zoo spoedig populair. Zie — dat deel van de kamer bij de groote ramen had ik gedacht, dat het beste geschikt zou zijn voor je om daar te zitten werken. — Ook uit die keuze, Marie, blijkt alweer, dat je een goed inzicht hebt in artistieke zaken. Ik ben benieuwd, je oordeel eens te hooren over mijn laatste producten, die met een paar dagen hier wel zullen arriveeren. — Wil je me nu al tot kunstcriticus ook maken ? Neen, Leonore — daartoe ben ik niet bevoegd! — Wij zullen zien. Ik weet van vroeger in elk geval nog wel, dat je eerlijk bent en dat je het land hebt aan oppervlakkigheid. Dat z'jn reeds twee factoren van waarde om een zuiver oordeel te vormen. — Misschien Leonore veranderde van onderwerp. — Hoe staat het hier-naast ? vroeg zij, terwijl haar gelaatsuitdrukking ernstiger werd. Ik bedoel bij de moeder van Marcel. — Alles schijn daar steeds onveranderd te blijven. Nog altijd wordt de scheiding streng volgehouden. — En na den dood van Marcel 'i — Je vader heeft iets beproefd, maar madame Souvestre blijft zich ongenaakbaar toonen. — Zoo is het altijd geweest — Maai weet jij de reden ? — Die moet reeds stammen uit den tijd van vóór de geboorte van Antoine en mij. Ik vermoed, dat vader het wel weet; maar hij heeft zich er nooit over willen uitlaten. — Het schijnt onoverkomelijk te zijn. ... — Ja, ik vermoed, dat, hoewel jij geen Bonnard bent, ze van jou ook wel niéts zal willen weten ? — Het heeft er allen schijn van ; ik vond het maar beter om in dezen geen proef te wagen. En toch — Wat wil je zeggen, Marie ? — En toch is er aan of bij d!e vrouw iets, dat mij aantrekt. — Merkwaardig I hoewel haar houding tegenover mij ook zeer onheusch is geweest, is er in mij ook iets, dat mij naar haar toedrijft. Zij moet ongelukkig wezen. En dat Marcel juist mij lief kreeg, moet haar nog ongelukkiger hebben gemaakt. Thans kom ik met een zending, waarbij zij tennauwste is betrokken. Ik zal haar nu niet meer ontwijken. — Heeft Marcel je een opdracht gegeven ? vroeg zij, iets vermoedende. — Niet direct. Het ongeluk heeft hem terstond gedood en ik had dus geen gelegenheid meer om nog iets met hem te overleggen. Maar ik weet desniettemin wat zijn verlangen was. Want meermalen heeft Ml dat in gesprekken laten blijken. De wijze, waarop zijn moeder hem had afgestooten toen hij zijn huwelijksplannen met mii niet wilde prijsgeven, heeft Marcel altijJ dwars gezeten. Dat zij zelfs geen brief meer van hem wilde ontvangen, ergerde hem veel meer dan hij tegenover mij wilde toegeven. Vaak zei hij tegen mij, als hij Jean eenigen tijd had gadegeslagen: „Als moeder den kleinen jongen toch maar eens zag, dan zou misschien alles nog weer goed komen ; en het zou wel kunnen zijn, dat zij dan eindelijk het leerde verdragen, dat ik met een Bonnard getrouwd ben/' Op mijn viaag of hij een verzoening zou wenschen, antwoordde hij altijd : „Niets liever dan dat; maar moeder wil immers niet. Wij willen niet de ondervinding opdoen, dat ons de deui gewezen wordt als wij ons aanmelden". En als hij over de mogelijkheid van zijn d ood sprak, liet hij het mij bemerken, dat hij hoopte, dat ik dan op eenige wijze met haar tot een verzoening zou komen of in elk geval, dat zij Jean zou leeren kennen. Ik besrhouw het dus thans als miin eersten plic ht om alles te doen wat in mijn macht ligt om toenadering te bereiken. Ik wil er in elk geval voor zorgen, dat zij Jean leert kennen. Al is het dnn niet met mij, a's het dan tenminste maar met het kind
is, dat zij in een normale verhouding komt. — Nu begrijp ik het, zei de schoonzuster, die aandachtig geluisterd had. De grootmoeder moet haar kleinkind leeren kennen. Zij zou toch al een zéér ontaarde vrouw moeten zijn als zij dien lieven jongen ook afstootte. — Ja. Maar het moet, dunkt mij, heel lanpzaam aan beproefd worden. Ik moet er geduld mee hebben en ik moet een gunstige gelegenheid afwachten. Misschien leiden de omstandigheden er ook vanzelf toe als wij voorloopig hier blijven, dat zij Jean opmerkt. , —. Graag wil ik je helpen I verklaarde Marie met warmte. Die weduwe geeft mij een zielig gevoel. Het zou haar zeker gelukkiger maken als zij met Jean in aanraking kar, komen. Maar je hebt o-elïjk — het moet niet geforceerd worden. Een onvoorzichtigheid zou alles kunnen bederven. — Ten aanzien van mij moet zij geen oogenblik het gevoel krijgen, dat 'ik mij aan haar opdring. Dat zou haar wee-zi n tegen mij nog maar slechts kunnen doen toenemen. Ik wil den toestand eerst eens verkennen. — Nu de boomen kaal zijn. kan zij uit haar bovenkamers een deel van onzen tuin zien. Misschien merkt zij Jean wel op als hij daar speelt. — Dat kan. Maar zif weet dan nog niet dat het haar kleinkind is. — Het moet niet zoo moeilijk zijn om het tot haar_ kennis te brengen, dat rif hier met Marcels' zoon bent gearriveerd. Ons personeel spreekt dat van hiernaast meermalen. Dit is iets wat madame Souvestre toch moeilijk heeft kunnen verbieden. Och, langs dien weg za] zij er toch spoedig iets van kunnen hooren. — Den b-ief, waarin Marcel haar over Jean schreef, heeft zij teruggezonden zonder dat zij er blijkbaar kennis van had. genomen. Ik weet eigenlijk niet eens of het haar wel bekend is, dat zij een kleinzoon heeft. — Maar de aankondiging van Jean's geboorte heeft hier toch in de courant gestaan. — Vermoedelijk heeft ze het wel gelezen ; maar geheel zeker is het toch niet. — Wij moeten eens overleggen wat in dezen het beste is. — Vader en Antoine kunnen ook eens hun meening _ zeggen. Misschien hebben ze een goed idee over den besten weg om Je^n tot zijn grootmoeder te voeren. — Weet het kind zelf, dat het hier zoo dicht bii zijn grootmoeder is? — Neen Dat heb ik niet gewenscht gevonden. Als hij haar thans ontmoet, is het beter, dat hij haar eerst maar als een vreemde dame beschouwt — Laten wij er beneden maar eens over praten. Leonore aarzelde even. — Hoe bevalt ie Louise ? vroeg zij na een oogenblik stilte, waarin beiden zich naar de deur der kamer bewogen. ^ De vraag kwam onverwachts ; zij overviel de jonge madame Souvest~e eeni^szins en zij kon niet voorkomen, dat het bloed haar in de wangen steeg. Leonore had haar blik Qchter naar een andere zijde gewend en zij merkte het niet op. — Orh, wij verschillen nog al, zei de huisvrouw daarna met de haar aangeboren ee liikheid. Wij schieten echter tamelijk goed met elkaar op. En in elk geval vind ik het prettig, dat gedurende haar verblijf hier haar gezondheid zoo goed is vooruit gedaan. Zii liepen nu over de bovengang naar de trap. On deze verdieping was alles ruim en royaal ingericht. — Is zii zoodanig in den huiskring ingeburgerd. dat jelui alles in haar nab'iheid bespreekt ? vroeg Eleonore, haar stap vertragend. — Ja zeker. Je v^der en Anto'ne mogen blirkbffr g-ps" ; n h<> ar ziin. — Ja — zii beeft iets op-ewekts. Ook wel vers r hi"prde attracties voor mannen. Ze is geloof ik nog een oude vlam van Antoine Heeft hij je dat nooit verteld ? Was de kleur van de andere bij de eerste
zinspeling op Louise hooger rood geworden, thans week het bloed uit hrar wangen weg en werd zij veel bleeker dan zij in normale omstandigheden reeds was. Zij had Leonore vóór laten gaan op de trap. Haar hand omsloot vast de trapleuning, terwijl zij nog boven stond. — Ik heb er nooit van gehoord, zei zij kalm. Haar stem klonk zeer rustig, zoodat Eleonore er wederom niets van bemerkte, dat Marie eenige moeite had met haar zelfbeheersching. — Het betee^ende, geloof ik, ook niet veel, vervolgde Eleonore. Het is van zeer voorbijgaanden ba-d geweest Maar zij schoten wel steeds heel goed met elkaar op. — Dat doen ze nog. Eleonore vermoedde niet, dat zij met haar vrij onschuldige opmerking een zeer gevoelige plek had aangeroerd. Zij kon er ook nipts van weten, dat haar schoonzuster reeds eenige weken Ian<* worstelde met jaloezie en argwaan. Zij wilde zich daarboven verheffen, maar er was nu een handvol brandstof op het vuurtje pedaan, waardoor de eerst onderdrukte vlam hooger opsloeg. En terwijl zij door de benedenkant: n- oo r de zitkamer terug Henen om zïrh weder bij de anderen te voeden, gingen Marie de^é gedachten door het hoofd : Antoine heeft dus voeder iets ongewoons voor Louise gevoeld ? Blijkt uit zijn attenties voor hf>ar en uit de wijze, waarop hij haar bewegingen steeds volgt, niet, dat die gevoelens nog eenigszins voortleven? Maar terstond ook weer kwam het fiere in haar tegen deze achterdochtigheid in verzet, en zij concludeerde: Ik mag n ; et toegeven aan dit wantrouwen. Antoine heeft immers nog door niets e-etoond, dat hij zich van mii is beginnen af te wenden. Wanneer zij elkanders gezelschap aangenaam vinden, dan heb ik nog niet het xecht om ook maar een oogenblik te veronderstellen. dat er tusschen hen iets kan zijn. dat niet in orde zou moeten heeten. Zii vonden de beide mpnnen met Louise in een vroolijk gesprek. Bii de komst van Leonore had er door de gedachte aan haar droevige omstandigheden eerst eenige gedruktheid PT i r>-a*tuid fe T, p°'*sc 1, t ITet " qs geweest of ieder vreesde met zijn woorden de jon^e weduwe te kunnen kwetsen. De bekendheid met Marcel was slechts oppervlakkig geweest, omdat de houding van zijn irrr^T vpn our's verhinderd h" rl . d*at hij veel op het terrein van de villa kwam. Leonore's vader, die meermalen in Engeland was peweest na het voltrekken van het huwelijk, had Marcel bij die gelegenheden zeer leeren waardeeren! Antoine had echter nooit omo-anT van eenige beteekenis. met hem gehad. Ondanks deze Oppervlakkige bekendheid, als gevolg v*n de bijzonde-e verhoudingen op het Kloostergoed, had to-~h het tragische einde van Marcel in de villa een dienen indruk gemaakt. En Leonnre's verschijning had het ongelukkige feit weer in herinnering gebracht, zoodat het aanvankelük mo^'te koste om een oogewekten toon te vinden. Het bleek echter nu. dat de drie benedengeblevenen al weer in een ongedwongener stemming waren <*ekomen. M"rie merkte bii het binnentreden onmiddellijk on, dat Antoine de plaats n^st Louise op de canapé had ingenomen. Het gelukte h^ar e<~hter, het ook nu nog te verbergen, dat deze situatie haar onaangenaam was.. Kalm nam zij haar plaats achter het theeblad weer in, terwiil zii Leono r e vroec of zij nog thee of gebak wenschte te gebruiken. — En zoo hebhen we je dan nu weer in ons midden, zei Leonore's vader, nadat hit ziin dochter had gadegeslagen terwiil zij gin^ zitten. — Als je je hier zoo spoedig van de vermoeienis van ie laatsten tiid hersteld als ik hier van mün 7 : ek^e hen ^e^ezen. d*n mag je tevreden zijn, meende Louise met eeri glimlachje. (Wordt vervolgd).
"OUDE BANDEN". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/16 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112021:mpeg21:p014