In verband met het groote aantal bevroren waterleidingen wordt door de gemeente Den Haag gratis water verstrekt. Een beambte van de Duin-waterleiding gaat met een bel door de straten en waarschuwt de bewoners dan, dat zij water kunnen halen.
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 23-02-1929
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 23-02-1929
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 46
- Jaargang
- 106
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
In verband met het groote aantal bevroren waterleidingen wordt door de gemeente Den
Van Urk naar Enkhuizen over het ijs. Een tocht van zes uren. Een foto van een paar
Van Urk naar Enkhuizen over het ijs. Een tocht van zes uren. Een foto van een paar Urkers, die zes uren onderweg zijn geweest heden zij te kampen hadden toont bijgaande tocht van zes uren. Een foto van een paar om Enkhuizen te bereiken. Met welke moeilijkfoto wel, die onderweg werd gemaakt.
Emser Pastilles
Emser Pastilles het afdoende middel tegen Hoest, ©Verkoudheid en alle aandoeningen der slijmvliezen. Per aluminium kokertje 60 cent.
De Plaatsvervanger.
Door niCIIARD MARSII. 45 Zaterdag „Er loopen bepaald menschen voorbij." „Wat voor menschen ?" „Ik denk, dat ik het wel begrijp, maar zeker kan ik het niet weten. Er zijn dingen hier in huis, die schatten waard zijn, en njijn oom en zijn vrienden zijn die als hun eigendom beginnen te beschouwen; ik heb het mijn oom zelf hooren zeggen. Uw man heeift het hun duidelijk gemaakt, dat hij niet van plan is hen hun gang te laten gaan ; ze zullen er niets in vinden hem in een gat in den grond te stoppen als ze anders niet van hem af kunnen komen." „Phoebé !" „Wat ik mij zelf afvraag is : weet hij het ? Ik heb meer dan eens getracht hem er voor te waarschuwen, maar hij neemt geen waarschuwingen van mij aan. Ja, ik zeg het nog eens, ik weet zoo zeker als ik hier zit, dat er heel wat gebeuren zal." Later op den dag had Betty een kort, maar vrij zonderling gesprek met haar man. Zij liep zenuwachtig op het terras heen en weer, toen hij uit de bibliotheek naar haar toekwam. Hij ■ had een sigaar in den mond en wierp die weg toen hij haar zag. „Ik wist niet waar je was ; kan ik je even spreken ?" „Waarom wierp je je sigaar weg ? Hij was nog niet half op." „Ik dacht dat dat zoo hoorde." „Zoo hoorde ! Moet je zoo deftig met mij omgaan ? En sedert wanneer is het een onbeleefdheid voor een man te rooken in tegenwoordigheid van zijn vrouw, wanneer hij weet dat zij er niets tegen heeft?" Haar toon kon niet vriendelijker zijn, al had hij een verwijt verdiend. „Het spijt mij, maar net als het kleine jongetje, ik meende er geen kwaad mee. Maar ik heb op 't oogenblik iets van meer belang tot je te zeggen."
, Het lijkt mij zoo lang geleden, dat je i;ts tegen mij gezegd heb, dat ik er waarlijk verbaasd van ben." Ofschoon de woorden bestemd waren om hem boos te maken, bleef hij bedaard „Als je op zulk een stijven toon tegen mij spreekt, dan weet ik waarlijk niet hoe ik het zal aanleggen, te meer daar ik je een gunst te vragen had." „Is het mogelijk, dat ik je een gunst kan bewijzen ?" „Betty, je moet nu niet zoo spreken ; als je het goed begreep zou je het werkelijk niet uoen." „Maar ik begrijp het niet en zoover ik het kan beoordeelen, wil je ook liever niet, dat ik liet begrijp." „Ik ben van plan je het alles te verklaren, maar ik geloof dat het op 't oogenblik raatizaam is dat je hier vandaan gaat." „Uit de „Monnik" vandaan gaan ? Ik vraag je waarom ? Ga jij ook weg ?" „Neen, ik zal blijven." „Dan blijf ik ook." „Betty, dat moet je niet doen." „Ja, maar ik doe het toch, of je moest mij de deur uitzetten." „Je weet wel, dat ik dat niet doen zal, maar — je begrijpt het niet." „Ik oegrijp, dat mijn plaats is daar waar j'j bent;~ je bent mijn man en ik ben je vrouw — ofschoon slechts in naam." Ofschoon hij het niet opmerkte trilde zij van het hoofd tot de voeten. Phoebe's woorden kionken nog haar ooren ; ze hoorde ze al duidelijker, naarmate hij ernstiger werd. „Ik hoop, dat het maar voor korten duur zal zijn — het afscheid, dat we van elkaar moeten nemen, maar waarlijk, je moet heengaan. Ik moet er zelfs op aandringen, op gevaar af dat je mij verkeerd beoordeelt. En vandaag nog ; laten we zeggen over een tuit. Als je dan klaar kunt zijn. Je hoeft niet veel oagage mee te nemen. Ik heb al aan Phoebc gezegd, dat zij je koffertje moet pakken.' Zij wendde zich tot hem in een plotseling opwellende woede. „Wat heb je aan Phoebé gezegd mijn koffertje te pakken ? Hoe durt ie? Hij Weef even bedaard als zi; opgewonden
was. „Het helpt niets of je je boos maakt. De auto staat klaar zoodra je koffertje gepakt is ; ik hoop, dat ik je raar den trein te Falmouth kan brengen als je mij dat wilt permitteeren. ik had plan je Phoebé mee te geven, je kunt dan samen een paar dagen in de stad blijven. „In cie stad ? Ik dacht, dat er geen trein was op dit uur." „Ik bestel een erpres-trein, dan heb je het 4-t-makkPlijk met je beiden. Ik heb al gezegd, rat er waarschijnlijk een trein besteld zal worden ; het zou mij niet verwonderen als hij al klaar staat als je aan het station komt." „Het lijkt wel een samenzwering." Hij keek op zijn horloge. „Is hef goed, dat ik de auto bestel over een uur, of wat vroeger ?" „Je hoeft het in 't geheel niet te doen ; ik lioop dat je mij begrijpen zult. Precies even fe,oed als jij meen ik wat ik zeg en toen ik zoo even gezegd heb, dar ik hier niet vandaan ga of je moest mij de deur uitzetten, toen meende k het." Zij had een vaag bewustzijn, dat haar tartende houding hem niet beleedigde, dat ztj hem integendeel bepaald genoegen deed Misschien was haar intuïtie of innerlijke gewaarwording eensklaps scherper geworden, ofschoon zij daar niets van toonde. De ernst van haar geheele houding was bijna totbarschheid overgegaan. „Er zijn redenen, die het bepaald noodzakelijk maken dat je doet hetgeen ik 'verlang — dat je heengaat." „Ik wil het graag gelooven, maar ik doe het niet." „En als ik zeg, dat je moet ?" „Heel goed, ik hoor het. je zeggen. Nu zal ie mij zeker weldra opnemen en naar het hek dragen, ofschoon je mij wel wat zwaar vindt misschien, en dan gooi je mij op den weg. Dat is de eenige manier waarop je mij weg krijgt." „Maar ik verzeker je, dat het gevaarlijk' vcor je kan wezen hier te blijven." „Je bent- nog een ouderwetsch soort man. Die denken, dat, zoo er een vrouw in 't spel is, zij recht hebben alles alleen te mogen beslissen. Ik ben een nieuwerwetsch soort vrouw en ik denk er anders over. Je zegt,
dat het gevaarlijk voor mij kan wezen hier te blijven ; heel goed, ik wil dat niet tegenspreken, maar is het voor jou dan niet gevaarlijk ?" „Laat mij er' s.v.p. buiten." „Goed — als je er mij dan ook buiten houdt." „Dus wat ik graag wou, legt voor jou geen gewicht in de schaal ? Ik heb geen anderen wensch, dat weet je heel goed " „Dan mij op straat te zetten." „Betty, als ik beloof, dat je morgen weer thuis kunt komen. Wil je voor vanavond het landgoed verlaten ?" „Zie zoo, nu weet ik het ; het is dus vannacht, dat je herrie verwacht." Haar woorden verschrikten hem ; hij keek naar aan asof hij er niets van begreep. „Wat meen je dat je nu weet ?" „John Eva en zijn vrienden zullen vannacht probeeren met je af te rekenen, dus nu wou je mij vannacht weg hebben, opdat zij /rij spel met je zouden hebben. Jack — je zei, dat ik je Jack moest noemen — en ik zou niet weten waarom ik dat niet doen zou." Er kwam een glimiach op zijn gezicht, dat er op dat oogenblik toch somber genoeg uitzag. Zij stond vlak bij hem, alsof die nabijheid haar zelfvertrouwen en rust gaf. „Jack, herinner je je nog toen je mij voor het eerst zag, in afwachting van den dood, op hetgeen was overgebleven van het balcon van het pension Bianchi ?" „Zou ik dat ooit vergeten ?" „Je waagde je leven om het mijne te redden ; je waagde het telkens en telkens weer, ofschoon ik je telkens waarschuwde en smeekte het niet te doen, dat moet je ook bekennen. Zou je ie zelf niet als een treurig sujet beschouwd hebben als je gedaan had wat ik je vroeg? Zulk een man ben jij.' „Dat hoop ik." „Ik dacht toen en ik heb het daarna telkens gedacht en ik denk het nog, dat er geen dapperder man op de wereld bestond en ik twijlel er n : et aan of je bent nog even dapper at» toen. Ik dacht toen, dat je altijd zoo geweest waart; dat dapperheid zoo met je samengegroeid is, dat het een gewoonte voor je is
geworden, dat je onmogelijk iets anders dan dapper zou kunnen zijn. En toch heb ik mij vergist : je bent bang." „Ja, je hebt volkomen gelijk, ik ben bang voor jou." „Begrijp je niet, zie je dan niet in, dat Jou vrees niets is bij de mijne vergeleken. Heb je geen verbeeldingskracht genoeg ont je voor te stellen wat ik zou mrfeten verdragen, den heeten nacht door, als ik daarginds was en ji\ hier ? Ze spreken van menschen wier haren til één nacht grijs worden — ik geloof zeker, dat dit met mijn haar zou gebeuren, en bedenk dan eens Jack, wat er 's morgens van mif geworden was. Als je nog leefde " „Lieve Betty, laat je verbeelding je toen niet zoo ver meevoeren ; 's morgens zal ik net zoo springlevend zijn als op dit oogenblik, net zoo gezond en opgewekt." „Ja ?" „Zeker. Ik geef toe —- daar je vrouwenverstand je heeft he'pen raden — dat ik m den loop van den nacht misschien avonturen beleven zal, maar ik zal er geen kwade gevu*gen van ondervinden. Integendeel, ik stel mtj een interessant avondje voor." „Ja ? En terwijl jij zulk een interessant avondje beleeft, moet ik mij zitten verveien in de stad, met dat meisje tot eenig gezelschap. Ieder woord dat je uitspreekt maakt net geval erger. Tot nu toe heb ik een vrij saaien tijd hier beleefd : zcodra er een prettig avondje op komst is wensch je van mij af te zijn. Neen, dat doe ik niet, Jack, ik blijf." Het scheen dat h'j glimlachen moest of hij wou of niet — het was een echte lach, niet maar een schijntje. „Ik — ik heb je er om lief." „Het is hee! vriendelijk van je dat te zeggen." „Je zult dus blijven, als je mij één dii;g belooft." „ik zal blijven, ofschoon ik je niets belooO Wat moet ik dan be'.ooven ?" „Betty, vannacht zal een uitgezocht gezelschap van uitgelezen schavuiten John Eva's gastvrijheid'genieten ; ik ben er niet zeker van, weet je, maar ik vermoed liet. Ze zullen mij misschien willen spreken." (Wordt vervolgd).