In De Standaard" lazen wij onlangs onerstaand stuk over „Belastingdruk in e 'üe gemeente Beiien behoort onder die emeenten, die zich het diepst bukken oner den druk der belasting. In korte jaren Beeft de Raad tonnen gouds gevoteerd voor wegen- en kanalenaanleg. Er werd door de weinig-kapitaalkrachtige gemeente ai maar geleend. Rente en aflosfing verslinden jaarlijks groote sommen. &e belasting legt een loodzwaren druk «p de bevolking en elk jaar worden de inkomsten door de uitgaven overtroffen. De vertpprsweo'en ziin in bedroevenden staat. Het onderhoud bepaalt zidh tot wat lapiverk. Drinkwatervoorziening en rioleering bestaan niet en vooral het laatste is met iet oog op de volksgezondheid broodnoo2i£r, al sinds jaren. De bevolking ondergaat elk jaar opnieuw de belastingaanslag die inderdaad een aanfclag is. Om aan nog wat meer geld te komen fieeft de Raad nu besloten, dat personen, die nog bij vader en moeder thuis zijn, ook Aangeslagen moeten worden. De aftrek voor noodzakelijk levensonderlioud is voor ieder gezin bepaald op f 450. Van wat meer verdiend wordt is belasting verschuldigd. Zijn nu in één gezin belastingplichtigen, dan wordt die f 450 ovc.r lien verdeeld, dat wordt bij 2 personen f225 voor noodzakelijk levensonderhoud èn bij 3 personen f 150 aftrek. Van het meerdere moet belasting betaald worden. Voelt men, dat de kleine man hier genadeloos aangepakt wordt "i Slechts 2 raadsleden, een A. R. en een S.D.A.P.-er stemden tegen. Zij beseften blijkbaar wat dit ^eteekende. En nu is de aanslag gepleegd. De gevolgen zijn allerdroevigst. Kinderen, die nog bij vader en moeder fiiuis zijn, maar die overdag als knechtje ff meisje bij den boer dienen en f125 of 150 per jaar verdienen, krijgen een aanplakbiljet. Er zijn arbeiders, die dankbaar zijn ais zij tsQ è f 3 per dag verdienen, zwoegers voor fen karig stukje brood. Sommigen van hen rijgen 3 en 4 aanslagbiljetten thuisgeèfuurd. Een arme stakker, die van gemeentewege Steun ontvangt, maar wiens kinderen wat 'Sardienen en de armoe-huishouding dus wat verlichten, moet belasting betalen. Jongens, die als leerjongen bij een baas ^ijn en dLie f 200 verdienen (ze kosten (neer aan leergeld, kost en kleeding) moefen belasting betalen. Hieruit volgt ook, dat tiet belastbaar inkomen van het hoofd van gezin aanmerkelijk stijgt, want de jeugdige aangeslagenen hebben immers al ï 150 aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud, het inkomen van den vader wordt nu host wat steviger aangepakt. Het is begrijpelijk, dat de mensohen tfoms radeloos worden. Mogen deze schreiende toestanden blijJ>en bestaan en wordt het geen tijd, dat de andsregeering wat controleeren gaat ? Dit "Is toch werkelijk al te erg. Velen, die niet kunnen, moeten bealen, Straks regent het weer aanmaningen en dwangbevelen, maar ook het kwartje van de aanmaning wordt afgeknepen van veler Xiiterste nooddruft. Op de beter gesitueerden, de burgerij en den middenstand, drukken de schandelijk hooge lastingen als lood. De gemeente
heft 100 opcenten op de vermogensbelasting. Door de hooge huren, is de personeele belasting onmatig hoog. Hieruit volgt, dat het kerkelijk en maatschappelijk leven een gevoelige knauw krijgt, financieel is er altijd te kort en de mensohen kunnen niet meer opbrengen. Beiien is een „bloeiende, pardon, — bloedende gemeente." (In verband met bovenstaand stuk, schreef ons een onzer medewerkers te Beiien het volgende): Het valt niet te ontkennen, dat de gemeente Beiien behoort tot die Nederlandsohe gemeenten, waar de belasting zwaar drukt. Inderdaad zijn in de laatste jaren ook eenige honderd duizenden guldens, door de gemeente Beiien geleend, voor verschillende groote werken, hoofdzakelijk voor wegen- en kanaalaanleg. Voor deze groote werken werden zoo goed als zonder uitzondering, belangrijke subsidies verleend, niet alleen door het Rijk, maar ook door de arme provincie Drenthe, die nu — om haar financieelen toestand — bijna alle subsidieaanvragen voor wegenaanleg moet afwijzen. Rij'ks- en Provinciale regeeringsmannen waren dus ook van meening, dat de uitgaven gemotiveerd waren. En waarom ? Toch zeker omdat deze autoriteiten van oordeel waren, dat daarmede het algemeen belang gediend werd ?' Zou het onder controle van de landsregeering dan wel anders (beter ?) gegaan zijn ? En hebben die beide, door „men" bedoelde raadsleden, zoowel de A. R. als de S. D. A. P.-er niet medegewerkt aan het doen van deze groote uitgaven ? Volgens „men", worden elk jaar de inkomsten door de uitgaven overtroffen. Als we echter de batige en de nadeelige saldi der gemeenterekeningen over de laatste jaar of zes nagaan, dan zien we, dat de nadeelige nog door de batige worden opgeheven.
Dat de verkeerswegen in betere conditie konden zijn, zal ieder die de gemeente Beiien kent, grif toegeven, maar dat zij in „bedroevenden staat" verkeeren, zal ook ieder even stellig ontkennen. In dit opzicht slaat Beiien tegenover onderscheidene andere gemeente nog geen slecht figuur. Het is immers ook ongerijmd, dat een gemeenteraad, die zooals „men" zegt: „tonnen gouds voteert voor wegen- en kanalenaanleg", het onderhoud der wegen zou verwaarloozen ? Drinkwatervoorziening en rioleering bestaan. niet zegt „men". Maar zijn dan niet bij bijna alle woningen goede weiwaterputten ? Of bedoeld „men" misschien drinkwatervoorziening door middel van waterleiding ? Ja, wie zou dat niet wenschen evenals een goed ingericht rioleringsstelsel ?, aldus onze zegsman. Maar „men" klaagt immers over den belastingdruk I We vragen ons af — en laat „men" het ook eens aan die door hem bedoelde twee raadsleden vragen .— hoe die druk zou zijn en welke aanslagen er „gepleegd" zouden moeten worden, om de daarvoor noodige uitgaven te dekken. En hoeveel Drentsche-, niet alleen, maar ook hoeveel Nederlandsche gemeenten zouden er zijn, in beteren doen dan die „bloedende" gemeente Beiien, die in dit opzicht in geen betere omstandigheid verkeeren". De voornaamste strekking van het stukje schijnt te zijn, bezwaren naar voren te brengen tegen de aangebrachte wijziging in de belastingverordening. Voor een goed begriep van de reden voor deze wijziging is het noodig, eenigszins in het verleden terug te gaan. Naar den tijd toen de gemeenten nog zelf hun gemeentelijke inkomstenbelasting hieven. Had men in'dien tijd gezinnen, waarin de ouders met volwassen kinderen samen woonden en één gezin vormden — zooals er, evenals in andere Drentsche gemeenten, ook in Beiien zoovele waren en thans nog zijn — dan werden de verdiensten van die volwassen kinderen, welke in werkelijk.heid evenals die van het hoofd des gezins aan moeder de vrouw worden afgedragen, gerekend bij het inkomen van den vader. Het hoofd van het gezin werd dan aangeslagen naar dat totale inkomen, dus met inbegrip van hetgeen de kinderen inbrachten. Toen de belastinginning voor de gemeenten overging bij het rijk, kwam in de hierboven omschreven, bij uitstek goede en eerlijke aanslagregeling, allengs verandering. De z.g.n. gezinsinkomens verdwenen geleidelijk, om plaats te maken voor de individueele inkomens. In den laatsten tijd werd dit systeem steeds strenger doorgevoerd. Het zou ons niet verwonderen als er thans »elfs gefingeerde kinderinkomens bij de belastingambtenaren werden aangegeven. Door de bepaling Ln de Beilerverordening : „dat zij, die een eigen inkomen hebben van niet meer dan f450, niet in de belasting worden aangeslagen", in haar algemeenheid feitelijk billijk, werden door de gewijzigde omstandigheden de onbii'lijkste toestanden geschapen die maar denkbaar zijn. De ambtsvoorganger van den tegenwoordigen inspecteur der directe belastingen te Hoogeveen zag dit in en heeft daarom aan B. en W„ in overweging gegeven, te bevorderen, dat die bepaling kwam te vervallen. Een dergelijke grens kwam ook in andere verordeningen niet voor. De BeiIer verordening werd dus ook in overeenstemming gebracht met die van andere gemeenten.
B. en W. hebben aan den wensch van den inspecteur gehoor gegeven. Een voorstel van hun college, om de bepaling te doen vervallen, werd door den raad met op 2 na algemeene stemmen aangenomen. De beide tegenstemmers waren een A. R. en een S.D.A.P.-er. Volgens „men" beseften zij blijkbaar wat dit beteekende. Alle anderen dus niet. Wel wat een hooge dunk van die beiden, tegenover zoovele anderen. De betrokkenen zullen waarschijnlijk zelf zooveel waarde niet aan hun meening durven toe te kennen. Wij willen natuurlijk de beide tegenstemmers allerminst van onkunde betichten. Vooral het A. R. lid, is uit den aard zijner betrekking, goed in belastingschulden thuis, vermoedelijk minstens zoo goed als „men", maar het zal hetr in dit geval, toch niet gehad hebben. Of zou de inspecteur niet beseft hebben wat hij deed, toen hij B. en W. de bewuste wijziging voorstelde ? En zouden B. en W., w.o. ook een A. R. wethouder en de raadsleden, w.o. de leider der fractie van de S.D.A.P., ook laboreeren aan gebrek aan besef ? En, last, not least, zouden Gedeputeerde Staten, die de wijziging ter goedkeuring voordroegen en de Regeering, die de goedkeuring verleende, ook niet beseft hebben wat zij deden ? Al weer rijst de vraag, wat „men" dan kan verwachten van controle van de landsregering. We zullen nu nog met een enkel voorbee'd den toestand vóór en na de wijziging verduidelijken. We nemen een gezin, bestaande uit man, vrouw en 2 groote zoons, landarbeiders. De vader en de beide zoons worden ieder geschat op een inkomen van f 450. Het gezinsinkomen bedraagt dus 3 X f 450 is f 1350. Naar dat bedrag werd de vader vroeger aangeslagen. Thans gebeurt dat niet meer. Alle drie komen ze niet boven f 450. Ze zijn dus niet belastingplichtig. Uit het gezin komt geen cent belasting. Stel hier nu tegenover een gezin, bestaande uit man, vrouw en een paar schoolgaande kinderen. Het inkomen van den man is gelijk aan het hierbovenbedoelde gezinsinkomen en bedraagt dus f 1350. Na toepassing van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud en — eventueel — kinderaftrek, houdt hij over een belastbaar ; nkomen van f 800 tot f 900 en moet ruim f 56 aan gemeentelijke inkomstenbelasting betalen. Zie hier een schreiende toestand. Door de in de verordening aangebrachte wijziging is hierin verandering ten goede gekomen. De laatstbedoelde aanslag wordt ongerept gehandhaafd, maar ook de vader en de beide zoons moeten nu de lasten der gemeente mee dragen. Anderen krijgen daardoor
verlichting. Zooals wij in het begin zeiden, valt niet te ontkennen, dat de belastingdruk in de gemeente Beiien zwaar is, maar „men" geeft bewust of onbewust een onjuiste voorstelling, waar men het wil laten voorkomen alsof door de wijziging der vero-dening een slechtere toestand werd geschapen. Arbeiders die f 2 a f 3 per dag verdienen, krijgen — ook onder de gewijzigde verordening — geen 3 of 4 aanslagbiljetten thuis. Wel misschien als die arbeiders 2 of 3 zoons bij zich hebben inwonen, die vooi hun eigen inkomen zijn aangeslagen, maar dan kunnen zij het in elk geval beter betalen dan die vader met een paar schoolgaande kinderen. Laat „men" eens nagaan wat dergelijke volwassen zoons op andere wijze vaak wel uitgeven. Als een arme stakker, die van gemeentewege steun ontvangt, belasting moet betalen, dan zal dat aan de onpractische toepassing der verordening moeten liggen. Immers, iemand die ondersteuning ontvangt, behoort wel tot de onvermogenden. In dergelijke gevallen weten onze plaatselijke belastingambtenaren wel den weg om zoo'n armen stakker aan de belastingschroef te ontwringen. Als dat niet kan, dan zal nog wel wat bijkomstigs aan het geval zitten. Zoo zal het ook wel zijn met die knechtjes en meisjes eri leerjongens. Wij kunnen die gevallen in hun algemeenheid natuurlijk niet beoordeelen. Het ware echter misschien beter dat „men" de door hem vermeende onbillijkheden eens ter kennis van het gemeentebestuur of van den gemeenteraad bracht. Daar zouden de gevallen dan — zoo noodig in geheime vergadering — nauwgezet onder de oogen gezien kunnen worden. Mogelijk kleven aan de nieuwe regeling nog wel fouten, die dan nog herstel konden worden. Op deze wijze zouden de belangen van de betrokkenen en van de gemeente beter gediend zijn. Tenslotte nog de opmerking, dat de aan* haling van de 100 opcenten op de vermogensbelasting in dit verband, van medelijden met de arbeiders, ondersteunden enz., niet duidelijk is. Daarentegen heeft „men" toch geen bezwaar ? Of is men met zulke gemengde gevoelens van deernis in belastingzaken bezield, dat men dat aantal ook voor de „arme stakkers" die daaraan moeten betalen, een bezwaar acht? Hier is de logica todh zeker zoek. Nog eens, dan behoeft men ook geen heil te verwachten van controle der landsregeering, die nog kort geleden, bij de nieuwe financieele verhoudingswet de 100 opcenten toeliet. *