ARNHEM, 4 April. Omtrent de stemming der beurs op gisteren zegt de Amsterdamsche Courant: De beurs heelt weinig of geen verandering opgeleverd, de stemming bleef in Europesche fondsen voortdurend vast, zelfs hadden Turksche op betere koersen van Parijs een williger aanzien en waren Spaansche mede iets beter. Van Binnenlandsche waarden verloren Oblig. Centi aalspoor 1 pet. van de jongste rijzing. Amerikaansche fondsen bleven stil, maar prijshoudend. Maxwells en Plorida's waren meer gewild. Naar geld op prolongatie is weinig vraag. »Bij de laatste verkiezing den 28sten mei 1878, bleef onze kandidaat met slechts 32 stemmen in de minderheid bij de herstemming." Aldus verklaart het bestuur der afdeeling »Arnhem" van de geldersche kiesvereeniging Nederland en Oranje. Wie lezen kan moet daaruit begrijpen, dat de bewuste kandidaat, de heer Lohman, in herstemming kwam , en slschts 32 stemmen minder verkreeg dan zijn mededinger. Dit nu is volstrekt onwaar. De heer Lohman zou 32 stammen meer moeten verkregen hebben om in herstemming te komen. Kwade trouw willen wij niet onderstellen bij hen , van wie de circulaire tot aanbeveling van den heer Lohman uitging , nog veel minder opzettelijke onwaarheid. Wij schrijven het dus toe aan onkunde, aan gebrek aan kennis van de regelen onzer taal. De onderteekenaars der circulaire beklagen zich, dat men 's lands historie al meer en meer onkenbaar maakt. Wij hadden regt ons te beklagen dat zij onze taal onkenbaar maken en ten gevolge daarvan — zij het ook onwillens — den kiezers onwaarheden zegt. Bij die verkiezing waarop de circulaire doelt verkreeg de heer van Rees 838 stemmen, de heer Cremers 456 en de heer Lohman 424 stemmen. Voor zooveel dus uit die woorden mogt worden afgeleid , dat de heer Lohman de kandidaat was van zóó velen, dat slechts een drie dozijn stemmen meer waren noodig geweest om hem te doen verkiezen, achten wij ons verpligt die dwaling weg te nemen. Het manifest ter aanprijzing van den heer Lohman is overigens in zeer algemeene termen gesteld. Het bevat slechts groote woorden, waarmede wij van die zijd* maar al te veel overladen
worden : »een land door God groot gemaakt na den langen en volhardenden strijd onzer vad«r«n voor haardsteê en altaren, voor waarheid en gewetensvrijheid"; »een geest van afval en verzet"; »een aantasten van de vrijheid" ; >het werk der ondermijning" ; »de fiere geest van oud-Nederland" ; »de heldengeest der Vaderen gloeit nog in de harten hunner zo nen";» een mannelijk protest" ; »pal staan tegen dwingelandij des gewetens"; ^zegepraal van regtvaardigheid en waarheid" ; onze pligt zij ons een voorregt" enz. enz. Slechts drie punten zijn duidelijk erin. Vooreerst dat de ,heer Lohman , die in den laatsten tijd slechts kandidaat wilde wezen waar hij geen kans had gekozen te worden, thans bereid is de benoeming te aanvaarden , en dat de stellers van het adres (ook de heer Lohman ?) zijn tegen eene effecten-belasting en eene belasting op de goederen in d« doode hand. Omtrent de wet tot regeling der finantiele verhouding tusschen Nederland en Indie maakt de haagsche correspondent van de Zutpli. Ct. de volgende opmerking. »Wat baat het te redeneren over de vraag, hoevele millioenen er jaarlijks door Indie aan de nederlandsche inkomsten zullen worden toegevoegd, op een oogenblik, dat Indie zonder te leenen niet in zijn eigen behoeften kan voorzien? En wie zal voor Indie leenen ? De nederlandsche Staat. Praktisch zou dus de aanneming der voorgestelde regeling geen ander resultaat hebben, dan dat de nederlandsche Staat genoodzaakt werd nog iets meer voor Indie te leenen, alleen om Indie in de gelegenheid te stellen aan den nederlandschen Staat eenige millioenen/s jaars te geven. Wat zou men zeggen van «en crediteur , die zelf een leening sluit om zijn debiteur in staat te stellen hem, crediteur, met dat geld uit de leening te betalen ? En toch, feitelijk zou hier niet anders geschieden. Men zou met de eene hand moeten geven wat men met de andere neemt." Een inzender in het Vaderland geeft een goed denkbeeld aan: eene gemeente-belasting op de stoepen , hekken enz. Het is gebleken , dat ondanks alle aanzoeken van overheidswege en de opmerkingen van het publiek, stmmige stadgenooten blijven vasthouden aan hunne stoepen. Hadden zij een gemoedsbezwaar tegen trottoirs , wij zouden er ons misschien aan moeten onderwerpen; maar dit is zoo niet, want zij zeiven maken gebruik van de trottoirs voor de huizen hunner medeingezetenen , die zij over hunne stoepen laten struikelen
en vallen. Een paar dagen geleden viel weder over de stoep in d» Broerenstraat eene bejaarde dame, die thans gedwongen is hare kamer te houden, wie weet hoe lang. De inzender oppert nu het denkbeeld , om een belasting van de stoepen te heffen. Waarom niet ? Men moet wel betalen voor een hond , dien men voor zijn pleizier houdt, waarom ook niet voor een stoep , die men voor zijn pleizier houdt ? Vooral nu tegenover dat pleizier zooveel last en gevaar voor anderen staat. Men schrijft ons uit Leiden : »Niet minder met leedwezen , (om niet te zeggen ergernis ,) dan met verwondering las men hier het berigtje in de Arnh. Ct. van 25 maart 11., over de leidsche bibliotheek. Aan des heeren Tiele's algemeen bekende en erkende verdiensten wordt daarin regtmatige hulde gedaan, wat eigenlijk geheel overbodig was. Maar ter gelegenheid daarvan wordt gezegd , dat Tiele één is van >een triumviraat van voortreffelijke bibliothecarissen.'''' De tweade is de bibliothecaris der koninklijke bibliotheek te 's Gravenhage, dr. Campbell; de derde is dr. W. N. du Rieu , conservator bij de leidsche bibliotheek. »De inzender kan — en ik wil het gaarne aannemen , — uit groote ingenomenheid met de voortreffelijkheid van den derden triumvir, dit met volkomen overtuiging geschreven hebben, doch dan is hij uiterst onhandig geweest, en heeft door zijne onhandige ophemeling dr. du Rieu eene zeer slechte dienst bewezen, want van diens bibliothecarische voortreffelijkheden is hier bij de deskundigen niets bekend. De heer du Rieu heeft den naam iemand te zijn die in zijn speciaal vak vlijtig zijn werk als conservator doet, even vlijtig als Emeis het zijne doet als custos. Maar meer is van hem niet bekend. »Ik hoop dat mijne onderstelling, dat de inzender alleen onhandig geweest is of misleid geworden is, waarheid zijn zal. Want anders zou het al den schijn hebben, alsof er iets veel ergers achter stak , — eene heel leelijke intrigue namelijk, de toeleg om door aan den heer du Rieu dezen stralenkrans te schenken van een der drie »voortreffelijke bibliothecarissen" van Nederland te zijn , de aandacht af te leiden van anderen die, met vrij wat meer regt, op dien titel aanspraak kunnen maken. Ieder, die met de geschiedenis der akademische bibliotheek te Leiden bekend is , weet zeer goed, dat aan den heer du Rieu slechts een zeer bescheiden deel toekomt van den welverdienden roem, welken die bibliotheek verworven heeft. Dat de heer du Rieu gaarne ook eens hooger opwil en promotie
maken , zoo als de heer Tiele , is natuurlijk en eene prijzenswaardige eerzucht. Maar hij doe dan ook als Tiele, en verdiene zijn promotie door deugdelijke bewijzen te leveren van deze bibliothecarische voortreffelijkheid, welke een overijverig vriend hem thans zoo onhandig uit pure gratie heeft toegekend. Dr. du Rieu moet, als elk, zijne beurt afwachten en zich niet laten vooruitdringen boven mannen, wier verdiensten veel meer bekend zijn dan de zijne. »Mag ik hier, mijnheer de redacteur, nog een enkel woord bijvoegen aan het adres van de redactien onzer dagbladen ? Het is dit: is het wel voorzigtig en verstandig, zoo grif dergelijke berigtjes op- en over te nemen, over wier juistheid — omdat zij lokaal zijn — de redactien zeiven onmogelijk kuunen oordeelen ? Zij stellen zich daardoor niet alleen aan onaangename tegenspraken bloot, maar veroorzaken dikwijls, geheel onwillens, groote verongelijkingen. Door onhandigheid wordt de onhandig opgevijzelde gecompromitteerd ; als er eene leelijke intrigue aan te gronde ligt, worden de verdienstelijken verongelijkt ten gerieve der niet-verdienstelijken, die beproeven willen aldus vooruit te komen. Waren onze dagbladen wat keuriger en moeijelijker in het op- en overnemen van dergelijk geschrijf, er zou heel wat kwaads voorkomen worden." Er doet zich geen hoofdonderwijzer op voor de waarneming der school te Surhuisterveen, hulponderwijzers zijn er niet; het onderwijs staat daar dus stil. ... De hoofdonderwijzer zal, wanneer hij vrijgesproken is, zich wel beijveren om het plaatsje te verlaten ; heeft hij eenigen tijd in de gevangenis, gezeten, dan zal het gemeentebestuur hem wel moeten ontslaan: men plaatst aan het hoofd eener school geen mannen, die gestolen en in de gevangenis gezeten hebben. Andere onderwijzers zullen niet ligt zich voor de school te Surhuisterveen aanmelden, waar op die wijze met onderwijzers wordt omgegaan. Hoe het gemeentebestuur dan zal zorgen voor de naleving van het grondwettig voorschrift, dat overal voldoende onderwijs wordt gegeven, begrijpen wij niet. De grondwetgever heeft dan ook niet kunnen denken aan overheden, die hare taak opvatten gelijk de heeren van Surhuisterveen, welke aan een paar turven onderwijzer en school tevens ten offer brengen. * De generaal-majoor de Villeneuve, inspecteur van het wapen der artillerie, heeft verzoch t om tegen 1 mei a. s. op pensioen te worden gesteld.
* Omtrent den uitslag van de overgangs- en eindexamens der burgeravondschool alhier , vernemen wij het volgende. Uit de voorbereidingsklasse zijn tot de eerste klasse bevorderd 11 leerlingen en werden 5 leerlingen afgewezen. Bevorderd werden: B. J. Bouwman J.Az., W. Derksen, B. vanEmbden, J. F. Hupje, C. J. Jung, J. T. Liefting, W. J. de Loos, M. J- Paap, J. C. Paap, J. W. Thoolen en A. A. Vierhout. Uit de eerste naar de tweede klasse zijn bevorderd 9 leerlingen en afgewezen 4. Bevorderd zijn : K. Boelman, L. H. de Heer, H. Hennink , H. F. A. Kern, G. J. Lodewijk, A. Gr. Ribbink, C. M. C. Roelofsen, H. C. van Medenbach de Rooij en J. W. Smit. Het eindexamen werd met gunstig gevolg afgelegd door de leerlingen van de tweede klasse J. Bronkhorst en B. C. Jansen. Afgewezen geene. Prijzen zijn toegekend: in de voorbereidingsklasse aan C. J. Jung en M. J. Paap; in de eerste klasse aan L. H. de Heer, H. F. A. Kern, G. J. Lodewijk en H. C. van Medenbach de Rooij; in de tweede klasse aan B. C. Jansen. Wij vernemen dat door den minister van Marine welwillend een paar geschikte werklieden zullen worden beschikbaar gesteld voor de commissie van de internationale Tentoonstelling alhier, hoofdzakelijk met het doel om de voorwerpen, door de marine zelf in te zenden, te doen conserveren. ( N. li. C.) Rusland valt tegenwoordig in den smaak, misschien wel omdat het voorgevoel algemeen is , dat binnen korter of langer tijd in dat land gebeurtenissen zullen plaats grijpen , die de aandacht der gansche wereld trekken zullen. Van daar dat romans over Rusland zoo gezocht zijn en van daar misschien ook de opgang , dien de comédie van Alex. Dumas en Pierre Newski, Les Danicheff, heeft gemaakt. De indruk, dien het stuk te Parijs te weeg bragt, plantte zich voort naar alle andere steden, waar het werd opgevoerd en wat in Parijs zoo hoog geroemd was, moest natuurlijk ook elders grooten bjjval vinden. Evenals het applaudissement in een schouwburg ook hen meêsleept, die anders onverschillig zouden zijn gebleven, deelde de ingenomenheid met de Danicheffs , toen de bladen van de eerste opvoering in Frankrijk gewag maakten , zich ook mede aan het publiek dat er elders getuige van was. Die stemming is nu een weinig bekoeld en wie thans les Danicheff ziet, zich het oordeel der Parij zenaars over het voortbrengsel van hun Dumas niet meer zoo juist herinnerende, moet erkennen, dat deze comédie niet zeer hoog staat. Die karakters der personen zijn schier ondenkbaar; het middel der gravin Danicheff die, om het huwelijk van haar zoon met eene lijfeigene te voorkomen, deze met haar koetsier doet huwen, is een paardenmiddel en onverdedigbaar is de inconsequentie van de gravin , die na drie maanden reeds alles aanwendt om op het gebeurde terug te komen en haar zoon tóch met de lijfeigene te doen trouwen. Ook de wraak van prinses Lydia op prins Walanoff, omdat deze haar niet bemint, is ongemotiveerd. Er viel niets te wreken. En do wraak werkte ook niets uit. Het stuk zou zonder die prinses denzelfden loop gehad hebben, terwijl zij ook te weinig optreedt om door haar karakter indruk te maken. Wat den koetsier Osip betreft, deze russische naam van Jozef past geheel op zijne daad: hij leeft met zijne vrouw, welke hij hartstogtelijk bemint, als zijne zuster, om haar ter bekwamer tijd aan zijn meester af te levereD , zooals hij zelf ze heeft ontvangen. Het tafereel waarin dit plaats heeft en het huwelijk van Osip en Anna vormen de eenige oogenblikken van actie ; bijna al het overige is bijzaak en slechts bestemd om de russische toestanden en zeden te doen kennen , waarin het tegenwoordige publiek zooveel belang stelt. Er zijn een aantal tooneelen, die met de handeling zelfs in geen verband staan. Waarschijnlijk is dit wel de reden , dat Les Danicheff zulk een weinig bevredigenden indruk maakt, ondanks het keurige spel van de tooneelisten, onder de heeren René en Chamonin. De heer Laty als Osip en Roméal als prins Walanoff — het affiche noemde hem Constant, waarom ? — vervulden hunne rollen met het talent hun eisen; ook mad. Lebrun was zeer O " goed als Anna. Mad. Dorback voldoet altijd, zelfs in de weinig geteekende rol van prinses Lydia en mad. Gilbert slaagde er in doorgaans den indruk uit te wisschen, dien de komische rollen, welke~zij meestal bekleedt, onwillekeurig moeten nalaten op den getrouwen schouwburgbezoeker. Miste men gisteren avond de russische accessoires , welke de opvoering te Amsterdam door de artisten van het Nederlandsch Tooneel kenmerkten , de costumes waren allen in overeenstemming met het oord, waarin het stuk speelt en even fraai als eigenaardig. * Uit de Betuwe schrijft men ons over den tabakshandel, dat het er voor de meeste planters nog treurig uitziet; sommigen hunner hebben nog in het geheel geen kooplui gezien. In de laatste dagen zijn enkele partijen verkocht te Randwijk voor f 16, te Driel (bij Arnhem) voor f 16 a 17 , te Bemmel voor f 17 en te Valburg voor f22 per 50 kilo. De broeikassen voor het aanstaande gewas worden toch weêr in gereedheid gebragt. * Varsseveld , 3 april. Onze april-markt was heden, niettegenstaande het slechte weêr, nog al redelijk druk bezocht. Er stonden circal25 koeijen, groot en klein, aan de lijn. Hoewel men den handel juist niet geanimeerd' kon noemen, vond toch het guste vee voor de vetweiderij nog al aftrek. Ook goede dragtige koeijen werden billijk betaald: het was ook al waar naar geld. Biggen, waarvan ruina tweehonderd waren aangevoerd, golden fl.— a f 1.25 per week. Boter deed f 0.90 a f 1—, per kilogram en voor de eijeren werd f 2.50 de honderd betaald.
* Ambt-Doetinchem, 3 april, Eergisteren was het vijftig jaar geleden, dat J. Rabelink in dienst trad als opzigter en boschwachter der uitgestrekte goederen, behoorende tot den huize »Slangenborgh" onder deze gemeente. Dewijl de jubilaris dien dag ongemerkt had willen laten voorbijgaan, was het eene verrassing voor hem, toen hij zich als gewoonlijk 's morgens naar den rentmeester begaf en daar werd opgewacht door al de arbeiders van genoemden huize. Bij het binnentreden werd hem nu een gemakkelijke leuningstoel aangeboden. Getroffen door zulk een blijk van genegenheid, had de grijze en toch nog krasse man geen woorden om zijn gemoed lucht te geven; slechts tranen waren de tolken van hetgeen er in zijn binnenste omging. Bij dit blijk van sympathie kwam bovendien nog een geschenk in zilver van zijne meesteresse, de gravin van Golz. Wij voor ons wenschen den ouden en netten huisvader alle goeds toe in de jaren die hem nog resten, en hopen dat eens welverdiende rust moge volgen op de jaren zoo werkzaam doorgebragt. * Hengelo (G.), 2 april. Op de markt van heden bestond de aanvoer uit: 60 paarden, 255 runderen , 55 schapen , 17 groote varkens en 342 biggen. Voor ordentelijke werkpaarden betaalde men f 100 a f200; voor een betere soort f300 a450. Dragtige malen bragten f80 a f130 op; dragtige koeijen f100 a f200; gust vee f 0.40 a f 0.55 per kilo. Schapen werden verkocht voor f5 tot f12; groote varkens voor f12 tot f30; biggen per week fl a fl.40. De handel in paarden was levendig, die in vee buitengewoon evendig. * Uit Druten meldt men ons, dat aldaar voor eenige dagen een paar dames zijn geweest, die in sommige winkels kleine inkoopen deden en dan tevens verzochten geldstukken in te wisselen voorzien van het jaartal 1863. Spoedig bemerkte men echter, dat hier bedriegerij in het spel was. Een ieder zij gewaarschuwd. Eenige ambtenaren van het personeel van den waarborg der gouden en zilveren werken zullen, naar het Hdbl. verneemt, hun pensioen aanvragen, ten gevolge waarvan eene bevordering onder dat personeel wordt tegemoet gezien. Aangaande het gebeurde in het Vondelpark te Amsterdam op laatstleden zondag, zegt het Hbl., dat zich dien dag vijf knapen in den tnin der »Hereeniging" hebben bezig gehouden met te schieten op treklij sters. Twee hunner hadden Flaubert-buksen, maar de kogel, die uit de kaak der getroffen jonge dame is gehaald, blijkt geen Flaubert-kogel te zijn. De andere drie jongelieden schoten met geweren van ander maaksel en uit een daarvan is de kogel dus zoo goed als zeker afkomstig, daar nergens anders in de buurt geschoten werd; maar vermoedelijk zal niet kunnen worden bewezen uit welk geweer de kogel kwam. In allen gevalle hopen we dat, al mogt de zaak niet geregtelijk worden vervolgd, de onvoorzigtige heertjes door politie, justitie en het bestuur der »Hereeniging" zeer duchtig onder handen zullen worden genomen, vooral ook omdat ze wisttu , dat schieten in den tuin niet geoorloofd is en ze de geweren daartoe hebben binnengesmokkeld. Wordt de »Hsreeniging" een jagtveld , wie is dan in het Vondelpark zijn leven zeker ? Een deftig gekleed en in pelsjas gehuld vreemdeling bragt dezer dagen de beurs te Amsterdam in opschudding door het artikel »duitsche aardappelen", met een stuk papier met groote letters aan zijn hoofddeksel te adverteren. De beursdienaren noodzaakten hem, die reclame van zijn hoed te verwijderen. Te Alkmaar is den 31n maart overleden de gepensioneerde luitenant-generaal van het nederlandsche leger I. Scheltus , adjudant des Konings in buitengewone dienst, ridder grootkruis van den Nederlandschen Leeuw en grootofficier van de Eikenkroon , op 81-jarigen leeftijd. Voor een paar dagen namen wjj uit de Tijd over, dat van ( Santeu Kolff zijn einde nabij was. Heden lazen wij in het U. D. dat hij geheel gezond is en dagelijks arbeidt. Tot onderwerp voor den gekostumeerden optogt, te Leiden te houden, is gekozen de Intogt van Philips de Schoone te Amsterdam in 1497. * Deventer, 3 april. Gisteren morgen ging de eigenaar van eene buitenplaats onder Twello een bezoek brengen bij den heer baron van Hoüvell, op Weseveld. 's Avonds keerde hij terug. Toen de koetsier het rijtuig opende en zijn heer, dien hij ingeslapen waande, wilde wekken, bemerkte hij tot zijn grooten schrik, dat deze den laatsten adem had uitgeblazen. — Aan hei nationaal zangersfeest te Deventer zullen 23 vereenigingen met 724 zangers deelnemen. De sopraanpartij is opgedragen aan mej. Wilhelmina Gips. In de Bonner Zeitung wordt mede gedeeld,dat de in ónze tuinen zoo gezochte gouden-regenboom buitengewoon gevaarlijk is, want al zijne deelen : het blad, de bloem, het zaad, ja zelfs de bast en wortelen, bevatten het in 1864 ontdekte vergif Cytisine, hetwelk zoo sterk werkt, dat een driehonderdste deel van een gram, onder de huid van een kat of een hond gespoten, onmiddellijk den dood ten gevolge heeft. Het is dus een gevaarlijk speelgoed, als kinderen de zaden van den gouden regen verzamelen om er kettingen van te maken. Tien van de kleine zaadkorrels zijn voldoende om een kind te dooden, en er bestaat geen bekend tegengif. Tegen de wetenschap zullen wij ons wel wachten in verzet te komen. Alleen prijzen wij het gelukkig toeval, dat bij de tallooze gouden regsns
die men in ons land vindt, en bij de gewoonte van kinderen om kettingen van de zaadjes te rijgen, er nog nooit een geval van vergiftiging zich heeft voorgedaan of althans bekend is geworden. Blijkens een bij het departement van Marine ontvangen telegram, is Zr. Ms. schroefstoomschip Padang, onder bevel van den luit. ter zee le kl. D. M. G. de Zwart, den 3n dezer te Batavia aangekomen. Aan boord was alles wel. Het stoomschip Conrad , kapt. Graadt van Roggen, van Batavia naar Nieuwediep, is 3 April van Penang vertrokken. Da Drenthe, van Rotterdam naar Java, heeft in het Suezkanaal twee bladen van de schroef afgeslagen, die in Suez zullen worden aangezet. "