In een bijeenkomst van 40 leden der spaansche Cortes van de constitutionele partij is besloten, bij do beraadslaging over het ontwerp tot afschaffing der slavernij op Cuba aan te dringen Op hunne onmiddellijke vrijmaking, en voor te stellen het ontwerp aangaande de economische hervormingen op Cuba gelijktijdig te behandelen met dat betreffende de slaven.
Arnhemsche courant
- 06-11-1879
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 06-11-1879
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 7944
- Jaargang
- 66
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Laatste berigten.
Ingezonden. Een bijdrage tot de kennis van maatschappelijke toestanden in de vorige eeuw.
In een stad of een dorp, — ik weet het niet regt meer, in ja, waar het lag, ben ik ook vergeten ; maar dit weet ik toch nog: het lag buiten Nederland, — wat den lezer zeker dadelijk uit den inhoud van dit stukje duidelijk zal worden. Vóór ongeveer honderd jaar was in die stad of dat dorp een armbestuur, zooals tegenwoordig nog in steden en dorpen het geval is. De leden van dat |armbestuur waren natuurlijk gezeten burgers : anderen zouden onmogelijk onpartijdig hebben kunnen uitdeelen. Van de leden van dat armbestuur was er één boer, een ander bakker, een derde kruidenier; wat de anderen waren, is mij ontschoten, misschien waren zij ook wel, zooals het volk eigenaardig zegt : niets". Zij zaten, zooals men dat wel zegt, »er goed bij"; zij trokken geen salaris van hun betrekking als bestuurslid, maar hadden dat ook niet noodig; het was voor hen een eerepostje. Het behoeft niet gezegd te worden, dat het armbestuur de pligten, die het geheel vrijwillig op zich genomen had, trouw vervulde, en dat het vooral zijn eersten pligt voor oogen hield, die voorschreef : bedeel niemand, die het niet noodig heeft. Ieder weldenkende zal met mij het armbestuur daarin prijzen; niets toch kweekt zooveel stoffelijke en zedelijke ellende als onnoodige ondersteuning.
Het bestuurslid A. , de boer, ijverde het meest van allen er voor, dat iemand, die niet werken wilde, ook niet bedeeld werd. Dat ondervonden de adspirant-bedeelden (vergeef mij dit woord!) die zich bij hem kwamen aanmelden onder voorwendsel, dat zij geen werk konden krijgen. Steeds bood A. denzulken aan, bij hem te komen werken , dan konden zij acht of negen stuivers daags verdienen. Maar dan waren sommigen brutaal genoeg om dat af te slaan, en beweerden, dat zij wel wilden werken, maar niet voor acht of negen stuivers, terwijl het dagloon bij anderen elf of twaalf stuivers bedroeg. En A., die werkvolk noodig had, wilde met zulke brutale lui niet te doen hebben, en liet anderen bij zich werken, die gewillig waren. Het spreekt van zelf, da.t de eersten van de bedeeling werden uitgesloten, wijl zij niet wilden werken; de laatsten, die overtuigend bewezen, dat het hun werkelijk te doen was om wat te verdienen, verdienden geholpen te worden; ja, A. rekende het zich ten pligt, die menschen nog wat beter te helpen dan de andere bedeelden. Bestuursleden B. en C. , de bakker en de kruidenier , leverden natuurlijk zelf het benoodigde voor de bedeelden ; waut dan wist het armbestuur immers zeker, dat er goede waar geleverd werd ? En dat de bedeelden hun andere benoodigdheden ook in de winkels van B. en C. kwamen koopen , was dit niet een bewijs, dat zij daar steeds goede waar kregen ? Zooals de lezer ziet, het armbestuur vervulde zijn taak naauwgezet. Maar er zijn en er waren steeds overal ontevredenen. Er waren er ook in de stad of in het dorp, waar het armbestuur zoo stipt zijn taak vervulde. Die ontevredenen mompelden onder elkander, dat A. zijn arbeiders altijd een dubbeltje of drie stuivers per dag minder behoefde te betalen dan een ander, omdat hij lid van het armbestuur was ; dat de arbeiders bij A. echter evenveel verdienden als bij een ander, daar zij dat dubbeltje of die drie stuivers in plaats van in geld, aan brood of rijst of aan iets anders ontvingen uit de armenkas ; dus dat A. eigenlijk stal. Van B. en C. zeiden die ontevredenen, dat de bedeelden bjj hen in den winkel kwamen, omdat dit van invloed was op de bedeeling. Maar waarschijnlijk waren die ontevredenen zelf gaarne lid van het armbestuur, en is het daaraan toe te schrijven, dat zij zoo spraken ! En nu de moraal van mijn geschrjjf, lezer ? Och, ik heb mijn stukje niet gegeven voor de moraal. Ik geef u dit schetsje alleen om u eens te laten zien, hoe het voor honderd jaar in een plaats buiten Nederland met het armbestuur gesteld was; maar wilt gij moraal, neem dan deze, waarvan ook het bewuste armbestuur de waarheid ondervond : » Het is moejjelijk, het iedereen naar den zin te maken; handel zóó, dat gij vrede hebt met u zeiven, en gij zult er u wel bjj bevinden !"
Telegrammen.
Londen , 5 nov. Gisteren werd een voltallige Kabinetsraad gehouden. Heden wederom. Lord Salisbury had gisteren een onderhoud met Musurus-pacha; lord Beaconsfield met Schuwaloff. De Morning Post verneemt, dat Schuwaloff teruggeroepen is en Engeland binnen drie weken verlaat. Konstantinopel , 5 nov. ( Reuters bureau.) Daar de Porte geenerlei officiele opheldering ontving omtrent de bewegingen van het engelsche eskader te Vurlah , heeft zij aan Musurus-pacha geseind inlichtingen te vragen aan lord Salisbury. Het antwoord zal morgen volgen. De geruchten omtrent de aankomst van een eskader veroorzaakten groote gisting te Konstantinopel.
STATEN-GENERAAL. Verslag over de Staatsbegrooting voor 1880.
III. Belastinghervorming. De minister van Finantien. heeft in zijn rede tot aanbieding der begrooting te kennen gegeven , dat het de toeleg der Regering is om , wel verre van enkel op vermeerdering van den volke opgelegde lasten bedacht te zijn , voor zoover dit uitvoerbaar zjj, verbetering te brengen in de verhouding tusschen de onderscheiden belastingen. Hjj heeft er bijgevoegd, dat daarbij ook gewis een herziening van de finantiele betrekkingen tusschen den Staat en de gemeenten in aanmerking zal moeten komen. Men heeft een en ander met voldoening vernomen. Wordt de wenschelijkheid eener betere verdeeling der algemeene lasten sedert lang erkend, niet minder is men het daarover eens , dat de finantiele toestand van menige , zoowel groote als kleine gemeente een ernstig en bekommeringwekkend aanzien heeft en dat middelen tot verbetering van dien toestand in de rigting, door den minister zeiven aangeduid, noodig zijn, De hier bedoelde leden vroegen of uitzigt bestaat, dat werkelijk binnen een niet te lang tijdsverloop voorstellen ook tot betere regeling van de finantiele verhouding tusschen
het Rijk en de gemeenten zullen worden gedaan; zoo ja , of de Regering meent, dat die betere regeling en een doortastende belasting-hervorming in het algemeen mogelijk is zonder Grondwetsherziening , zonder opheffing der thans bestaande eenige voorwaarde van kiesbevoegdheid. IV. Defensie. Met eenige bevreemding hadden diezelfde leden het stilzwijgen der Regering omtrent haar inzigten en voornemens betrekkelijk het hoogst gewigtig vraagstuk van 's lands defensie opgemerkt. Noch de Troonrede, noch de tot de Staatsbegrooting behoorende stukken hebben daaromtrent eenig licht verspreid. Het vraagstuk zelf, men behoeft dit naauweljjks aan te duiden, is in korte woorden dit: terwijl jaarlijks tal van millioenen voor 's lands defensie zijn toegestaan, wordt het beoogde doel, het tot stand brengen van een krachtig weerstandsvermogen, naar de verzekering van vele deskundigen en van latere ministers van Oorlog, in geenen deele bereikt en moet de oorzaak van dien onhoudbaren toestand aan de gebrekkige regeling onzer levende strijdkrachten worden toegeschreven. Het kan niet anders, of er moet omtrent de wijze waarop aan dien toestand een einde te maken is, bij de leden van het Kabinet een gevestigde overtuiging bestaan. Men herinnerde daarbij, dat de tegenwoordige minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid voor eenige jaren, toen hij aan het hoofd van het Departement van Oorlog was geplaatst, liever zijn ontslag had genomen dan te berusten in de weigering der Kamer om het militie-contingent tè verhoogen en dat de tegenwoordige minister van Koloniën hem hierin had gevolgd. Men kerinnerde tevens, dat later door de ministers Beijen en Heemskerk voorstellen tot herziening der wetten op de militie en schutterijen zijn aangeboden, waaraan voorzeker ook hun toenmalige ambtgenooten , de tegenwoordige ministers van Buitenlandsche Zaken en yan Marine, hun goedkeuring hebben gehecht. Omtrent de denkbeelden, in dit opzigt gekoesterd door den minister van Oorlog , wien de zaak regtstreeks betreft, door dien van Binnenlandsche Zaken en door dien van Finantien, welke laatste zoo naauw bij de regeling van het onderwerp betrokken is, verkeerde men geheel in 't duister. Maar ook zij zullen ongetwijfeld, bij de vorming van het Kabinet, zich over de hieromtrent te volgen gedragslijn, over de in werking te brengen plannen met hun ambtgenooten hebben verstaan. Die plannen nu wenschte men in hoofdtrekken te kennen. Heeft de Kamer nog in den loop van dit zittingjaar voordragten tot wijziging der wetgeving omtrent militie en schutterijen te wachten in den geest van hetgeen deswege in 1876 en 1877 werd voorgesteld of is het de bedoeling de oplossing van het vraagstuk te beproeven in een anderen zin ? is de Regering van meening, dat die oplossing mogelijk is zonder Grondwetsherziening , of' liever kan, gelijk de vraag werd gesteld, een betere regeling van den last en een minimum van kosten gepaard, zonder die herziening worden bereikt'? Twijfel werd geopperd , of op die laatste vraag wel een toestemmend antwoord te geven ware. Een van tweeën moest echter geschieden. Geloofde de Regering , dat ook zonder Grondwetsherziening de reorganisatie onzer levende strijdkrachten op voldoende wijze kon plaats hebben , dan behoorde zij zich daaromtrent te verklaren en zoo spoedig mogelijk tot die reorganisatie de noodige stappen te doen. Was zij echter niet van dit gevoelen of meende zij, in verband daarmede, dat de voorstellen, door haar in dit opzigt te doen , nog langdurige voorbereiding zouden vorderen , dan moest de minister van Finantien zjjn ambtgenoot van Oorlog bewegen om de kosten van diens departement met eenige millioenen te verminderen. Een budget van Oorlog van meer dan 20 millioen was dan toch , zoo het al onze finantiele krachten niet te boven ging, zeer zeker veel te hoog in verband met het weinige nut, dat door die overgroote uitgave werd gesticht; het was vooral te hoog in verband met den tegenwoordigen staat van 's Lands finantien, die de grootste omzigtigheid en spaarzaamheid in het ramen der uitgaven voor alle takken van het Staatsbestuur voorschrijft en dit te meer tot gebiedenden pligt maakt, omdat de kosten voor de uitvoering der Schoolwet nog gevonden moeten worden. Niet op den duur mogt het hooge cijfer waartoe de Staatsuitgaven, ook ten gevolge van hetgeen voor 's Lands defensie wordt besteed, gestegen zijn, een hinderpaal opleveren tegen het tot stand komen van zoovele nuttige en wenschelijke zaken, vooral niet wanneer de overtuiging niet bestaat, dat het doel, waarvoor die hooge uitgaven bestemd zijn , bereikt wordt. Eindelijk werden nog uitvoerige finantiele be_ schouwingen gevoerd. Algemeen achtte men , dat de finantiele toestand een zeer ernstig , ja zorgwekkend karakter heeft. Noodlottig is het verschijnsel, dat sedert 1876 onze begrootingen jaar op jaar met een tekort sluiten, ook in dien zin, dat de gewone uitgaven niet langer door da gewone middelen worden opgewogen. De uitzigten voor de toekomst zijn in dat opzigt nog veel ongunstiger. Zeer vele leden hadden daarbij het oog op de teleurstelling in de opbrengst van de middelen. Een trapswijze daling in de opbrengst van verscheiden belastingen is op te merken en de uitgaven nemen toe. Spoedige versterking onzer gewone middelen werd dus noodig geacht en velen betreuren de intrekking van de effectenbelasting. Sommigen vreesden dat de minister wilde temporiseren; anderen schreven hem het voornemen tot naauwgezetter overweging toe. Weder anderen verheugden zich in de intrekking van de effectenbelasting, uit een oogpunt van moraliteit. — Hoe dit zij, ook hier wenschte men een stellige verklaring omtrent de inzigten en plannen van den minister. Wilde de Regering de finantien losmaken van de indische baten , de middelen vermeerderen om, met behoud van gezonde en oeconomische beginselen, sen betere en billijker verdeeling der lasten te verkrijgen en bij een hervorming , die gehee_ het zamenstel onzer Rijks en gemeentelijke belastingen omvat, ook de finantiele verhoudingen van Rijk en gemeenten herzien en verbeteren, dan betuigde men alvast hooge ingenomenheid met dat veelomvattend programma en verbeidde men met belangstelling de nadere uiteenzetting van plannen , in verband ook met de finantiele verhouding tot Indie. Dat strenge spaarzaamheid thans meer dan ooit gebiedende pligt is, achtte men onbetwistbaar. Men vond die echter niet genoegzaam betracht. Speciaal wees men op de organis atie van het ambtenaarswezen. De aangekondigde i 'oordragt tot beteugeling van het misbruik van sterken drank werd in beginsel algemeen met genoegen begroet.
AFDEELINGSVERSLAGEN. Hooge Collegien van Staat. — Raad van State. Op nieuw werd in sommige afdeelingen geklaagd over de onvoldoende regeling van de administrative regtspraak van den Raad van State. Ook in de procedure voor den Raad bestaat geen waarborg voor goed regt. Echter, ook wanneer de Raad van State alleen adviserende regtspraak bleef uitoefenen , zou aan die regtsmagt, naar veler oordeel, een heilzame uitbreiding kunnen worden gegeven, In belastingzaken bijv. behoorde evenzeer als in militiezaken hooger beroep van de beslissingen van Gedep. Staten te worden toegelaten. Eenige leden gingen verder en meenden, dat tot een goede regeling van het onderwerp noodig was een volledige codificatie van ons administratief regt en de instelling van een onafhankelijk regtscollegie , om in alle geschillen van administrativea aard regt te spreken. Zij wezen er op , dat thans de mogelijkheid bestaat, dat iemand door het administratief gezag wordt benadeeld , zonder dat hem eenige weg tot redres open staat. Voorts werd op nieuw gewezen op het nadeelige van de periodieke afwisseling van de leden van den Raad van State.
Kabinet des Konings. Men wenschte te weten hoe de tegenwoordige Regering denkt over het meermalen behandeld vraagstuk, of de bemoeijingen van het Kabinet des Konings niet onder de hoofdleiding zouden behooren te staan van een verantwoordelijk minister , en of de wijze , waarop thans Je directeur van het kabinet tusschen het Hoofd van den Staat en de ministers is geplaatst, wel i*et de goede constitutionele beginselen is overeen te brengen. Is door de ondervinding van den laatsten tijd niet gebleken, dat de betrekking van secretaris van het kabinet overbodig is en dat dus de daaraan verbonden bezoldiging van f 3500 kan worden bespaard ? Nationale Schuld. De intrekking van het wetsontwerp omtrent de uitgifte van schatkistpromessen werd door verscheidene leden betreurd, omdat men de promessen beschouwt als een gemakkelijk verhandelbaar papier, dat, evenals men dit in Engeland ondervindt, waarschijnlijk steeds tegen betrekkelijk lage rente zou kunnen worden geplaatst. Sommige leden wezen er op hoe de ondervinding heeft geleerd , dat het bedrag der geldleening van 1878 veel te hoog is geweest, zoodat een hoogst aanmerkelijk bedrag aan renten — misschien wel 1 a 1 millioen werkelijk is weggeworpen. In een afdeeling gaf men in overweging het thans in omloop zjjnd kapitaal aan muntbiljetten met eenige millioenen te verhoogen. Men zou daardoor een nieuwe, niet onbelangrijke rentebesparing kunnen verwerven. Welligt beval, nu slechts betrekkelijk weinig goud hier te lande in omloop is, de uitgifte van muntbiljetten van f 5 zich aan. Wet op de Middelen. Na de algemeene finantiele beschouwingen bjj den aanvang van het begrootingsonderzoek , bepaalde men zich hier tot wenken of bedenkingen omtrent enkele bepaalde middelen. Zoo wenschten sommigen de bieren van zwaardere soort hooger belast te zien. Zou het niet in aanmerking komen in dat opzigt het voorbeeld van Engeland te volgen en de bieren in het algemeen naar het alcohol-gehalte te belasten ? De schadelijke werking van de mutatie• en overgangsregten werd op nieuw betoogd. Welk is het oordeel der Regering over de werking van het successieregt in de regte lijn , ook wat het aangenomen stelsel van inbreng betreft? Hoe denkt de Regering over de toenemende klagten, dat de wet van 1852 op den waarborg en belasting op de gouden en zilveren werken, vooral wat de daarin voorkomende bepalingen betrekkelijk het gehalte der gouden werken betreft, de inlandsche njjverheid doet kwijnen en den invoer van vreemde werken van minder gehalte te zeer in de hand werkt ?
Verscheidene leden betuigden hun leedwezen, dat de Staatsloterij bij voortduring onder de middelen voorkomt. Het wekte een onaangenaam gevoel, dat de Staat voordeel trekt uit het botvieren aan de neiging tot speelzucht, een neiging, die menigeen i n het ongeluk dompelt en daarom van Staatswege, ■n plaats van aangemoedigd te worden, zooveel mogelijk moet worden tegengegaan. Nu het blijkt, dat aan de Academien van jongelieden, door het volgen van enkele lessen slechts, de betaling van het vol bedrag dat zij in werkelijkheid aan den lande schuldig zijn , ontduiken , vroeg men of geen middelen aan te wenden zijn om aan 's Rijks kas het genot der bjjdragen, waarop de Staat billijkerwijze aanspraak maken kan, beter te verzekeren. Voorts werd de billijkheid betoogd, dat de bijdragen van studenten voor zuiver kerkelijk onderwijs ten bate der Kerk bleven en dat dus de daarvoor uitgetrokken f 8000 ter beschikking der Synode kwamen om daarvan ten behoeve der Kerk, bijv. voor pensioenen van leeraren , gebruik te maken.
Advertentie
Schouwburg te Arnbem. Woensdag 5 November 1879, 7% ure, ¥OOR§TËLLe» door de Nieuwe Rotterdamsche Schouwburg- Vereenigmg , onder het bestuur van LE GRAS, VAN ZUIJLEN en HASPELS. McheTPerriii. Tooneelspel in 2 bedrijven naar hetPransch Blonde Mietje. Tooneelspel in 1 bedrijf door Rosieb, Faassen.
Gemengde berigten.
In (de Times wordt melding gemaakt van een kleine wijziging in het lijkverbrandings-proces, dezer dagen voor het eerst in toepassing gebragt door den heer Lissagaray en hierin bestaande, dat vóór de verbranding het lijk wordt blootgesteld aan de werking van een straal oververhitten stoom, waarna de verdere verbranding kan geschieden zonder dat de kwalijk riekende gassen optreden, die vroeger wel eens bij proefnemingen weden waargenomen. Een nieuwe onderzeesche telegraaf geleiding, uitgaande van Aden in Arabie, en bestemd om Zanzibar , Mozambique , Delagoa en Natal aan de oostkust van Afrika, benevens de zuid-afrikaansche Staten in regtstreeksche verbinding met het wereld- telegraaf net te brengen , nadert hare voltooijing , welke waarschijnlijk tegen het einde des jaars , zoodra nog sle chts de kabel tusschen Aden en Zanzibar zal zijn gelegd , kan worden te gemoet gezien. In Japan woedt een verschrikkelijke choleraepidemie.
In april jl. werden de graven der so 1daten , die in 1877 aan de cholera bezweken , geopend ter wille van eenige kerkelijke plegtigheden. Terstond daarop werd de geheele streek aangetast. Tot half augustus waren er 40,000 gevallen met doodelijken afloop voorgekomen, en tegen het begin van oetober moeten er omstreeks 100,000 personen aan de vreeselijko ziekte zijn bezweken.