Barometerstand. a B s ■r
Arnhemsche courant
- 29-05-1902
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 29-05-1902
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 487
- Jaargang
- 89
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT van Donderdag 29 Mei 1902. TWEEDE (laatete) BLAD. METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN. Donderdag 29 Mei. (Waarnemingen van des morgens 8 uur.)
Arnhem, 29 Mei.
Thermometer (8 u. 62° 13 u. 72 0 I'.) Fortin 's Barometer, B. H olsboer, (12 u.) 758.6 Rijzing 1.1. Nog rijzende. Windstreek Z.W. Windkracht 2. Hoogte van den waterspiegel aan dr peilschalen Te Arnhem bij de brug: 10.61 M.4-AP,=r Amst. Nulp. ^ ,, , „ 3,64 M, bov. of -f Arnh. Nulp.j 27 * Te Keulen 3.87, Val s6 cM. MAAN: N. M. 7 Mei. E. K. 14 Mei. V. M. 22 Mei. L. K. 30 Mei.
VERGADERING van den Arnhemschen Gemeenteraad. op Woensdag 28 Mei 1902.
Aanwezig bij den aanvang der zitting 20 leden. Afwezig de heeren : Ozinga, P. v. Nispen, Elias, Karaten, Middelkoop, v. Hoogstraten, Kolfschoten, Caderius van Veen, Seheidius en de wethouders van Nispen en Everts. De Voorzitter zegt, terwijl de meeste leden zich van hunne zetels verhieven : M. HJ Ongetwijfeld gevoelt Ge, Mijne Heeren,evenals ik behoefte om, alvorens met ODze werkzaamheden een aanvang te maken, uiting te geven aan onze groote blijdschap en innige dankbaarheid, dat de zware slag welke het Vorstenhuis en Nederland dreigde te treffen, is afgewend. Met Z. K. H. den Prins Gemaal en H. M. de Koningin-Moeder hebben wij dagen van angstige
spanning doorleefd, toen door eene zoo ernstige ziekte was getroffen Zij, die zoo lang geweest is het Kind van Staat en tevens de hoop van Staat en die dit laatste gebleven is. En Haar aanvankelijk herstel is dan ook in het geheele land met groote vreugde begroet en ons allen bezielt de hoop, dat dit herstel weldra algeheel moge zijn en dagen van zonnige vreugde dan voor Haar mogen aanbreken. Ik geef den Raad in overweging van zijn gevoelens blijk te geven in een adres aan H. M. de Koningin, Z K. H. den Prins der Nederlanden en H. M. de KoninginMoeder. ( Toejuichingen). 1. Adressen, houdende aanvrage om restitutie van plaatselijke directe belasting over 1901, met berichten van den gemeenteontvanger. B. en W. stellen voor te besluiten overeenkomstig de adviezen van den Gemeenteontvanger. Goedgekeurd. 2. Adres van eene Commissie uit de algemeene vergadering van tappers, bier- en koffiehuishouders, houdende verzoek om wijziging van de verordening op de herbergen, tapperijen, zuurhuizen en dergelijke inrichtingen, met berichten van den commissaris van politie en de Commissie voor de verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd.
Door de algem. verg. van tappers, bieren koffiehuishouders is in hunne vergadering dd. 8 Nov. jl. besloten een adres te richten aan den Gemeenteraad met verzoek: a. te bepalen dat de inrichtingen bedoeld in art. 5 der verordening van des avonds 12 uur tot des morgens 6 uur, voor het publiek, uitgezonderd voor reizigers, gesloten worden. b. dat aan den Burgemeester de gelegenheid worde gegeven voor bruiloften, partijen, feestelijkheden voor bepaalden tijd van het in art. 5 bepaalde, af te wijken, en dat hem tevens de bevoegdheid worde toegekend aan de verlenging van den sluitingstijd met één uur te verbinden de vordering van een door uwen Raad vast te stellen som. Het bericht van den Commissaris van politie luidt, dat het hem niet wenscheljjk voorkomt den bestaanden toestand te handhaven, geacht de onbillijkheid, die er voor sommige café-houders gelegen is in het verschillend sluitingsuur en de bezwaren voor de politie eraan verbonden, de verschillende sluitingsuren te controleeren. In het praeadvies zeggen B. en W. dat het hun niet wenschelijk voorkomt op het verzoek in te gaan, daar zij van oordeel zijn dat de belangen van het publiek met de bestaande regeling voldoende gewaarborgd zijn; dat aan den Burgemeester moet worden overgelaten te bepalen onder welke omstandigheden later sluitingsuur veroorloofd kan worden ; dat zij, het verbinden van het betalen eener som aan verlenging van een wettelijk sluitingsuur, daargelaten de wettelijkheid van dergelijk vergunningsrecht, niet wenschelijk achten. Het praeadvies van B. en "W. is om den ouden toestand te handhaven. Conform. 3. Missive van de Commissie voor de gemeente-gasfabriek, houdende toezending van een staat met waarnemingen omtrent de scheikundige samenstelling en de lichtkracht van het gas gedurende de maand April jl. B. en W. stellen voor de missive voor kennisgeving aan te nemen. Conform. 4. Adres van de Landbouwers- en Veehouders-vereeniging „Hoop op Verbetering" houdende verzoek om verlenging van den tijd, gesteld voor het vervoeren van mest, met bericht van de Commissie voor de gemeentereiniging. B. en W. herinneren den Raad, dat den
lOen April 1895 bij Raadsbesluit afwjjzend werd beschikt op een dergelijk adres van gelijke strekking van dezelfde vereeoiging. B, en W. stellen voor aan adressante kennis te geven, dat de Raad ook thans, evenals in 1891 in het algemeen belang het wenschelijk acht om art. 22a der verordening op de Gemeentereiniging ongewijzigd te handhaven, te meer, daar dit naar hun oordeel genoegzamen tijd (vóór 11 uur 's morgens en na zonsondergang) overlaat voor het vervoeren van mest in de kom der gemeente. De heer Canneman kan zich niet vereenigen met het praeadvies van B. en W. in zake de opvatting van de woorden «kom der Gemeente.» Het komt spr. wenschelijk voor de verordening voor zoover deze uitdrukking betref'', te herzien. De verordering knelt, wanneer men nagaap welke de grenzen zijn, die gesteld zijn in de verordening voor de kom der Gemeente. Dat spr. niet meegaat met 't praeadvies vindt eveneens zijn grond in art. 24 der verordening op de Gemeentereiniging, In dit artikel is vergeten te spreken van den openbaren weg. Spr. stelt daarom voor 't adres terug te zenden naar de Commissie vcor de strafverordeningen. De V ooriiter vindt dï opmerking van den heer Canneman niet vrij van gezochtheid. Art. 24 moet gelezen worden in onderling verband met de andere der verordening en dan geloofc spr. niet dat er bezwaar kan zijn tegen het aannemen van het praeadvies van B. en W. De heer Canneman vindt 't veiliger met deu voorzitter mee te gaan, dan tegenover hem te staan. Spr. erkent de groote scherpzinnigheid van den voorzitter, maar vindt dat deze zich nu begeven heeft op glad ijs. Spr. gaat niet mee met de uitlegging die de voorzitter geeft van 24 a der verordening. Zooals de verordening nu luidt, kan een landbouwer die op zijn eigen terrein mest vervoert, een proces-verbaal krijgen, daar de politie het recht daartoe heefc. En spr. vindt de bepalingen die nu bestaan voor het vervoeren van mest, niet ruim genoeg. De grenzen van de kom der Gemeente zijn niet uitgebreid genoeg. Spr. handhaaft zijne bezwaren. De Voorzitter |elooft niet dat er eenige urgentie is om art. 24 te wijzigen. Er is eene verandering in bewerking en die kan men wel afwachten, de zaak komt dan in haar geheel ter sprake. De Voorzitter meent dan ook dat hier alleen 't praeadvies van B. en W. ter sprake kan komen. De heer van Verschuer wil 't voorstelCanneman steunen. Spr. acht de thans hier bestaande bepalingen ten opzichte van het vervoeren van mest, geheel onvoldoende. Er zijn zegt spr. verschillende verbeteringen aan de hand gedaan, maar dit terrein is hem te vreemd om de verdediger te zijn van de belanghebbenden. Alleen constateert spr. dat door de Gemeentereiniging wel degelijk meststoffen vervoerd worden tusschen n uur 's morgens en zonsondergang. Spr. begrijpt dan ook niet waarom niet zooveel mogelijk aan het verzoek van de landbouwers-vereeniging tegemoet te komen. Spr, wil zich wel neerleggen bij de in uitzicht gestelde herziening der verordening, maar alleen als de tijd wat meer gepreciseerd wordt. Kan dat niet gebeuren, dan is spr. voor renvoyeeren naar de commissie voor de strafverordeningen. De Voorzitter kan natuurlijk op 't oogenblik geen antwoord in eenigszins beslissenden zin geven op de vraag van den heer van Verschuer. Spr. wil gaarne een amendement, dat de grenzen voor den tijd van mestvervoer ruimer maakt, in behandeling brengen. De heer Canneman merkt op, dat de voorzitter twee dingen scheidt, die niet gescheiden mogen worden. De slechte redactie van art. 24 is voor spr. eene aanleiding geweekt deze zaak hierbij ter sprake te brengen. Spr. kan op 't oogenblik niet aangeven in hoeverre hij de grenzen ruimer wil maken, maar met 't praeadvies van B. en W. kan hij niet meegaan. Spr. blijft er op gesteld dat deze zaak komt in handen van de commissie voor de strafvorderingen. De Voorzitter heeft onderscheid gemaakt omdat de redactie van het artikel thuis behoort bij de commissie voor de strafverordeningen, ———————■n—————B—a
terwijl het practisch daar niet thuis hoort. De heer H e s s e 1 i n k zegt dat zoolang de gemeente haar meststoffen laat vervoeren in wagens, wier aanwezigheid zeer goed bemerkbaar zijn, 't niet aangaat dit te verbieden aan de kleine landbouwers. De heer Zoestbergen zegt dat hij zich aansluit bij 'tdoor den heer Hesselink gesprokene. 'tUur van 11 uur 's morgens is spr. laat genoeg, 's avonds zou hij gaarce de tijd met één uur verlengd zien worder. Het praeadvies van B. en W. ia stemming gebracht wordt verworpen mtt 11 stemmen tegen en 9 voor. De heer Canneman wil de zaak nu zenden naar de commissie van strafverordeningen. De Voorzitter meent dat 't daar niet thuis hoort. De voorzitter stelt voor de zaak te renvoyeeren naar B. en W. Aldus wordt besloten. De heer Karsten, Everts, van Nispen, Seheidius en P. van Nispen, komen ter vergadering. 5. Verslag over den toestand der Woningvereeniging „Openbaar Belang" in 1901. B. en W. stellen voor het verslag voor kennisgeving aan te nemen. De heer G oe d h a r t vraagt het woord naar aanleiding van de statistiek die het bestuur heeft gegeven over de kindersterfte beneden het jaar, die op Lombok en Klarendal respectievelijk is 9.8 en 6 pCt, terwijl ze in de Langstraat en aangrenzende sloppen 53.2 pCt bedraagt. Spr. vestigt er de aandacht op, dat er omstandigheden zijn buiten den woningtoestand gelegen, die een zoodanigen invloed hebben op de verhouding dier cijfers, dat zonder die te noemen, het bestuur een verkeerden indruk vestigt. In de eerste plaats verhuurt het bestuur van Openbaar Belang de woningen niet aan hen, die een te ruim gebruik van sterken drank maken, terwijl bekend is, dat het misbruik van alcohol door de ouders van den allergrootsten invloed is op den levensduur van het pasgeboren kind. In de tweede plaats bedragen de huren van Openbaar Belang van 1 r.50 tot f 2 50, terwijl die in de sloppen van de Langstraat aanmerkelijk lager zijr; daar treft men duj de allerarmsten aan en spr. behoeft niet te zeggen dat daar vele kinderen sterven omdat daar het allernoodigste ontbreekt. Deze omstandigheden worden door geen toepassing der woningwet uit den weg geruimd. Spr. meende dat waar in sociale kringen de aandacht op deze feiten vallen, er zoo licht een verkeerden indruk gevestigd wordt van de toestanden in Arnhem. De heer W i e r ijn g a merkt op dat de statistieken over zeer korten tijd loopen en dat daar niet altijd op mag worden afgegaan. De heer van Verschuer zegt dat een sterfte* statistiek 't werk is van den geneesheer van Openbaar Belang, die juist die taak heeft en die dat zelve doet om juiste opgaven te verkrijgen. Spr. wil den heer Goedhart verwijzen naar het verslag van het volgendjjaar, want de doorhem gemaakte opmerkingen zullen zeker een punt van overwegend belang uitmaken bij het Bestuur van Openbaar Belang. Het praeadvies van B. en W. wordt zonder hoofdelijke stemmiDg goedgekeurd. 6. Adres van mej. A. A. C. Rothfusz, houdende aanvrage om ontslag als onderwijzeres in de nuttige handwerken voor meisjes aan school co. 14, met bericht van den heer arrondissements-schoolopzien e r. B. en W. stellen voor het gevraagde ontslag eervol te verleenen met ingang van 1 Aug. a.s. Conform. 7. Adres van werklieden in dienst der gemeente Arnhem, houdende toezending eener motie, door hen in eene vergadering aangenomen in zake het ontwerp-werkliedenreglement. Ingediend is eene motie, aangenomen door de vergadering der werklieden, verbonden in dienst van de openbare werken, de gasfabriek, den reinigingsdienst en de telephooninrichting der gemeente Arnhem. De motie luidt: „De vergadering van werklieden in dienst der gemeente Arnhem, gehoord de bespre
kingen in zake het „Ontwerp-Regiement" voor de werklieden in dienst bij de openbare werken, de gasfabriek, den reinigingsdienst en de telephooninrichting der gemeente Arnhem en de daarop betrekking hebbende Nota van het bestuur van den Arnhemschen Bond van Gemeentewerklieden, spreekt als haar meening uit, dat bij het aannemen van bedoelde Ontwerp-Verordening den gemeente-arbeider niet de waarborgen worden gegeven tegen mogelijke vergissingen of onrechtvaardige behandeling of ontslag van de zijde zijner superieuren, als waarop hij meent recht te mogen hebben, doet het verzoek aan den Raad bij het vaststellen van een dusdanige verordening daarin te willen opnemen zulke bepalingen als bedoeld worden in de Nota van het bestuur van bovengenoemden Bond dd. Maart 1902 aan heeren Burgemeester en "Wethouders nader toegelicht in de daarbij gevoegde Memorie van Toelichting." De heeren Elias en van Hoogstraten komen ter vergadering. De heer Karsten heeft de volgende motie bij den Raad ingediend: Gezien de motie voorgesteld door de Raadsleden E. G. C. Scheidius en P. van Nispen, vereenigt zich met de motieven door hen daarin ontwikkeld om thans niet tot de instelling van een scheidsgerecht in het ontwerp-werkliedenreglement over te gaan; kan zich echter niet vereenigen met het doel der motie, waarvan het noodzakelijk gevolg moet zijn een aanmerkelijke vertraging io de aanneming en in werking brenging van het ontwerp, wat de gemeentewerklieden slechts tot nadeel kan strekken, terwijl niets verhindert bij gebleken wenschelijkheid van het invoeren van een scheidsgerecht later de verordening in dien geest te herzien; en stelt daarom voor de volgende motie: De Raad acht op dit oogenblik de invoering van een scheidsgerecht ter beslissing over aan werklieden der gemeente door hun chefs opgelegde straffen ontijdig, en besluit daarom dit beginsel bij de behandeling van het aan de orde zijnde onderwerp buiten beschouwing te laten en de daartoe strekkende amendementen niet te behandelen. De Voorzitter opent de algerneene beschouwingen en deelt mede dat» hij daarbij de motie Schcidius-van Nispen en de motie Karsten in behandeling wenscht te brengen. Oogenblikkelijk na de alg. beschouwingen zal de voorzitter deze moties in stemming brengen. De heer Treffers zegt dat bij 't groote belang dat 't werkliedenreglement èn voor de Gemeente è.i voor de werklieden heeft, 't zeer moeielijk is een reglement zóó samen te stellen, dat 't voor beide partijen voldoende waarborgen heeft. B en W. hebben de werklieden zeiven gehoo'd als belanghebbenden en ali b-voegden. De arbeiders zullen B. en W. zeker daarvoor dankbaar zijn. Toch hadden B. en W. verder kunnen gaan. Wel zijn enkele wijzigingen aangebracht, maar waar B en W. niet meegingen met de werklieden, daar zijn hunne verzoeken niet verder vermeld. Hierdoor wordt aan 'i voorstel van B. en W. wel eenige kracht ontnomen. Zoo is 't ook gegaan met de opinies van de directeuren. Dat B. en VV. een ontwerp hebben gegeven dat voldoende is, meent spr, niet, omdat in enkele onderdeden bepalingen van groot belang niet zijn opgenomen en andere niet verstrekkend genoeg zijn. Wanneer inderdaad het streven is de wederzijdsche belangen zio hecht mogelijk te bevorderen, waarom dan zoovele verzoeken stilzwijgend voorbij gegaan ? Dan vraagt spr. of de moreele banden tusschen werkgeefser en werknemer niet hechter worden, wanneer de reglementaire banden zoo volledig mogelijk beschreven zijn, li het ontwerp van nu en dat van den heer Tellegen, z n aanmerkelijke verschillen. Hadden de werklieden de keui-, zij zouden ongetwijfeld de voorkeur geven aan het ontwerp-Tellegen. Dat ontwerp ging dus B. en W. te ver. Het ontwerpTellegen is verminkt op een erge manier. Spr. noemt de verschillende punten op, waarin volgens hem het ontwerp van B. en W te kort schiet. Dat zijn o. m.: de wijze van aanstelling, de arbeidsduur, het verlof, boeten; spr. meent dat 't beslist noodig is, dat er een scheidsgerecht komt. Dat is noodig voor de voldoende waarborg van de werklieden, daar zij anders te veel zijn overgelaten aan de willekeur van hun meerderen. Spr. hecht daaraan zóó groote waarde, dat een werkliedenreglement zonder scheidsgerecht door hem niet kan worden aangenomen. Verder zijn in dit ontwerp te veel punten aan B. en W. overgelaten, die meer bjj den Raad thuis behooren. De Voorzitter wilde eerst den heer Treffers bedanken voor de aan B. en W. gebrachte hulde, maar er bleek niet veel van over te blijven, waarop spr. 't dan ook niet doet. Ia de woorden van den heer Treffers zijn eenige onjuiste dingen, Zoo dat B. en W. de verzoeken der werklieden stilzwijgend zijn voorbijgegaan. De werklieden hebben mondeling met B. en W. »lle punten van verschil toegelicht; B. en W. hebben daar hunne bezwaren tegen ingebracht. Spr. zet uiteen wat door B. en W. in de memorie van Toelichting bedoeld wordt, met wat zij noemen moreele banden tusschen de gemeente en de werklieden. B. en W. hebben bedoeld niet al te veel te reglementeeren, omdat men dan meenen kon dat alles goed gereglementeerd was, terwijl 't de bedoeling is van B. en W, dat naast een reglement ook er een moreele band moet zijn, want dat de gemeente te allen tijde verplicht is voor hare werklieden te doen wat zij kan, of dat gereglementeerd is of niet. Er zijn in deze materie drie wegen ie. het ontwerp-Amsterdam, zooals dat nu is overgenomen door den heer Tellegen; *e. een ontwerp in den geest van Utrecht, waar alles aan B. en W. is overgelaten; en
3e, een ontwerp zooals B. en W. hier hebben ' voorgesteld, waarbij de Raad de grondlijnen vastlegt en de détails overgelaten worden aan B en W. Zulk eene regeling schijnt B. en W. het beste. De heer K n o o p s zegt da*, hij bezwaren heeft tegen de invoering van een scheidsgerecht. Spr. zou door de invoering daarvan zien een blijk van wantrouwen tegen de bestaande commissies; er is voldoende waarborg voor rechtvaardigheid en een gezag, dat zich indringt tusschen de chefs en de ondergeschikten, is en blijft verkeerd. B. en W. zijn hier de personen die straffen moeten. De heer L i e t h 0 f is zeer teleurgesteld met dit ontwerp. Hij maakt geen verwijt daarvan aan het Dag. Bestuur. Spr. is het eens met B. en W. waar zij zeggen, dat er ook moreele banden moeten zijn, maar die moreele banden zal men niet hechter kunnen bevestigen wanneer er niet een reglement is dat een arbeider instaat stelt behoorlijk te leven. En de waarborgen daarvoor mist spr. in dit ontwerp. Spr. weet zeer goed dat er ook opzichters en directeuren zijn, die zich wel eens aan misbruik van macht schuldig maken en in dit ontwerp is aan de meerderen een zoo groote macht gegeven, dat zij op een groot veld eigendunkelijk kunnen handelen. Dit nu schept een ongezonden toestand. Wordt men lichtvaardig of ongemotiveerd gestraft en er is geen hooger beroep, dan zal dat verbittering wekken en dat zal der Gemeente ten nadeele komen. Straffen zijn niet alleen uit een finantieel oogpunt te beschouwen, ook moreel werken de straffen.
Wat het loon betreft, bij 't voorgestelde minimumloon is een dragelijk leven niet mogelijk. Er zijn wel arbeiders die meer ontvangen, maar de meeste loonen worden geregeld naar dat minimum. Spr. heeft daarom dan ook niet geaarzeld een hooger minimum-loon voor te stellen. De heer de Wilde brengt B. en W. dank voor de indiening van dit ontwerp. Het komt hem echter voor dat het Dag. Best. meer heeft willen voldoen aan een wensch van den dag, dan dat het uit iunerlijken drang heeft gehandeld. Waar een dergelijke zaak moet worden geregeld daar komen op den voorgrond loon en arbeidsduur; deze nu zijn niet behoorlijk geregeld. Spr. had verwacht dat B. en W. een opheldering hadden gegeven, waarom zij in zake de loonkwestie zijn afgeweken van het ontwerpTellegen. Wat den werkduur betreft, merkt men op dat alles afhangt van B. en W. Zij kunnen, indien zij het noodig vinden een langeren werkdag dan elf uur voorschrijven. Een groote leemte is verder dat over Zondagsrust niet wordt gesproken. Waar een reglement is ontworpen geheel in tegenstelling met hetgeen men verwacht heeft, ligt het misschien voor de hand het te verwerpen, maar spr, heeft gemeend het te kunnen verbeteren door amendementen. Daar een raadslid niet in de gelegenheid is zich van allerlei onderdeelen op de hoogte te stellen, hebben spr. en zijn medevoorsteller gemeend zich bij hetgeen zij voorstelden zooveel mogelijk te moeten houden aan het voorstel Tellegen. De heer de Haan zegt dat het ontwerp veel materieel voordeel brengt voor de werklieden. Hij maakte er B. en W. een verwijt van dat zij de zaak niet naar de afdeelingen hebben verzonden. De Voorzitter antwoordt dat de heer de Haan zijn bezwaar vroeger te berde had kunnen brengen ; n. m voor veertien dagen, toen de behandeling der zaak in den Raad veertien dagen werd uitgesteld. De heer Scheidius noemt het ingediend ontwerp een afgerond geheel, naar een vast systeem. Dat van den heer Tellegen was een geheel aoder. Mochten dus veel van de amendementen van de heeren de Wilde c. s. worden aangenomen, dan zal men slecht werk leveren. Deze heeren hadden systeem tegenover systeem moeten stellen en het voorstel van B. en W. behooren af te stemmen. Spr. kan vooralsnog niet meegaan met hen, die onmiddellijk de invoering van een scheidsgerecht wenschen. De rechtspositie is niet zoo zwak, oordeelt spr., voor den werkman, wanneer ze geregeld is, zooals B. en W. dat voorstellen. Worden er door den directeur straffen opgelegd, dan is er hooger beroep bij B. en W. Bovendien is er, als het Dag, Best. faalt, ook nog hooger beroep, omdat hij die zich verongelijkt achr, zich kan wenden tot een van de raadsleden, door wie de zaak hier ter sprake kan worden gebracht. Spr. gelooft niet dat de motie door hem en den heer van Nispen ingediend nader behoeft te worden toegelicht. In Amsterdam heeft het scheidsgerecht zes of zeven jaar bestaan, B. en W. van de hoofdstad kunnen dus beoordeelen hoe het werkt. Met de ervaring daar opgedaan kan men hier zijn nut doen. De heer Karsten meent dat de tijd van invoering van een scheidsgerecht voor Arnhem nog niet is gekomen. Hij zou het betreuren, wanneer men, door te veel vragen niets tot stand kon brengen. Blijft men te veel vasthouden aan de instelling van een scheidsgerecht, dan lijdt misschien de geheele zaak schipbreuk. Er bestaat, meent spr. volstrekt geen bezwaar tegen om het later in te stellen. Spr. zou zich wel kunnen vereenigen met het voorstel van de heeren Scheidius en van Nispen, maar bij aanneming worden veel voordeelen, welke het ontwerp brengt, verdaagd. De heer van Nispen zegt, om misverstand te voorkomen, dat het overige werk zijn gang kan gaan; alleen het scheidsgerecht blijft aangehouden. Wat de heer Karsten wil, stemt volkomen overeen met het ontwerp van B. en W. De heer van Verschuer had zich van de aanneming van de motie-Scheidius-van Nispen voorgesteld, dat de geheele zaak zou worden uitgesteld. Spr. hecht waarde aan de inlichtingen, welke men te Amsterdam kan krijgen. Hij zou willen, dat de Raad over een jaar voor de kwestie van het scheidsgerecht werd gesteld. De heer Scheidius zegt, dat zijn medevoorsteller en hij met de behandeling hadden willen
voortgaan tot art. 23. Er is niet zooveel tijd noodig voor het inwinnen van inlichtingen. De eerste artikelen hadden kunnen worden behandeld en dan had men later kunnen doorgaan met artikel 23 en de volgende. De wethouder Everts heeft zich omtrent het scheidsgerecht te Amsterdam in verbinding gesteld met zijn ambtgenoot te Amsterdam. Daar is in uitzicht gesteld een geheele herziening van het werklieden-reglement. Onder deze omstandigheid kunnen hier in den Raad moeilijk mededeelingen omtrent de in Amsterdam opgedane ervaring worden gedaan. Spr. vereenigt zich daarom met de motie-Karsten. De heer Canneman wijst op de verschillende stroomingen ten opzichte van het scheidsgerecht. Spr. schaart zich aan de zijde van hen, die meenen, dat thans een beslissing moet worden genomen. Aanvankelijk was het oordeel van spr. gunstig, maar bij overweging van het feit dat B. en W. konden vastleggen wat elders ervaren was, is zijn opinie gewijzigd. Hij vereenigt zich met de meening van den heer de Wilde, dat B. en W. gehandeld hebben onder den aandrang V2n de eischen des tijds. Een scheidsgerecht moet er zijn voor bevestiging van de rechtspositie. Men behoeft niet naar Amsterdam te gaan om inlichtingen. Een scheidsgerecht kan ook wel eens een fout maken, maar de arbeider zal geheel anders leven, indien hij de zekerheid heeft, dat hij niet is overgeleverd aan willekeur; dat er een college bestaat, dat nog hooger staat dan het Dag. Best. Spr. herinnert aan de geschiedenis van den Pruisischen molenaar, die zeide dat er nog rechters zijn te Berlijn. Rechtspreken is niet het werk van den directeur, noch van B en W. omdat zij het niet verstaan. Om recht te kunnen spreken, moet men recht gesproken hebben, men moet er in gewerkt hebben Het ontwerp van B. en W. is niet zonder zorg ingericht, maar men heeft speciaal het oog op kleinigheden gehad. Een gebrek is dat werklieden, die tot veertien dagen in dienst der gemeente zijn, rechteloos zijn. De Voorzitter verzoekt den spreker dit onderwerp te behandelen bij de artikelen. De heer Canneman meent dat het behoort tot de algemeene beschouwingen om op een groote leemte te wijzen. De heer van Verschuer zegt dat het vaststaat dat de zaak in Amsterdam staat gewijzigd te worden. Daarom wordt het moeilijk nu een beslissing te nemen. De motie van den heer Karsten zet naar zijn meening het scheidsgerecht te veel op zijde. Hij zou een bepaalden termijn willen stellen, waarin men weder gesteld zal worden voor de vraag: een scheidsgerecht of niet. De heer Canneman licht nader de samenstelling van het scheidsgerecht toe. Hij zou willen dat het door den Raad werd benoemd. De Voorzitter wijst er op dat het scheidsgerecht een uitspraak van B. en W, zou kunnen vernietigen, maar de Gemeentewet erkent de mogelijkheid op deze wijze niet. Spr. herinnert er nog aan dat het scheidsgerecht in Amsterdam een heel andere strekking heef, dan zooals de heer de Haan en anderen dat willen. Spr. komt op tegen het beweren van den heer Canneman en zegt, dat B. en W. deze zaak grondig bestudeerd hebben. Het scheidsgerecht bestaat niet alleen in Amsterdam, maar ook op de fabrieken van den heer van Marken te Delft. Ook bij hem heeft spr. inlichtingen ingewonnen. Uit de «Fabrieksbode» blijkt dat het lang geduurd, heeft, eer het scheidsgerecht iets te doen had. B j het verkiezen der scheidsrechters kwam de partijstrijd in het spel. Spr. leest tot toelichting een en ander voor uit geschriften van den heer van Marken. De heer Canneman zegt dat het hem niet ontbreekt aan waardeering voor den arbeid van B en W. Hij meent er op te moeten wijzen dat het scheidsgerecht te Delft geheel verschilt van hel instituut, dat men hier wi'. De wethouder Everts heeft, toen hij de amendementen voor zich kreeg, het gevoel niet kunnen onderdrukken dat de voorstellers van de verschillende systemen geen voldoende studie gemaakt hadden. De discussies van heden hebben hem daarin versterkt. Spr. kan wel een college boven zich velen, maar hij acht het bestaan daarvan in den vorm, zooals men het hier wil, in strijd met de wet. Men moet rekenen met de veie moeilijkheden eer men inet alle autoriteit kan zeggen, dat het scheidsgerecht er komen moet. Spr. zou daarom gaarne de aanneming zien van het voorstel Scheidius-van Nispen. De heer Treffers heeft hulde gebracht aan B. en W. omdat zij bij het ontwerpen van het reglement de zaak der werklieden hebben geregeld. Een reglement, waarbij alles aan B. en W. wordt overgelaten, noemt spr. geen werklieden-reglement. Spr. erkent dat het op verschillende punten afwijkt van het ontwerp-Tellegen, maar hij stelt dat ontwerp verre boven dat van B en W. De instelling van een scheidsgerecht heeft tot grondgedachte, dat de zaak van den werkman zoo volledig en nauwkeurig mogelijk wordt onderzocht. B. en W. zijn, bij geschillen met werklieden een van de partijen. Dit moet invloed hebben op hun uitspraak. B. en W. zullen zich in de meeste gevallen bij de uitspraak van de hoofdambtenaren neerleggen. Sp'. beroept zich op uitspraken van de heeren Treub en Tak. Het bestaan vau een scheidsgerecht is in het belang van de arbeiders. De Voorzitter vraagt of de heer Treffers ook eens wil meedeelen wat de heer Kerdijk heeft gezegd. De heer Treffers voldoet aan dit verzoek en uit de uitgesproken meening van den her Kerdijk blijkt dat hij, hoewel principieel voorstander van scheidsgerechten, geen voldoende ervaring op dit gebied heeft opgedaan om met autoriteit te kunnen spreken. In de aanneming van de motie-Karsten ziet spr. afstel van de geheele zaak. De heer Scheidius zou, niettegenstaande
de mededeeling van den wethouder Everts, nog inlichtingen te Amsterdam willen vragen. Spr, wil precies op de hoogte zijn hoe het scheidsgerecht practisch werkt. De heer van Verschuer wil nog volkomen vrij blijven in zijn beslissing omtrent het scheidsgerecht, totdat hij nadere inlichtingen zal hebben gekregen. De heer Zoestbergen hoopt, dat wanneer er een onderzoek zal worden ingesteld te Amsterdam, men daarbij niet eenzijdig zal te werk gaan, Men moet niet alleen het oordeel van het Dag, Best. te Amsterdam, maar ook van de werklieden aldaar inwinnen. Spr. komt op tegen het beweren van den wethouder Everts, dat de leden niet op de hoogte zijn. Ze hebben voldoenden tijd gehad om de stukken te bestudeeren. Het zwarte spook in deze quaestie is de angst voor het prestige van de hoofdambtenaren. Hel instellen van een scheidsgerecht is een billijke en rechtvaardige eisch van de arbeiders. De heer B 0 r g a r d ij n zal stemmen voor de motie-Scheidius, maar wil daarbij bepalen dat ook de organisatie van de gemeentelijke arbeiders te Amsterdam zal worden gehoord. De heer Karsten brengt een wijziging ia zijn motie, welke bedoelt om de behandeling van de zaak van het scheidsgerecht uit te stellen tot een nader onderzoek meer licht zal hebben verspreid. De heer van Verschuer blijft er bij dat het wenschelijk is om een termijn te stellen. De Voorzitter geeft den heer Karsten in overweging om in zijn motie te bepalen, dat uiterlijk binnen één jaar na de aanneming van het reglement, de beslissing omtrent het scheidsgerecht voor den Raad zal worden 'gebracht. De aldus gewijzigde motie-Karsten wordt aangenomen met 17 tegen 9 stemmen. De heeren Scheidius en van Nispen trekken daarop hun motie in. De heer Goedhart wijst er op dat het ontwerp sommige punten, zooals de ziektequaestie uitvoerig regelt; andere, zooals de loonquaestie niet. En waarom is ook niet duidelijk. Wanneer de macht aan B. en W. blijft gegeven, dan heeft de Raad nooit recht van spreken. Vandaar de amendementen van spreker en den heer de Wilde. Spr. meent dat wat hij amendementen noemt dit ook amendementen zijn en geen nieuwe voorstellen. Op een artikel of principe kan men een amendement voorstellen. Spr. begrijpt dan ook niet waarom hunne voorstellen niet als amendementen beschouwd kunnen worden. De voorzitter zegt dat de details voor ziekteregeling reeds vastgesteld waren en de regeling is zoo goed als overgenomen. Bij de andere onderdeelen hebben B. en W. dit niet gedaan, omdat zij dan nieuwe voorstellen hadden moeten doen. De details moeten B. en W. regelen, de Raad alleen de groote grondslagen. Zoo bv. de regeling van loon en werktijd. Uit de antwoorden van de werklieden zelve blijkt bovendien niet, dat zij de detailregeling in een reglement alle wenschen te zien opgenomen. Ook zij begrepen dat die details door B. en W. geregeld moeten worden. De algemeene beschouwingen worden hierna gesloten en de vergadering verdaagd tot heden te 1 uur.
UIT DE KAKEN DES DOODS 26) Naar het Engelsch van FRANK BARRETT.
Plotseling kwam een persoon hard naar buiten loopen en wierp het portier van Kavanagh's rijtuig open. Opgewonden door de vrees van een mogelijk gevaar, scheen alles voor mijn oogen te dansen a Ik zag intusschen eenige mannen, die langzaam de trap afkwamen, alsof zij iets zwaars droegen, en onder hen Kavanagh. — Wat is dat ? vroeg ik angstig mijn koetsier. — Waarschijnlijk een dronken kameraad, juffrouw,» antwoordde hij op jovialen toon. Zonder te bedenken, dat ik me blootgaf, schoof ik het portierraam neer, om beter te kunnen zien. Op dat oogenblik stapte Kavanagh in zijn cab en ik zag, dat men een bewustelooze naast hem neerzette. Het licht van de lantaarn scheen op het hoofd, dat op de borst hing. 't Was Taras 1 „Volg dat rijtuig, waar het ook heengaat! Verlies het niet uit 't oog! riep ik mijn koetsier toe. — Zooals u wilt, juffrouw,» antwoordde de man, de teugels grijpend. Toen de cab de Regentstreet insloeg, moesten we de file volgen, er was niets aan te doen. We hadden reeds een aanzienlijken afstand afgelegd, toen ik bemerkte, dat Kavanagh zeer zeker niet van plan was, Taras naar zijn woning te brengen. «Waar zijn we ? vroeg ik door de spreekbuis. — Canonstreet.» Dit antwoord maakte me niet veel wijzer; maar we reden nu door een overdekte ruimte
en daaruit komende, ontwaarde ik 't silhouet van den Tower, Ik wist nu, waar we waren, en bemerkte met schrik, dat we de plaats naderden, waar Taras reeds eenmaal in handen van die schurken was gevallen. Met klimmenden angst had ik waargenomen, dat het rijtuig meer vóór raakte. Ik werd baDg, dat we het in het warnet van straten uit 't oog zouden verliezen. «Kunt ge niet harder rijden ? schreeuwde ik door de buis. — Harder? Ik denk van wel. Ik dacht, dat u het rijtuig wilde volgen, zonder door hen, die erin zitten, te worden opgemerkt. — Neen, neen, vlugger.... vlugger 1» Een zweepslag en ons paard verdubbelde zijn gang. Onze wielen hadden caoutchoucbanden; maar toen de koetsier het hoefgetrappel achter zich hoorde naderen, keek hij om. Wij waren dicht genoeg bij om zijn ingevallen wangen, zijn weggezonken oogen te kunnen onderscheiden. Hij zal ons ook wel herkend hebben, want hij sloeg zijn paard geweldig en zette het met de teugels tot grootere snelheid aan. Den hoek van de St.-Catharina-dokken omslaande, zag ik Kavanagh het hoofd door het portier steken. Gedurende eenige minuten schenen de paarden gelijk op te draven, maar nu verloor het rijtuig van Kavanagh toch terrein. . De herberg van Putty rees als een schrikbeeld voor mijn geest op. «Kunt ge hem niet voorbijrijden en hem den weg versperren ?» vroeg ik mijn koetsier. Hij zei, dat hij 't ten minste beproeven zou en een zweepknallen doorkliefde den nacht... Wij wonnen 1 Ons paard was gelijk met dat van het andere rijtuig. Ik leunde met mijn geheele bovenlijf uit het portier en zag hoe Kavanagh gebogen zat over het beweginglooze lichaam van
Taras, wiens gelaat er lijkkleurig uitzag. Met een korten draai noodzaakten wij Kavanagh's koetsier zijn paard wat in te houden en met een vlugge beweging wist de mijne het zijne eensklaps tot staan te brengen, zoodat de passage gestremd was en beide rijtuigen stilstonden. «Wat wilt ge? vroeg Kavanagh mij, terwijl hij zich voor me plaatste, — Taras! riep ik als waanzinnig uit, hem terugstootend. Taras !» Ik sprong in zijn rijtuig, gedreven door de vrees, dat zijn vijanden hem konden gedood hebben ; maar zijn hand was warm en als antwoord op mijn angstkreten opende hij flauw de oogen. Nu ik wist, dat hij leefde, weken mijn schrik en vrees voor een gevoel van vreugde. Ik kon hem nu beschermen; onze vijanden zouden mij eer het leven benemen, dan dat zij ons scheidden. Deze heerlijke zekerheid maakte me bijna onverschillig voor de mogelijke gevolgen van mijne daad. Intusschen, toen mijn opwinding een weinig bedaarde, begon ik te letten op wat er om mij heen gebeurde. Kavanagh legde de toedracht der zaak uit aan een agent, die getuige geweest was van onzen wedloop, Ik hoorde mijn koetsier zeggen: «Ge waart evenmin ingeslapen als ik! Vóór de Munt hebt ge nog het hoofd buiten het portier gestoken en toen heel goed kunnen zien, dat 't niet de weg naar Lambeth was. Ge hebt toen uw koetsier gelast zoo hard mogelijk ervan door te gaan, in plaats van terug te kèeren. Schrijf mijn nummer maar op, agent. De mijnheer in het rijtuig is met opzet dronken gemaakt, daar ben ik zeker van. Er is een heel clubje in de zaak betrokken: de koetsier, deze, die voor mijnheer speelt, en twee anderen, ginds in Burlingtonstreet. Ik heb nu al vier of vijf uur lang
hunne bewegingen gevolgd. Vraag het maar aan deze jonge dame, en laat u niet door hunne leugens van de wijs brengen. Ik wil 't voorden rechter brengen, denk daarom !... — Genoeg, koetsier, genoeg 1 Ik weet wat mijn plicht is zoo goed als jij», zoo viel de agent hem in de rede. Deze kwam naar het rijtuig en vroeg, welke klacht ik tegen Kavanagh had in te brengen. Op hetzelfde oogenblik verscheen deze aan de andere zijde van de cab en zei snel in het Fransch : «Neem u in acht, zoo ge het leven van uw weldoener wilt redden. Ik waarschuw u, als ge mij beschuldigt, of zelfs mijn naam noemt, zal Taras binnen een week gedood zijn. Ik wensch nu slechts één zaak: hem gezond en wel naar Lambeth te brengen. Ge moet alle mogelijke zekerheid hebben, dat ik ter goedertrouw handel.» En daarna voegde hij er in 't Engelsch bij, luid genoeg, om door den agent en de beide koetsiers te worden verstaan: «Blijf bij uw weldoener 1 Mijn rijtuig zal u thuis brengen. Ik zal zelf op den bok gaan zitten. Uw eigen koetsier kan ons volgen; zoodra hij ziet, dat we niet naar Lambeth gaan, kan hij ons den weg versperren, zooals straks. Dan kunt ge me laten aanhouden als schuldig aan poging tot oplichting.» En in 't Fransch voegde hij erbij met een ernst, die me verschrikte: «Ik waarschuw u, dat dit het eenige middel is, om Taras van een wissen dood te redden.» Ik moest wel doen, wat Kavanagh verlangde. Mijn brave koetsier verzekerde, dat hij hem niet zou laten ontsnappen, «als het er ook maar een schijn van had, dat hij ons een poets wilde bakken.» ( Wordt vervolgd.)