VGravenhage, 24/25 Juni. Op 24 Juni, een paar uren vóór ontvangst der Londensche telegrammen, begon uw correspondent in dezer voege te -schrijven: Als deze brief in druk komt weten de lezers '1 reeds^of het voorgevoel, dat den zevenden Eduard schijnt gekweld te hebben, dat hij namelijk zijn kroning niet beleven zou, als een ijdtle droom weggeneveld is, dan wel of er eenige stoornis gebeurd is. Het zal alles wel losloopen, hoeveel leedvermaak wij, Nederlanders, ook mochten gehad hebben, als dit feest eens in duigen ware gevallen. Het staat ons niet mooi, dit weet ik heel goed, maar ik ben overtuigd dat minstens 90 percent mijner landgenooten in d i t opzicht al niet Christelijker gezind zijn dan ik zelf. Toen 't zoo lang ongunstig weer bleef, troostte ik mij met de gedachte Qat wij er dat kwade weer wel voor over hadden, als dan tevens maar het Engelsche kroningsfeest in 't water vallen mocht. Het loon voor die boosaardigheid is niet uitgebleven, het weer is prachtig geworden en het laat zich aanzien dat de tocht naar Westminster en de statige rit op a.s. Vrijdag door de reuzenstad wonderwel gelukken zal. Toen nu bij de nadering van den langsten dag de natuur op haar verhaal kwam, zoodat ik begreep dat Eduard's kansen op zonneschijn heel mooi begonnen te staan, v'rnam ik uit zeer goede bron, dat de Koning zelf nog lang niet op zijn gemak was. Een bijgeloovig voorgevoel liet hem geen rust. «Dat heeft hij er dan ten minste van,» dacht ik in mijn onchristelijk gemoed. Misschien was die sombere nachtmerrie wel de 001 zaak van de ongesteldheid, die hem overvallen heef r . Naargeestige gedachten vervulden hem, verwekten slapeloosheid en zenuwpijnen en ten slotte liet hij zich niet uit 't hoofd praten, dat zijn laatste uur nog vóór \ aanbreken va:> den grooten dag slaan zou. Er schijnt iets van die bijgeloovige vrees naar de gansche Londensche bevolking te zijn overgewaaid, de spanning moet er de laatste dagen niet gering zijn geweest. Met geheel andere gevoelens kunnen wij aan die andere plechtigheid denken, bijna gelijktijdig geschied en waarbij ook een koning de hoofdpersoon was. Maar aan den gestorven koning van Saksen kan men met eerbied denken, want hij heeft als een trouw en dapper soldaat zijn land en niet zijn land alleen, maar het geheele Duitsche rijk, eervol gediend. Een roemrijk aandeel heeft hij aan den grooten veldtocht tegen Frankrijk genomen, waarbij hij toch wel eens zonderling te moede zal geweest zijn bij de gedachte, dat het nog maar vier jaar geleden was, dat hy met zijn wakkere Saksers de Oostenrijkers in Boheroen ter zijde stond en in den ongelukkigen slag van Sadowa zoo lang hard. nckkig stand hield tegen dienzelfden Pruisischen Koning, dien hij nu met gelijke kracht en met gerijpt veldheerstalent bijstond en voor wien hij tegelijkertijd een keizer skroon hielp bevechter. Nu is er van de groote figuren uit dien geweidigen
oorlog niemand meer over. Wil helm II mag wel met eerbied dezen laatsten krijgsmakker van zijn vader en grootvader na> staren. Dat hij overal, waar hij als rondtrekkend Keizer verkiest te komen, zulk een hoogen toon voeren en zulke klinkende toasten slaan kan, heeft hij aan die begaafde en moedige mannen, die het stamhuis der Hohenzollern ten toppunt van macht deden stijgen, te danken. Ni als kroonprins den roes van den oorlogsroem gekend te hebben, heeft koning Albrecht '1 voorrecht gehad gedurende ziin bijna 30 jarig koningschap den vrede te zien bloeien en, hoe sterk in het dichtbevolkte S'ksen het socialistisch element ook moge wezen, de vrede tusschen vorst en volk bleef bewaard, want de Koning was een welmeenend en eenvoudig man, die gaarne den arbeid steunde en aan nuttige instellingen zijn hulp bood. Nauw bevriend met zijn tijdgenooten, den eveneens 72 jarigen Keizer Frans Jozef en den te vroeg gestorven Keizer Friedrich, was zijn indirecte invloed grooter dan die der overige Duitsche bondsvorsten. Bekend is dat Keizer Friedrich den S iksischen Koning in 't bijzonder verzocht een raadsman voor zijn zoon Wilhelm te wezen, die nog zoo jong tot den troon geroepen werd. Het kan nog jammer genoeg zijn, dat Wilhelm II in kritieke oogenblikken deze stem niet meer hooren zal, die hem wellicht van onbekookte daden zou terughouden.
zou terughouden. Is nu de macht der bondsvorsten zóó klein, dat de Temps recht had, & propos van dit overlijden, van een verwisseling te spreken, weinig meer beteekenend dan de vervanging van een prefect in een departement van Frankrijk? Dit gaat toch waarlijk wat al te ver. Maar hoe dit zij, merkwaardig was dat het Fransche blad het uitstekend beleid van den Saksischen Vorst in den oorlog van 1870 ten volle erkende, toen hij o.a. bij Metz en St. Privat aan de Duitsche overwinningen een groot aandeel had en vervolgens bij Beaumont zegevierde, waardoor hij de insluiung van Napoleon III en Mac Mahon te Sedan hielp voltooien en zeer veel tot de beslissing bijdroeg. Als de geïllustreerde bladen dit vorstelijk leven eens in beeld willen brengen, dan zal men vrij wat indrukwekkenders te zien krijgen, dan hetgeen «the Graphic» e. a. ons van het leven van koning Eiward VII weten op te disschen. Men ziet er hoe hij deelnam aan bruiloften en bals, aan jubilés zijner moeder, ook aan begrafenissen, hoe hij boven op een olifant zat, toen hij een reis door Britsch Indie maakte en hoe hij met een cigaar in de hand op een rustbank uitgestrekt ligt aan boord van het jacht «Victoria en Albert.» Te vergeefs zal men naar iets zoeken, dat groot en verhelend was. Zijn talrijke tochten naar de cabinets particulier» te Parijs, naar de speelzalen te ivlonte Carlo of elders, lieten de teekenaars wijselijk maar rusten. Ook de kwajongensachtige aanslag van Sipido aan het Brusselsche station blijft in het vergeetboek; het eenige dat een beetje indruk maakt zijn een paar plaatjes van de zeer groote belangstelling, door het volk betoond, tijdens zijn levensgevaarlijke ziekte te Sandringham, een kleine 30 jaar geleden, en van den plechtigen dankdienst in 8t. Paul's cathedraal na zijn herstel. Als men nu, na die zorgvolle dagen, een anderen en meer nobelen Edward ha i kunnen afbeelden, dan zou zulk een gedenkboek waarde hebben. Zonderling is dat dezelfde «Graphic» ook verschillende teekeningen geeft van de feesten bij de kroning van George IV. Zou het blad daarmede hebben willen te kennen geven, dat Engeland nog maar tevreden wezen moet, dat een man als Edward VII den troon beklommen heeft, want dat een tweede editie van George IV óók mogelijk zou geweest zijn ? Deze beleediging verdient de tegenwoordige Eigelsche Koning toch waarschijnlijk niet om op één lijn gesteld te worden met dien beruchten kroondrager, dien de historie zoo onuitwischbaar diep heeft gebrandmerkt. Zoover was ik gister gekomen, toen plotseling het ontroerend bulletin verscheen van het uitstel der kroning wegens ernstige ziekte des Konings. Inderdaad ontroerend. Want, zoo ooit, dan blijkt nu weer op indrukwekkende wijze de kleinheid
van den rnensch en van menschelijke plannen. Eén enkel ingrijpen van een andere Macht, door geen sterveling gekend of begrepen, is voldoende oen in het grootste Rijk der menschenwereld den lang vooruit en zorgvuldig beraamden gang der dingen te verstoren en de plannen der machtigsteo te verijdelen. Voor al die vorsten, van heinde eu ver saamgestroomd, voor al die prinsen van den bloede, voor al die bekleeders van waardigheden, een aangrijpende herinnering aan 't aloude woord «stof zijt gij» ! Bij die gedachte houdt alle leedvermaak op, het voegt ons niet hier 't oordeel te spreken. Wat zal de toekomst brengen ? Mysterie. Maar het geschrevene, vóór de aankomst van de gewichtige draadtijding, behoefi nist te worden ter zijde gelegd; het mag ook den lezer wel blijken hoe licht men, te goeder trouw de pen voerende, in dwaling vervalt en hoe de uitkomst spot met iedere menschelijke verwachting. Wij, Nederlanders, mogen met dubbele erkentelijkheid, nu aan gene zijde der Noordzee de regeerende Koning op 't ziekbed ligt en zijn leven wellicht aan een zijden draadje hangt, 't waardeeren, dat onze geliefde Vorstin van het ziekbed herrijzen mocht en gezondheid en levenslust herwinoen. Mo^e 't een duurzaam herstel wezen en een blijde thuiskomst na volbrachte reis haar wachten !
Te milden van het schitterend zomerweer, dat wij genieten, is 't hier nu vroolijk en levendig. Als morgen de groote internationale spoorwegconferentie hier bijeenkomt, zullen al die vreemdeling-n, als die glanzende zonnestralen blijven vonkelen, ook een prettigen indruk krijgen van ons landje met zijn mooie kust en zijn weelderig geboomte. Zelfs zij, die aan trotsche natuur gewend zijn, zullen niet koel blijven als het purperend Noordwesten zijn gouden gloed over de spiegelende zee en de blonde duinenrij doet tiütelen. Het leven der badplaats is nu eindelijk ten volle herleefd; op het Kurhausterrein en op de Pier, in de Bars van hetzelfde huis of van het naburige Seinpost, waar de varieerende voorstellingen iederen avond de menigte lokken, is het lustige leventje weer op zijn dreef en de werkelijk mooie verbouwde en verruimde restauratie-zalen zijn een aantrekking te meer bij dezs kermis der ijdelheid. Als de zeehaven voltooid zal zijn — dit zal echter eerst in 1904 mogelijk worden — heeft men 't aardige plan, gedurende de paar drukste zomermaanden, een stoomvaartdienst te orgariseeren tusschen Scheveningen en Ostende. Op die wij?e kunnen genoegelijke zeetochtjes ontstaan, welke voor beide badplaatsen voordeelig zijn. De concurrentie behoeft dit niet te schromen. Maar eerst moet de haven g reed zijn, want voor een geregelden dienst is zij onmisbaar, het vastmeeren aan de Pier is bij de onbetrouwbaarheid der zee geen veilige ligplaats ter overnachting. Des avonds moeten nu de stsombooten, die bij pleiziertochtjes Scheveningen aandoen, steeds naar den Maasmond terug, keeren om voor verrassingen veilig te zijn. Ook voor vaarlustige Amsterdammers zal dan wel spoedig een dienst met IJrnuiden tot stand ko men, uit een weelde-oogpunt kan die haven nog wel aardige dingen te zien geven. Waar het niet aardig was, dat was gister ten Stadhuize, Onze Raad stond niet bijster hoog in onze schatting, maar wat hij gister te zien gaf, overtrof toch zelfs onze taxatie van 's Raads onbeholpenheid. Ii bijzonderheden zal ik niet afdalen, want ik mis den draad van Ariadne om in den doolhof van het onderwijs-debat op de Haagsche Groenmarkt den goeden weg te vinden. En al vond ik den goeden weg, dan zouden mijn lezers wel niet 't geduld vinden om dien langen weg met mij te bewandelen. Genoeg zij 't hier aan te stippen, dat wij eindelijk beproefd hebben tot een goede regeling van de bezoldigingen der onderwijzers bij het Lager Onderwijs te komen, maar dat \ nogmaals mislukte de zaak tot af loening te brengen. De hh. v. d. Toorn c. s hebben indertijd voorstellen ingediend, waarover B. en W. hun praeadvies aan den Raad hadden toegezonden. Ia dat praeadvies werd slechts één afwijking van beteekenis ten aanzien dier voorstellen aanbevolen, namelijk een
periodieke tractementsverhooging om de 5 jaren in stede van om de 3 jaren, zooals de voorstellers wenschten. Nu lag \ voor de hand om de aldus geamendeerde voorstellen in behandeling te nemen, dan kon de kwestie 5 of 3 bij het betrekkelijk artikel worden uitgevochten. Maar neen, na eeu verwarrend debat dreven de hh. v. d. Kemp en de Wilde door, dat het praeadvies ter zijde gesteld en het oorspronkelijke voorstel in behandeling genomen werd. Dit was daarom zoo dom, omdat het origineele voorstel van October 1901 dagteekenie en sedert dien datum de onderwijs-vcrordening gewijzigd is Ondanks de waarschuwing van den Wethouder van O.iderwijs dreef een kleine meerderheid den Raad den verkeerden weg op en men werd dientengevolge het spoor in den doolhof geheel bijster. Ten slotte werd de zaak aangehouden; wij zullen nu zien op welke wijze een volgende vergadering de begane fouten zal pogen te herstellen. De aanvangs-tractementen en de periodieke verhoogingen zijn de hoofdpunten, maar inmiddels zijn de schoolhoofden in de heerschende verwarring de dupes geworden, want voor hen werd door den heer Snouck Hur^ronje een balletje opgegooid om gelijktijdig een verhooging te erlangen. Misschien zou het balletje „raak" zijn geweest, indien de bezoldigingen der lagere onderwijzers reeds vastgesteld waren, maar nu kwam er van diverse zijden verzet. Want een paar maanden geleden hebben Burg. en Weth. een verhooging voor de leeraren M i d d. Oud, verkiegen, zoodat dezen aan de minimum-lijders waren voorgetrokken Gingen nu de schoolhoofden weder voor, dan zou allicht de meerderheid vindeD, dat er voor die minimum-lijders geen geld meer beschikbaar was. Enfin, m:t onzen onberekenbaren Raad weet men nooit hoe 't loopen zal. Wellicht zal bij de afdoening, die toch ééns komen moet, ook hieraan wel weer een mouw worden gepast. In dezelfd; vergadering hebben B. en W. nog een kleine neerlaag geleden. Zij stelden namelijk de opheffing der Stadsrijschool voor, welke inderdaad als g e m e e n t e-instelling niet noodig is, zoodat het beginsel der opheffing eigenlijk geen tegenkanting behoefde te vinden. Maar de h.h. Borski en Snouck Hurgronje namen 't op voor den stadspikeu', den bejaarden directeur Krü^er, die dientengevolge aan den dijk zou woiden gezet. Het .abrupte" voorstel van B. en W. kon best tot het volgend voorjaar worden verdaagd, in het winterseizoen worden immers de meeste rijlessen in de manege genomen en inmiddels konden B. en W. dan overwegen welke definitieve bestemming aan het Gebouw zou te geven zijn. Succes had de opmerking van den heer Borski dat aan een 80-jarig dienaar der gemeente een noodelooze krenking moest bespaard worden, dat hij althans niet wilde medewerken, om ande r maal een K r u g e r onrechtvaardig, of zelfs maar onwelwillend, te bej;genen. Te vergeefs voerde de Burgemeester aan, dat 't heelemaal geen «abrupt» voorstel was, daar de ophelfiig eerst met 1 Januari 1903 zou ingaan. Onrechtvaardig was bovendien een zeer onjuiste omschrijving, waar de Gemeente hun 80-jarigen ambtenaar bij zijn aftreden natuurlijk pensioen zou toekennen. Onjuist mag deze repliek van 'sRiads voorzitter zeker niet heeten, maar de meerderheid, die blijkbaar onder de bekoring van den naam Krüjer was, ging met het verdagings-voorstel van de oppositie voerende heeren mede. Die naam Kruger roept ons ten slotte als van zelf geheel Zuid-Afrika met al haar ramp en nood voor den geest. Terwijl velen evenals ik de woorden van medegevoel, die «de Arnhemsche» in haar Woensdag-nummer aan den zi-.ken Koning wijdde, ten voile beamen, hopen wij van h irte, ook voor den Koning zeiven, dat hij de kracht en den wil toone, ondanks eigen krankheid, de amnestie voor de Afrikaanders door te zetten. Moest een handteekening oader het amnestiebesluit eens de laatste regeeringsdaad vau Edward Vit zijn, men zou dit als een koninklijke daad eeren, waardig om door de historie in haar onuitwischbaar gedenkboek te worden vermeld en gehuldigd. R udolf.