Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem; Gelet op de Drankwet; Brengen ter openbare kennis, dat is ingekomen een verzoekschrift van : Ja. Ga. Frentz, weduwe van J. Hanhart, om verlof tot vetkoop van uitsluitend alcoholvrijen drank, voor gebruik ter plaatse van verkoop, in het perceel aan de Akkerstraat no. 5. Arnhem, 18 Januari 1906. Bu'gemeester en Wethouders voornoemd, A. Röell. De Secretaris. A. J. Kronenberg.
Arnhemsche courant
- 19-01-1906
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 19-01-1906
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5995
- Jaargang
- 93
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT. van Vrijdag 19 Januari 1906. TWEEDE BLAD. BEKENDMAKING.
Kamer van Koophandel en Fabrieken te Arnhem. Vergadering van Donderdag 18 Januari 1906. des namiddag te 2 uur, in het Gemeentehuis.
Aanwezig de heeren Wurfbain, Wentink, Haentjens, Kolfschoten, v. d. Schooien, de Jongh, Poederbach en de Secretaris mr. H. P. de Wilde. Afwezig de heeren Siemens en Frowein (met kennisgeving). De heer D. J. d e J o n g h, oudste lid, opent de vergadering met de toespraak, die reeds in ons blad van gisteren is opgenomen. De notulen van de vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Aan de orde komt: Benoeming Voorzitter en Ondervoorzitter. Benoemd wordt tot voorzitter de heer M. C. Wurfbain met op een na algemeene stemmen ; tot ondervoorzitter de heer A. G. V. van der Schooren. De heer Wurfbain beveelt zich aan inde samenwerking en welwillendheid van de leden; gaarne neemt hij de benoeming aan. De heer van der Schooren neemt eveneens de op hem uitgebrachte benoeming aan. Benoeming c o mm i s sie-j aar v er s I ag. Op voorstel van den voorzitter worden benoemd : Voor den groot- en kleinhandel; de heeren Frowein, de Jongh en Siemens. Voor de expeditie en middelen van vervoer; de heeren Haentjens en Kolfschoten. Voor de fabriek s- en handwerk snij verheid; de heeren Wentink en Poederbach. Voor den geldhandel; de heeren Wurfbain en van der Schooren, Postkantoor in Klarendal. Ingekomen is een schrijven van den inspecteur der posterijen en telegrafie waarin wordt medegedeeld, dat het in weerwil van herhaalde pogingen niet gelukt is de hand te leggen op een perceel, geschikt voor de vestiging van een 4e bijkantoor te Arnhem. Het door de Kamei aangegeven teriein Onder de Linden komt den inspecteur nog altijd niet gunstig gelegen voor. Alvorens daaromtrent nader aan den Diiecteurgeneraal te berichten, werd door den inspecteur aan den Burgemeester mededeeling verzocht of de gemeente zou willen overgaan tot het doen bouwen van een dusdanig kantoor, naar een te ontwerpen plan op een geschikt geoordeelde plaats. De inspecteur deed daarbij van de meening der Kamer blijken, dat de van Hasseltstraat voor de oprichting zeer ongewenscht voorkomt, bepaaldelijk met het oog op het zoo uitgebreide stadsgedeelte Klarendal. De Secretaris zegt dat door dit schrijven de Kamer de zaak nu verder niet kan doorzetten. Spr, meent dat men nu voorloopig de zaak moet laten rusten.
De Voorzitter meent dat ook. De heer Poederbach zou het bejammeren als deze zaak* zoo aan een eind kwam. Spr. zou gaarne weten voor welk bedrag en voor welken tijd het Rijk een gebouw zou willen huren. Spr. zegt dat ook hij het terrein Onder de Linden niet buitengewoon'geschikt vindt. Spr. weet dat ir. de van Hasseltstraat ook open terrein is, dat misschien wel voor een postkantoor te verkrijgen is. De heer Wentink zegt zeker te weten dat de directeur-generaal de plaats op het Johannaplein geschikt vindt. Spr. betreurt het dat het Rijk dat zooveel revenuen heeft van de póst, niet een geschikt terrein wil koópen. De post-directie schuift de zaak op de lange baan. Spr. wil nog een bezoek brengen aan den directeur-generaal of in overweging geven een terrein te koopen, dat dan naar de eischen des tijds kan worden ingericht. De Voorzitter zegt, dat hem dat voorstel zeer geschikt voorkomt. De heer de Jongh is het niet eens met den heer Poederbach. Spr. gelooft wel dat de heer Poederbach hier is gekomen met de bedoeling samen te werken. Maar alle anderen zijn het eens, dat het postkantoor aan den Hommelschen weg moet komen — alleen de heer Poederbach is er tegen. Spr. wil eerst nog eens een onderhoud met B. en W. hebben en vragen hoever het Gemeentebestuur wil gaan. De heer van der Schooren zegt, dat de Kamer zich verzet heeft tegen de Schrasserstraat en die is nu werkelijk niet zooveel verder dan de van Hasseltstiaat. Ging de Kamer nu mee met het plan-Poederbach, dan zou zij zichzelf tegenspreken. De heer Wentink meende dat het een uitgemaakte zaak was dat men alleen een terrei 1 aan den Hommelschen weg goed kan vinden; is dat zoo, dan is het absoluut onnoodig dat de heer Poederbach nu weer een ander gezichtspunt opent. De Voorzitter zegt dat de Commissie zich houdt aan de eenmaal bepaalde plaats. L)e heer Poederbach is bang dat men niet veel verder zal komen ; de administratie der posterijen is nu eenmaal tegen de plaats Onder de Linden. Spr. heeft het belang van de zaak op 't oog. Besloten wordt overeenkomstig het voorstelWentink. Toezicht op den Kaashandel. Ingekomen is een adres van de Vereeniging tot bestrijding van knoeierijen in den boter- en Raashandel gericht aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Adressant herinnert aan een voor twee jaren verzonden adres waaraan door velen adhaesie is betuigd en wijst er verder op dat de „kaaskwestie" in steeds breeder kring de aandacht heeft getrokken. Adressante zet haar meening uitvoerig uiteen en eindigt met het volgende veizoek aan den Minister, nl. het daarheen te willen leiden, dat er een wet worde verkregen, waarin de door haar gewenschte bepalingen worden opgenomen. De heer de Jongh meent dat men dit adres nu kan laten rusten, waar de Minister de zaak onderzoekt. De Secretaris zegt dat men vroeger in principe de zaak heeft gesteund, maar dat deze kwestie te veel in details treedt voor een Kamer van Koophandel. Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen. Veiligheidswet. De Minister v a n Landbouw, Nijverheid en Handel heeft aan de Kamer gezonden een afschrift van zijne beschikking, genomen naar aanleiding van een advies aan den Minister uitgebracht door de Kamer van Koophandel te Hoogezand-Sappemser, waarbij eene wijziging of aanvulling de Veiligheidswet in overweging werd gegeven. Bedoelde wijziging of aanvulling vroeg : ie. dat de inspecteurs van den arbeid worden verplicht de bij art. 7 der wet bedoelde voorschriften schriftelijk te geven,
en 2e. dit vanwege het departement aan hooiden en bestuurders van fabrieken of werkplaatsen, als bedoeld bij genoemde wet, aanteekeningslijsten worden uitgereikt, waarop de ambtenaren der arbeidsinspectie hunne voorschriften en bevindingen moeten plaatsen. De Kamer te Hoogezand — Sappemeer heeft dezo wijzigingen gevraagd naar aanleiding van een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de led^n eener firma, tot 14 dagen gevangenisstraf zijn veroordeeld, wegens het niet op volgen van een mondeling bevel van den inspecteur van den arbeid, tengevolge van welk verzuim een geval met doodeiijken afloop heeft plaats gehad, terwijl de leden der firma ontkenden het bevel ontvangen te hebben. De Minister deelt nu mede dat eene wijziging als hier bedoeld, naar zijn meening niet voldoende gemotiveerd is, dat hij intusschen bereid is om — wanneer tot herziening van de Veiligheidswet mocht worden overgegaan, — teoveiwegen in hoeverre het aanbrengen van zulk eene wijziging of aanvulling geweest is. Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen. Spoorweg verkeer. Ingekomen is een afschrift van een adres van de Kamer te Helder voor de invoering van kilometerboekjes op de lijnen der Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. De Kamer verzocht aan de directie der Maatschappij op haar lijnen ook kilometerboekjes in te voeren. De heer Kolfschoten acht het eene betere oplossing kilometerboekjes geldig te verklaren op alle sporen. De Voorzitter is bang dat dit niet gaan zal. Besloten wordt het adres te steunen. Subsidie tentoonstelling Mila an. Ingekomen is een adres van W. C. Olland aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel betreffende de te verleenen subsidie aan de Commissie voor de tentoonstelling te Milaan. Adressant vraagt dat bepalingen gemaakt zullen worden dat knoeierijen als op de tentoonstelling te Luik hebben plaats gehad niet kunnen voorkomen en geeft, vooral wat de samenstelling der jury eenige punten in overweging. De heer van der Schooren zegt dat men alle in dit adres gestelde eischen moeilijk zonder nader onderzoek maar kan onderschrijven. De heer Haentjens zegt dat als alles waar is 't wel zaak zou zijn dat maatregelen genomen wrrden. De heer Poederbach meent dat men wel nota moet nemen van dit adres. De Secretaris zegt dat de Minister het request heeft gekregen en betwijfelt nu of 't veel zal geven dat de Kamer er neg eens de aandacht op vestigt. Het adres wordt voor kennisgèving aangenomen. * * * De heer Kolfschoten wil een enkel woord zeggen over de dezer dpgen te Nijmegen gehouden vergadering om te komen tot een vaste overbrugging van de Waal. Spr. wijst naar aanleiding van een artikel in de „N. A. Crt." er op dat de schrijvei daarvan blijkbaar vergeten heeft dat sinds December 1904 een raads-commissie beslaat te dezer zake, die naar spr. meedeelt, binnenkort mededeelingen zal doen van haar bevindingen. De heer de Jongh zegt dat. de burgemeester gaarne zijn krachten zal geven voor een vaste brug ter verbinding met de Betuwe. * * * De heer Poederbach vestigt de aandacht op het marktverkeer, in verband met de verlegging van den weg over de markt, wat spr. heel verkeerd vindt. Sur. noemt de hindernis van de markt voor het Provinciehuis zeer gering en deze verandering werkt belemmerend op het veikeer op de markt. Ook zou spr. willen dat Vrijdags de groole vrachtkarren niet door de drukte heenrijden, daar zij best een anderen weg kunnen nemen. De heer Wentink zegt, dat het vervoer van de vrachtkarren altijd maar van een kant geschiedt, zoodat er geen gevaar kan zijn. De markt
is Rijksgrond voot het provinciehuis en men kan daar dus niet mee doen wat men wil. 't Heeft spr. bevreemd dat men het oordeel van de Kamer over deze zaak niet gevraagd heeft. De heer van der Schooren zegt dat de Kamer weinig in deze kwestie had kunnen doen. Een groot bezwaar tegen de vroegere regeli.ig is dat zelfs een rijtuig niet voor het gouvernement kon komen Bovendien, 't is nog niet uitgemaakt wie recht op den grond heeft. De Secretaris zegt dat de zaak niet op den weg der Kamer ligt. De heer Poederbach zou gaarne het stuiverstuk wat practischer gemaakt zien dan het nu is, wat grooter van vorm. De Voorzitter zegt dat hij gaarne een schriftelijk voorstel over deze zaak zal inwachten. Niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter de vergadering
KUNSTEN, LETTEREN, WETENSCHAPPEN.
De beste wijsheid is een vast besluit. (Napoleon I.) Vrijdag 19 Jan. Musis-Sacrum . (Groote Zaal) Maats, tot bevoidering der Toonkunst, uitvoering met medewerking der A. O. V., „Elias" oratorium van Felix Mendelssohn — Baitholdv, y 1 /. l u. Zaterdag 2 > Jan. Place Royale, Schaakv. 8 u. Zondag 21 Jan. Stads-Schouwburg, Rotterdamsch Tooneelgezelschap, „Oud-Heidelberg", 7V2 u - Zondag 21 jan. Musis-Sacrum Middagconcert, A. O. V., 2'/, u. Zondag 21 Jan. Musis-Sacrum, Avond-concert, A. O. V., 8 u. Stadsschouwburg. De Massièie van Jules Lernaïtre door de Kon. Ver. „het Nederlandsch Tooneel". Het conflict dat de bekende Fransche dramaturg in dit stuk, dat kortweg een meesterstuk genoemd mag worden, den toeschouwer voor oogen stelt, is, zoo dan al niet alledaagsch, toch zoo volmaakt levenswaar, zoo een noodzakelijk gevolg van de omstandigheden, dat er een fijnvoelende geest, een nobele opvatting van wat de bedoeling moet zijn van een stuk als dit voor noodig is geweest, om het vrij te houden van elke banaliteit, om het niet te doen worden een botsing van meeningen, die eer afstoot dan aantrekt. Daarvan heeft de schrijver dit stuk weten vrij te houden : hij heeft zijn personen, uit het leven gegrepen, met een scherpte van omlijning voor oogen gesteld, die geen oogenblik twijfel aan hun bedoeling kan doen ontstaan, hij heeft het conflict voorbereid, langzaam maar onvermijdelijk naar het hoogtepunt gevoeid op een wijze die de kwalificatie „aangrijpend" rechtvaardigt. De 55-jarige schilder Marèze heeft voor zijn jongere leerlinge Juliette, zijn „massière", die toezicht houdt op zijn atelier, een vadeilijke genegenheid opgevat, geboren uit belangstelling in haar sympathieke persoon, in haar eenvoudig, ongekunsteld doen; een genegenheid die zich uit in belangstellend vragen naar haar leven, haar omstandigheden, die overgaat in medelijden, wanneer hij hoort, dat zij 't niet breed heeft, voor haar moeder en haar broertje moet zorgen. Hij zelf ziet — en 't blijkt overtuigend dat hij daar gelijk in heeft, dat hij eerlijk is in zijn genegenheid, — 't gevaar niet in dat daarin schuilen kan voor zijn huiselijke rust, voor haar naam. Zijn vrouw denkt er anders over: zij vindt die toegenegenheid, die bij elke gelegenheid herhaalde gesprekken over kunst onnoodig en overbodig en smeekt haar man Juliette althans niet op zijn atelier te ontvangen. Hij belooft haar dit, maar zij, onkundig van deze afspraak, zoekt hem op, wanneer zijn vrouw moeite doet om hem benoemd te krijgen tot lid van het „Institut". Haar jaloezie groeit, telkenmale wanneer ze bemerkt hoe haar man over Juliette denkt, ze vermoedt wat anders achter die verhouding, en wijst Juliette wanneer
ze deie ater in gesprek met haar zoon vindt, op ruwe wijze haar woning uit. Maar dat optreden heeft tengevolge dat de zoon, Jacques, belangstelling gaat voelen voor de massière, met het gevolg dat hij veniefd op haar wordt en dit zijn ouders meedeelt. De moeder verzet zich tegen dat huwelijk en den grootsten steun vindt zij daarbij in haar man, die nu op 't oogenblik, waarop hij bemerkt, dat een ander Juliette lief heeft, voelt dat hij niet buiten haar kan, dat de sympathie voor het arme meisje gegroeid is tot een warme, vaderlijke genegenheid, tot een gevoel dat hem in bijzijn van vrouw en kind doet zeggen, dat hij niet toestemt in het huwelijk, oa.dat hij Juliette niet kan weten te behooren aan een ander. En dan, wanneer de moeder een gesprek heeft gehad met Juliette, wanneer zij heeft ingezien dat haar verdenkingen zonder eenigen grond zijn, dat het meisje rein en nobel staat tegenover de beide mannen, die belangstelling voor haar koesteren en haar liefhebben; wanneer zij in 't kort inziet dat Juliette niet de vrouw is waarvoor zij haar gehouden heeft, dan haalt ze haar man er toe over de toestemrïiing te geven tot het huwelijk van Juliette en Jacques, dan paait ze hem met het vooruitzicht dai hij Juliettu iederen dag kan zien. En zc overwint, want hoe smartelijk het Marèze ook valt haar te geven aan zijn zoon : hij voelt wel dat zij gelijk heeft met te zeggen dat deze verhouding niet kan blijven bestaan. En 't feit dat Jacques en Juliette elkaar krijgen is hier niet om een eind aan het stuk te maken : de vrouw die haar man liefheeft, weet dat alleen in zijn en in haar gemoed de rust kan weerkeeren wanneer het gevoel van Marèze voor Juliette wel niet eerlijker, wat niet kon, maar toch zuiverder is geworden. Deze korte uiteenzetting van het conflict waartoe dit drama leidt en waarbij alles is weggelaten wat niet daarmee in direct verband staat — dit korte verhaal moge de overtuiging vestigen dat Lemaitre hier een geval heeft gegeven, dat men in zijn wezen en in de bijzonderheden als volkomen levenswaar kan aan nemen. Marèze voelt werkelijk niets anders dan oprechte, eerlijke genegenheid voor Juliette; zijn eerlijke kunstena irsnatuur, die hem steeds verre heelt gehouden van jacht naar uiterlijk eerbetoon, voelt zich verwant aan haar, die hem haar dank voor wat hij voor haar deed, toont op zoo eerlijke, oprechte manier. Hij zelf wil en durft zich niet bekennen dat de rol die zij in zijn leven gaat spelen, al grooter en intenser wordt; zijn jaloezie is volkomen verklaarbaar, ook al denkt men geen oogenblik aan een ander gevoel, zijn uitbarstingen zijn daarom gemotiveerd, omdat hij in de verhouding absoluut niets schuldigs ziet; zijn toestemmen ten slotte is een buigen voor de overmacht der omstandigheden, waar tegen hij riiet op kan. Zijn vrouw is aannemelijk, omdat zij, eerst in Juliette de intrigante ziende, begrijpt dat deze gevaarlijk kan worden voor haar huiselijk geluk, omdat zij denkt dat deze haar het liefste wat zij heeft — haar man en haar zoon — aftroggelt, haar verzet tegen dit indringen in haar levensgeluk heeft de schrijver wel logisch weten te maken, ook de toestemming, die haar naast een goedvinden van hethuwelijk, de verzekering (in de toekomst wellicht) geeft, dat dat wat haar man nog verder van haar vervreemden kan, au uit den weg is geruimd : En de zoon, die met zijn opvattingen van het leven en de kunst, niet vermoedt dat achter de tegenwerking van zijn vader wat anders schuilt, die de bezwaren van zijn moeder weerlegt, maar die van zijn vader niet begrijpt, is evenals Juliette, zelve, menschelijk in al zijn daden. Want zij, de massière, is het toonbeeld van het eerlijke, oprechte, beschaafde, dankbare meisje, die niet vermoedt dat haar vaderlijke vriend, haar noodig heeft gekregen in zijn leven, de vrouw, die dankbaar voor ondervonden hulp en steun, niet begrijpt wat aanleiding kan geven tot eene behandeling als zij van mevrouw Marèze ondervindt, die in fiier zelfbewustzijn antwoordt op Je verwijten tot haar gericht, die in haar dankbare toegenegenheid zich zelf volkomen waardig blijft. En dat conflict heeft Lemaïtre — we zeiden het reeds — gegeven op een wijze die de aandacht van begin tot eind boeit, tot het laatste oogenblik toe vasthoudt. Want behalve de zeer scherpe karaklerteekening heeft dit stuk groote verdiensten. Het is geschreven in een vlotten, in menig tooneel, geestigen dialoog, tintelend soms van vernutt. Met echt Franschen geest heeft hij naast de ernstige zijde van het hier behandelde vraagstuk, tooneeltjes geschreven, zooals bv. in het eerste bedrijf op het atelier, zooals ; n 't tweede 't bezoek van de leerlingen, die een buitengewone charme aan dit stuk geven. En met meesterlijke hand is de ontknooping voorbereid, langzaam maar geleidelijk zien we het conflict groeien en intenser worden in het leven van al deze menschen, tot het eindelijk tot een uitbarsting komt. Daaris een climax bereikt, een botsing van meeningen gegeven, die in schier ademlooze stilte het gebeuren op het tooneel deed volgen: de stilte die getuigt van meegesleept worden, van onder een ongewonen, machtigen indruk zijn. Dat zou zeer zeker niet bereikt zijn, wanneer van dit prachtwerk niet een vertolking was gegeven, zoo superieur als de leden van het Nederlandsch Tooneel het gedaan hebben. Mevrouw Poolman heeft mevrouw Marèze gespeeld op een wijze, die een buitengewonen indruk gaf van haar talent om verschillende stemmingen zeer expressief duidelijk te maken èn door intonatie èn vooral door stil spel. Rika Hopper heeft de massière gespeeld op een wijze, die zoo't nog noodig was, de overtuiging vestigde dat zij een artiste van den eersten rang is. Zij hee t het sympathieke jonge meisje gespeeld op een buitengewoon sobere, zeer overtu gende wijze, prachtig uitbeeldend al het opgekropt verdriet, verrukkelijk in haar onschuldige naïeviteit, imponeerend in haar zelfbewustheid, kortom op eene wijze die haar niet licht verbeterd zal worden. En van Jan C. de Vos is Maièze een prachtcreatie. Heerlijk was dat sarcasme, die kortheid in antwoorden, wanneer alles hem tegenloopt,
't afsnauwen van zijn toch onschuldige vtouw, : voortreffelijk heeft hij alle kleine trekjes tot hun i recht gebracht, meesterstukjes makend van ver| schillende tooneelen. « mm Chrispijn was de zoon en wist door levendig I opgewekt spel een sterk relief te geven aan de i figuur van Jacques; de scènes waarin de leerlingen optraden, werden los en luchtig gespeeld, kortom 't was een voorstelling waarop het gezelschap trotsch mag wezen. De zeer talrijke aanwezigen hebben hen die dit stuk zoo voortreffelijk tot zijn recht hebben gebracht, met groote aandachi gevolgd, ze na ieder bedrijf teruggeroepen en door warm applaus instemming betuigd met de bloemenhulde Rika Hopper en Jan de Vos gebracht. Kr. De Haarlemsche Museumplannen vinden nogal bestrijding. De heer H. W. Weissman schrijft in de „Haarl, Ct." o a. : De Gemeenteraad van Haarlem zal zeker geen som van f 120,000 aan de NederduitschHervormde Gemeente geven om daarvoor in ruil te krijgen een „inpandig" gebouw, dat, hoe belangrijk ook, nooit een behoorlijk museum, gelijk men er een behoeft, kan worden. De gemeente Haarlem is eigenares dei schilderijen van Frans Hals, die als zijn meesterwerken gelden. Doch al is zij iechtens de bezitster, in noogeren zin zijn deze schatten van kunst het eigendom van het Nederlandsche volk, ja van de wereld. Welk een onherstelbaar verlies werd niet geledea, toen te Turijn onlangs de „trés belles heures", een Middeleeuwsch verlucht handschrift, bij een brand vernietigd werd ! Oneindig grooter zou het ongeluk zijn, wanneer de schutters en regentenstukken van Frans Hals verbrandden. Daarom heeft de gemeente Haarlem den plicht, voor het bewaren dezer kunstschatten zóó goed te zorgen, als mogelijk is. Zij schiet in dien plicht te kort, wanneer zij ze in een „inpandig", aan twee onaanzienlijke straten gelegen weeshuis opbergt, dat nooit die waarborgen van veiligheid kan geven welke noodig zijn. — Twee stukken van Jules Schürmann, „Het Geweten" en „Droef Leven" zijn ter opvoering aangenomen door de Nederlandsche Tooneelvereeniging. — Te Brussel overleed Karei Bogaerd, president van het Willemsfonds, schrijver van Vlaamsche verzen zonder groote kunstwaarde. — Een wetsvoorstel tot vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool is nu regelmatig ingediend bij de Belgische Kamer van Vertegenwoordigers onderteekend door de heeren A. Daens, P. Daens, dr. J. Persoons, prof. van Langendonck, J. Verheven. Het luidt als volgt: „Aan artikel I der wet van 27 September 1835, houdende inrichting van het hooger onderwijs, gewijzigd door de wet van 15 Juli 1849, worden de volgende bepalingen toegevoegd : „De lessen worden gegeven in de Nederlandsche taal op de hoogeschool van Gent; in de Fransche taal op de hoogeschool van Luik. De thans aangestelde professors, die, bij den aanvang van het academisch jaar 7906—1901 op de hoogeschool van Gent doceeren, kunnen op hun verzoek, worden gemachtigd zich voor hunne lessen van •het Fransch te blijven bedienen." („Neeriandia.") — De première van Alex. Bisson's „ Péril Jaune" wordt tegen Februari in het „Vaudeville" te Parijs verwacht. Het is een zeer belangrijk stuk, waarin alle rollen door allereerste krachten bezet moeten worden. („Tel.") — Onder de Fransche componisten, die in den laatsten tijd meer van zich doen hooren, wordt ook genoemd Camille Erlanger. Deze heeft nu een nieuw muziekdrama voltooid, getiteld „Aphrodite", dat in Maart zijn eerste opvoering in de „Opéra Cemiquc" zal beleven. De tekst is bewerkt naar een roman van Louis de Ramont. („N. Ct.") — Wat wij in een : ge berichten omtrent de te Valenciennes gevonden etsplaten gemeld hebben, dient nog eenigszins te worden aangevuld. Waarschijnlijk zijn onder de platen vele van Rembrandt, naast andere, die op last van Basan, den Franschen kunsthandelaar, werden gemaakt naar etsen van Rembrandt. Onder deze laatste zou dan het portret van burgemeester Six behooren. In de 18de eeuw zijn herhaaldelijk afdrukken van die platen gemaakt: zij komen veel voor cp veilingen en brengen meestal niet veel geld op; zij staan dan ook ver achter, al dadelijk omdat de platen langzamerhand zijn gesleten, bij de etsen die Rembrandt zelf drukte. Het schijnt dat van de 85 platen slechts 45 geschikt zijn om er nog afdrukken van te maken. Deze worden dan verzameld in albums die voor duizend francs worden verkocht. Als zij werkelijk genomen worden, kan dat een goede zaak worden voor den heer Victor Thomas, of voor den ondernemer van het tijdschrift „L'artiste" . En als ze werkelijk aan het Rijk werden aangeboden voor ons Prentenkabinet, dan zou het wellicht niet kwaad zijn ze maar aan te nemen, al geschiedt de aanbieding dan ook alleen om van de onderneming te doen spreken; het zijn in elk geval platen waarin Rembrandt zelf gewerkt heeft efi — dan worden er zeker niet nog meer afdrukken gemaakt, waarnaar men Rembrandt's etswerk toch niet zuiver kan beoordeelen. („Hbld.") — Max Reger's „Sinfonietta" is te Weenen gevallen ; na de uitvoering van dit werk vond men Mozart's Es-dur sinfonie eene ware verkwikking. — Van de bekende uitgave der HollandiaDrukkerij te Baarn „Pro en Contra," ontvangen wij tegelijkertijd de nrs. 9 en 10 der eerste serie, zijnde: „Het onderzoek naar het vaderschap," door mr. W. L. P. A. Molengraaff, hoogleera Conventie", door Herman Robbers, pro, en J. H. Kok, uitgever te Kampen, contra.
Zwarthout. 11) Naar het Duitsch VAN ERNST VON WILDENBRUCH.
De nacht, die op dezen ( avond volgde, was de onrustigste, dien Adelgunde m haar geheele leven had d jorgebracht. Terwijl zij van de herberg naar huis ging, was het haar, als spookte het in haar hoofd, en toen zij op haar bed lag, waren al die vreemde en r.ieuwe gedachten op haar losgestormd, als wilden zij haar uitputten. Een nieuw leven brak aan — dat was de gedachte, die onophoudelijk met helder bewustzijn in haar levendig werd. Daar in dat nieuwe leven — zij wist wel niet hoe ver zij er nog van af was — stond iets opgericht, iets als een licht uitstralende zuil: dat was het bezit van den begeerden man. Maar dat droombeeld, dat haar uit den slaap hield, deed haar plotseling met volle bewustzijn denken aan het schrikbeeld : dat bezit moest gekocht worden. En wie verzekerde haar, dat die meid zou willen toestemmen in haar voorstel en zoo zij het al deed, welken prijs zij er voor vragen zou. In ieder geval zou zij veel, vreeselijk veel verlangen : haar door de slapeloosheid opgewekte phantasie tooverde haar buitensporige cijfers voor oogen. Weer viel zij terug in een half wakenden, half droomenden toestand; weer begon zij te droomen en nu was het een verschrikkelijk droombeeld. De deur van haar kast stond open, de linnen zak was weggenomen en datgene wat daaronder gelegen harl, was verdwenen ! De mooie, met zorg gladgestreken bankbiljetten, de opgestapelde zilveren muntstukken — alles was weg! Een
ellendig klein hoopje kopergeld, dat was alles, wat nog over was. In een aanval van vertwijfeling ging zij rechtop in bed zitten. Was dat het koude angstzweet, dat op haar gezicht stond of waren het tranen ? Zij wist het niet, zij voelde alleen maar, dat iets als een vuist op haar hart drukte en zij wist dat zij het zoo in donker niet langer uithield. Daarom stak zij het licht aan en haar eerste blik gold de kast. Goddank : ze had alles maar gedroomd : de kast was dicht en op slot. Nog was haar geld, haar geliefd geld, haar eigendom. Maar hoe lang nog zou dat duren ? Op het oogenblik waarop ze ïustig zou worden, was haar rust weer weg. Hoe lang zou het nog van haar zijn ? Moest zij er werkelijk afstand van doen — zou ze dat kunnen? De gedachte alleen joeg haar op, zoodat ze niet meer kon blijven liggen, maar rechtop in bed moest gaan zitten. En toen zij ook niet meer rustig kon blijven zitten, wierp zij de dekens af, sprong uit bed en begon, zooals ze was, alleen met haar hemd aan, de kamer op en neer te loopen. Zij voelde de koude vloer aan haar voeten, maar aangezien haar geheele lichaam gloeide van opwinding, deed de koude haar goed. Zoo kwam zij bij den spiegel, die aan den muur tegenover haar bed hing. Het was natuurlijk maar een klein ding, dat niet haar geheele lichaam, maar alleen het hoofd, het gezicht en hoogstens nog den hals weerkaatste. Haar hals, dien had de oude Leibold van avond mooi genoemd. En zonder te weten waarom zij het deed, stond zij voor den spiegel, sloeg met de hard de bovenkant van haar nachthemd wat naar beneden, zoodat de hals meer zichtbaar werd. En toen zij in den spiegel keek, zag zij hoe slank en mooi gevormd deze was. Zij maakte toen ook de knoopjes van haar hemdsmouwen los, om deze tot aan de schouders naar boven te kunnen
schuiven, zoodat zij haar bloote armen kon zien. En toen zag zij, hoe krachtig ui pnehtig gewelfd die blanke armen waren Ook naar haar voeten keek zij — ja, die waren groot, maar bij de lengte van haar lichaam zou dat moeilijk anders kunnen zijn. Maar lomp en breed waren ze niet ; veeleer mooi gevoimd en smal en werkelijk', zij dorst het zichzelf bekennen, mooier bijvoorbeeld dan de voe*en van de oude domineesvrouw, die zij meermalen gezien had, wanneer zij, als mevrouw ziek was, haar in bed een warme kruik gaf. En plotseling viel 't haar in, wat de oude gezegd had : „Wanneer de rechte kómt en hij ziet je zoo, dan zou hij zeggen dat je mooi was. Een gevoel van zalige verrukking doortrilde haar geheele wezen van het hoofd tot de voeten en zij voelde zich als een bloem, die door een milde.i voorjaarsregen tot bloei werd gewekt. ... , , En wat zij zichzelf meer dan twintig jaar had voorgepraat en had laten wijsmaken dat zij leelij.i, afzichtelijk was, dat nooit een man zijn oog op haar zou laten vallen — plotseling was dat alles niet waar. „Wanneer de rechte maar komt — en hij zou komen, zij had het in de hand hem te roepen, hem te dwingen te komen. Alsof een ander, nieuw geboren mensch tn haar was wakker geworden, zoo voeld: zij in zich een niet gekend, haar in een geluksroes brengend gevoel van kracht en levensgeluk. Hij moest komen. Met deze ontbloote, blanke krachtige armen, die zij nu als dronken door de lucht zwaaide, zou zij hem omarmen, naar zich toe trekken, aan haar boist drukken, die nu gejaagd op- en neer ging onder haar hemd Als een vulkaan, die eeuwen geslapen heeft 'brak het zinnelijke verlangen in haar los; een 'vuurgl■-ed tintelde door haar spieren en zenuwen; zij waggelde naar haar bed terug, viel daarop neer en. niet woedende kussen, die t' n
slotte overgingen in een bijten en rukken met de tanden aan haar beddegoed, drukte rij het hoofd in de kussens. Totdat ze eindelijk, volkomen uitgeput, in een onrustigen slaap viel. Morgenavond had de oude Leibold gezegd, zou Anna Klebschmann weerkomen en nog een paar anderen meebrengen. En toen, na dien verschrikkelijken nacht, Adelgunde 's morgens opstond, wist zij, dat dat morgen heden was geworden en toen het donker was geworden en zij haar werk gedaan had, stond zij op den hoek van de straat die naar de herberg leidde en lette op. En het duurde niet lang of daar naderden, van de zijde van het kasteel komend, pratende, lachende stemmen en daaronder herkende zij die van Anna Klebschmann. Het meisje liep een paar passen voor de anderen uit, die zij schii n baar den weg wees. Nadat zij Adelgunde, die 111 het donker was blijven staan, waren voorbijgegaan, bleef Anna staan. „Ga jullie nu verder," zeide zij, „ik heb je alles uitgelegd, en je kunt niet missen. Zelf nog weer naar haar toegaan, kan niet en dan. het is toch ook een angstige geschiedenis". Nog even wat over en weer praten, nog een paar vragen en antwoorden — toen gingen de anderen naar de herberg en Anna bleef staan en keek ze na. Op het oogenblik, dat zij zich wilde omdraaien om naar huis te gaan, loste zich uit den donkeren hoek tegen de huizen aan, iets als een lange, zwarte schaduw op, die haastig, als wilde zij haar den weg versperren, op haar toetrad. Op het volgende oogenblik voelde zij zich als door een ijzeren greep vastgegrepen en met eene door opwinding rauw geworden stem, hoorde zij zich toefluisteren : „Kom mee — ik heb wat met je te bepraten." (Wordt vervolgd.)