Zij, die zich met ingang van 1 JANUARI a.s., voor minstens 3 maanden op de Bredasche Courant abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis.
Bredasche courant
- 29-12-1916
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 29-12-1916
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 400337452
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- nr. 1 (1914) - jrg. 149, nr. 305 (1939)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 305
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
BERICHT.
Bericht.
In het nummer der Bredasche Courant, dat Zaterdag 30 December 1916 zal verschijnen, wordt weder de gelegenheid opengesteld tot het plaatsen van ) tegen den prijs van 30 CENTS, mits de 6 regels niet te boven gaande — voor eiken regel meer wordt 5 CEKTS berekend. Ieder, die eene dergelijke Advertentie plaatst, ontvangt een nummer der Courant GRATIS. Voor eene spoedige toezending houden zich aanbevolen. De Uitgevers, Naaml. Venn. Bred. Boekh. en Uitg. Mij. vjh. BROESE & Co., te Breda.
VAN GOEDkOOPE EN DURE MILLIOENEN.
Wij weten ons op het oogenblik niet precies te herinneren, van wien de uitdrukking afkomstig is : een goed Nederlander, die het wèl meent met zijn land en met zijn volk, critiseert. Vermoedelijk zal deze man te zijner tijd het noodige te hooren hebben gekregen. Maar het is een heel andere zaak, of daarmede werd uitgemaakt, dat hij zijn land en volk eén verkeerden raad gaf. Dit nu gelooven wij niet. Er wordt ons zoo eiken dag een paar malen voorgehouden, dat wij zuinig moeten zijn. Zuinig op levensmiddelen, zuinig op gas, zuinig op dit en zuinig op dat. Den Haag zou het voorbeeld geven in de zuinigheids-betrachting. Inderdaad : het resultaat was verbluffend. Sinds men tot de overtuiging is gekomen, dat het papier zoo schrikbarend duur is, springt men er aan de departementen kwistiger mee om dan ooit. Een soort homoeopathie in de zuinigheidsleer dus. Maar wij willen niet afdwalen. Het is van ouds bekend, dat de groote meerderheid van het Nederlandsche volk in de uitgaven voor leger en vloot toestemt, omdat, nu ja, het eenmaal niet anders kan; van te voren is die meerderheid er echter reeds van overtuigd, dat het nutteloos uitgegeven geld is. Wij deelen deze opvatting lang niet in elk opzicht ; toch moeten wij ons dikwijls genoeg afvragen, of de uitgaven, welke voor Oorlog en
Marine worden gevraagd, en in den regel toegestaan ook, beantwoorden aan de meest elementaire eischen van zuinigheid. Wie meer dan oppervlakkige belangstelling toont voor de cijfers, welke in heele reeksen op de Oorlogs-begrooting voorkomen, legt zich in allen ernst de vraag voor, of het met niet wat minder af kon. Daar is bijvoorbeeld de post: kleeding, enz. Dat een soldaat gekleed moet zijn, — daarover zullen wij het allen wel eens wezen. Of evenwel bij die kleeding de noodige zuinigheid in acht wordt genomen, — wij zouden niet gaarne de eersten zijn, die deze vraag in bevestigenden zin beantwoorden. De oud-Minister van Oorlog, de heer Golijn, gevoelde, men weet het, bijzonder veel voor een ingrijpende uniform verandering; door zgn reorganisatie, welke, om met een enkel voorbeeld te volstaan, het aantal infanterie-regimenten van één dozijn op twee dozijn bracht, was die verandering «noodzakelijk» geworden. Wij noemen slechts de zoogenaamde veld grijze kleeding. Onmiddellijk zij hier toegegeven, dat de heer Golijn, ter beperking van de groote uitgaven, welke daarmede gemoeid waren, de noodzakelijkheid bepleitte, op te gebruiken niet alleen, hetgeen van vroegere uniform-deelen nog aanwezig was, maar ook de daarvoor in de magazijnen opgelegde grondstoffen te verwerken. Wij danken het aan den heer Colijn, dat de Nederlandsche uniformen een staalkaart vormen, of, zooals een eenvoudig burger het niet ten onrechte uitdrukte, ongeveer alle kleuren van den regenboog vertoonen. Maar dat is het ergste niet. De heer Colijn zocht beperking in de uitgaven, welke hij nog moest doen. Wat dus zeggen wil: hij zou zij n best doen, om de belasting-betalende burgerij niet al te erg te villen, ... als wij ons zoo mogen uitdrukken. Hoe zuinig er is omgesprongen met de »in de magazijnen opgelegde grondstoffen», — een kind kan er tegenwoordig al haast van medespreken. Aan het departement van Oorlog kijkt men nu eenmaal niet op een kleintje, als het uitgaven betreft, welke voorkomen kunnen worden. Als men voor beslist gemotiveerde uitgaven aanklopt — de onderofficieren kunnen er in deze dagen zoo goed van medespreken — dan wordt met een tragisch gebaar naar de ledige schatkist gewezen. De heer Colijn wist zijn regeling door te zetten en al spoedig bleek na de met zooveel ophef aangekondigde reorganisatie, dat vele onderdeelen in de praktijk niet voldeden. Het oude en bekende liedje. Die onderdeelen
moesten dus worden gewgzigd, wat betrekkelijk weinig geld kostte, of, gelijk met de hoofddeksels het geval was, door iets anders vervangen worden, hetgeen lang niet zoo goedkoop uitkwam. Onder deze. hoofddeksels heeft vooral de onder het bewind van Minister Golijn ingevoerde pet van Duitsch model veel van zich doen spreken. En ... het was nog in zekeren zin eeu voorrecht, om deze pet te mogen dragen; iedep Nederlandsch hoofd was er niet geschikt voor. Met de hersen-capaciteit hield het echter geen verband; dit kunnen wij wel in vertrouwen mededeelen. De »pet van Colijn" leefde niet lang; de kepi van Oostenrijksch model werd in eere hersteld. Men ziet: wij zijn niet alleen op Duitschland als model-school aangewezen. Daarmede was tevens het doodvonnis uitgesproken ' over de eveneens onder het bewind van Minister Colijn ingevoerde sjako met twee kleppen, waaromtrent de bij den troep opgedane ervaring had geleerd, dat met dergelijk hoofddeksel moeilijk in liggende houding kon worden gevuurd. En dood-gewoon sterveling onderzoekt in den regel eerst, of hetgeen hij zich aanschaft ook deugdelijk is. Bij Oorlog, waar natuurlijk niet-dood-gewone stervelingen de lakens uitdeelen doet men precies andersom ; eerst koopt en betaalt men; dan wordt onderzocht, of het gekochte eigenlijk wel aan de gestelde doeleinden voldoet. Alleen de aanschaffing en schier onmiddellijke afkeuring van de sjako is de schatkist op een klein millioen komen te staan. Maar wie kijkt in deze tijden van weelde en overdaad op zulk een bagatel ?... Nu krijgen wij straks misschien in algemeen gebruik de stalen helmen. Weg met pet, kepi en sjako 1 Wie op de paar millioen kgkt, welke, daarmede gemoeid zijn, is een isegrim. Komaan toch! Aan een boom, zóó vol geladen... 1 Voor aanschaffing enz. van kleeding, ledergoed enz. komt op de Oorlogs-begrooting 1916 een post voor van ƒ 2.803.880. Blijkens de Memorie van Toelichting van het wetsontwerp tot verhooging dier begrooting met niet minder dan 75 millioen gulden (buitengewoon crediet zal voor kleeding enz. naar ruwe schatting in 1916 een kleine vijf en twintig millioen méér zijn uitgegeven. Het is maar een peulschilletje, ook al bedenkt men daarbij, dat van die vijf en twintig millioen vele millioenen nutteloos zijn besteed. Maar een beroep doen op de schatkist, ten einde te. voorkomen, dat een zoo groot deel
van de Nederlandsche bevolking zou ondervoed worden, — neen ; dat past niet. Dat voert tot onzen economischen ondergang. De heer Drion heeft het gezegd. En dan is het zoo.
Uitbreiding van het Britsche front
Uitbreiding van het Britsche front in Frankrijk. Hoe Rimnicu Sarat viel Hevige gevechten bij Sösmezö.
DE OORLOG. Overzicht.
Het wordt nu een geheele reeks: na het vredes voorstel van de centralen, met Duitschland voorop, de nota van de Vereenigde Staten, de nota van Zwitserland, de nota van Zweden. Wie volgt?.... Het geeft waarlijk geen gebrek aan vredes-stemmen, welke het oude jaar uitluiden ; maar zal het nieuwe jaar ons ook spoedig den vrede brengen ? Dat is toch de vraag, waar het per slot van rekening om gaat. De geallieerden — men heeft het nog uit onze telegrammen van gisteren kunnen lezen — zullen weldra het antwoord op Duitschland's vredes-aanbod geven. En het zal, naar luid van de berichten, in afwijzenden vorm zijn ingekleed. Rusland moet reeds gezegd hebben : geen vrede op een tijdstip, dat voor Duitschland gunstig is; ge kent nu mijn oorlogsdoel: Constantinopel, de Dardanellen, herstel van Polen ; dat wil zeggen : geheel Polen opnieuw onder Russisch bewind; ook dat Polen, hetwelk vóór den oorlog reeds aan Duitschland en Oostenrijk-Hongarije behoorde. Wij zouden het gezicht wel eens willen zien, dat John Buil bij het vernemen van dezen Russisehen eisch heeft gezet. Maar de heeren van de Entente zijn nu eenmaal overeengekomen: samen uit, samen thuis. En de czaar aller Russen heeft het in zgn hoofd gezet, niet platzak te zullen thuis komen. Men kan hem toch niet voor een Zondags-jager verslijten ? Schakelen wij echter Rusland een oogenblik uit, dan kan niet anders worden gezegd dan dit: met de vredes-kwestie hangt nog altoos saman Amenka's houding ; cn de Amerikaansche pers stelt daar veel meer belang in dan in de gansche nota-wisseling. Het eene zinnetje: • Amerika staat aan den rand van den oorlog,» heeft geheel de Unie in beroering gebracht; men gelooft niet aan Lansing's nadere toelichting, dat dit maar een oratorische wending was, en verdiept zich in de vraag, met wie Amerika dan toch wel oorlog zou kunnen krijgen. Natuurlijk schakelt men de Entente uit; met Frankrijk en Engeland heeft Amerika arbitrage-verdragen, welke het oorlogsgevaar verminderen. Daardoor blijft alleen de mogelijkheid van een oorlog met Duitschland over, en, in verband met de nieuwste torpedeeringen zonder waarschuwing, ziet men in de bovengenoemde woorden een waarschuwing aan Duitschland's adres, om op te passen voor verdere schendingen der afspraak met Amerika. Zooals wij reeds een vorige maal te kennen gaven, is men in de Entente bijzonder gebeten op Wilson, wijl hij zou gezegd hebben, dat de ceniralen en de geallieerden voor hetzelfde doel strijden. Dit heeft de Britsche pers in de eerste plaats uit de nota gelezen; wie haar dieper beschouwt, zal die meening niet onderschrijven. Niet onaardig is, in dit verband eens de aandacht te vestigen op een stuk, dat de Amerikaansche journalist Price Bell de limes heeft doen toekomen, en dat door de Times ook geplaatst is. Price Bell zegt daarin het volgende: «Ik hoop, dat a mij zult vergunnen, om te zeggen, dat, naar mijn oordeel, Wilson's
vredesnota door de geallieerden geheel en al en op betreurenswaardige wijze misverstaan is. In de eerste plaats hebben zij uit de nota gelezen, dat hij zeide, dat de strijdende partijen feitelijk voor dezelfde taak vechten. Wat hij echter, naar mijn overtuiging, wilde zeggen, is, dat, volgens de algemeene verklaringen van de staatslieden van de strijdende partijen, dezen feitelijk voor dezelfde taak vochten. Dat is een zeer groot onderscheid. Ik geloof, dat het doel van den president volstrekt vriendschappelijk jegens de Entente is en dat hg er eerlijk naar streeft, om nauwkeurig de tegenwoordige doeleinden van de oorlogvoerenden te ontdekken, opdat Amerika weten kan, in welke schaal het zijn gewicht moet werpen, als het die in een van beide moet werpen. De geallieerden hebben Volkomen vertrouwen in de zedelijke onoverwinnelijkheid van hun zaak. Daarom zou men willen vragen, waarom de geallieerden Amerika en anderen neutralen geen opheldering zouden verschaffen aangaande hun juiste doeleinden ? In het algemeen medegedeeld, zgn die doeleinden onaanvechtbaar. Waarom zouden zij dat dan ook niet zijn, als men ze in bijzonderheden bekend maakte ? Duitschland's voorwaarden schijnen, gelijk Wilson zegt, in algemeene bewoordingen eveneens onaantastbaar. Waarom zou men dan niet verlangen, dat Duitschland die algemeene voorwaarden in bijzondere voorwaarden belichaamde, om dan te zien, of zg dan nog onaanvechtbaar zijn? De Daily Mail schrijft, dat Duitschland's voorwaarden zgn: België onder dec Duitschen hak, Servië, Montenegro, Roemenië en Noord-Frankrijk onder den Duitschen hak. Als dit werkelijk Duitschland's voorwaarden zgn, zoo vervolgt Price Bell, welke bedenking zou er dan van het standpunt van de geallieerden tegen bestaan, als men Duitschland noopte, officieel voor deze oogmerken uit te komen ? Zou dit niet het beste argument voor de geallieerden zijn voor de rechtbank van de openbare meening der wereld? Ik twijfel niet, dat Wilson onuitsprekelijk verheugd zou zijn, als Amerika met de geallieerden tegen de centrale mogendheden in dezen oorlog vocht. Ik geloof, dat Wilson, als bij er Duitschland toe zou kunnen brengen, formeel en officieel te verklaren, dat het vecht om België onder het jnk te krijgen, om een stuk gebied van Frankrijk af te nemen, om Servië het levenslicht uit te blazen, een beroep op het Amerikaansche volk zou doen, om zich bij de geallieerden aan te sluiten, teneinde dit monsterachtige doel te verijdelen, met andere woorden: ik geloof, dat Wilson ten oorlog wil trekken; ik geloof, dat hij tegen Duitschland wil vechten, en dat hij wil, dat Duitschland zich bindt aan een program, dat hem zou rechtvaardigen, het Amerikaansche volk uit te noodigen, aan het conflict deel te nemen.» Wij zullen niet zeggen, dat wij de meening van den Amerikaanschen journalist onderschrijven ; maar onwaarschijnlijk is zij evenmin, en wij zullen dus moeten afwachten, wat ten slotte van de nota-wisseling tusschen Washington en
Berlijn het resultaat zal zijn. Dan komt de Entente aan de beurt. Al is het dan juist niet door gevechts-actie — we! hebben zich de Fransche en Britsche vliegers de laatste dagen druk geweerd — het front in het Westen heeft weer eens van zich doen spreken. De Engelscheu namelijk hebben daar opnieuw hun front uitgebreid, dat wil zeggen, zij namen een niet onbelangrijk deel van de Fransche linie in de Somme-streek over. De Westminster Gazette wijst er op, dat men daarin het bewijs kan zien, hoe Engeland nog een overvloed bezit van reserves aan manschappen en munitie, en dat zij deze willen gebruikeu ook. De aflossing had in volmaakte orde plaats. Ietwat vaag besluit het bericht, dat deze nieuwe steun aan den bondgenoot Frankrijk in staat zal stellen, de vrijkomende manschappen op andere deelen van het front, waar belangrijke krijgsverrichtingen kunnen plaats hebben, saam te trekken. Er zijn nadere berichten ingekomen over den strijd bij Rimnicu Sarat. Volgens het Weensche stafbericht heeft Von Mackensen daar den Russen een zware nederlaag toegebracht. Ten ZuidWesten en ten Zuid Oosten van de stad trachtten de Russen nog stand te houden en zich door verscheidene tegenaanvallen lucht te verschaffen, maar het mocht bun niet baten. Zij moesten zich voorbij de stad terugtrekken en zoo viel Rimnicu Sarat in handen der verbondenen. Deze slag kostte alleen aan krijgsgevangenen den Russen en Roemenen meer dan tien duizend man. Ook op het legerfront van aartshertog Joseph wordt verwoed gevochten; er is in het Oosten de laatste d.igen een grootere activiteit merkbaar. Bij Sösmezö neemt de strijd sterk toe, zegt het Weensche stafbericht. In overeenstemming daarmede deelt het officieele communiqué uit Petersburg mee, dat de Duitschers en Oostenrijkers ten Oosten van Sösmezö een reeks hoogten wisten te bezetten ; hun offensief werd daarentegen ten Zuiden van genoemde plaats tot staan gebracht. Voor heden kunnen wij het, wat de krijgsbedrijven betreft, hierbij laten.
Tan nergens" naar Londen. In de Manchester Guardian vertelt een der deelnemers aan de Shackleton-Zuidpool-expeditie, George Marston, hoe hij Londen terugvond, na kort voor het uitbreken van den oorlog vandaar vertrokken te zijn. Mij was een der mannen, die op Elephant-eiland overwinterden en pas onlangs weder teruggebracht werden. • Eindelijk stoomen wij de Theems op, niet, zooals wij verwacht hadden, in ons eigen schip, dat de vruchten van twee jaren arbeids zou bevatten, maar in een enorm ijzeren schip, geheel volgeladen met bevroren vleesch. Wij varen een wereld van duisternis en stilte i>innen, langs plaatsen, waar wij weten, dat drukke steden liggen. Wij worden aangehouden en onderzocht en liggen eindelijk in het dok, terwijl hoog in de lucht de stralen der zoeklichten onophoudelijk nieuwe patronen vormen. Wij verlieten Londen, toen de oorlog op het punt stond, uit te breken. Toen wij van ZuidGeorgia afvoeren, boorden wij nog van den val vnn België, van den inval der Duitschers in Frankrijk en hoe zij tot staan gebracht werden. De slag bij de Marne\ was gestreden. En daarna viel voor ons het gordijn. De witte landen van het Zuiden riepen ons, maar de natuur wierp onze plannen in duigen. Ons schip was verpletterd, al onze uitrusting ging verloren, en eindelijk kwamen wij in onze open booten aan land, waar wij vier en een halve maand in nattigheid en ongemak doorbrachten. Toen wij eindelijk weder met de buitenwereld in aanraking kwamen, waren wij als verdoofd door de ontzettende feiten, die wij te hooren kregen. Het leek ons, dat de geheele wereld krankzinnig was geworden en wij de eenige normale wezens waren. Wij waren misschien de eenige menschen ter wereld, die niets gehoord hadden van alles, wat er in die paar jaren geschied was. Wij hadden geleefd als natuurmenschen, die onophoudelijk worstelden, om het leven te behouden. Politiek en de tallooze kleine lasten der beschaving waren voor ons dingen uit het verleden. Het feit, dat naties om haar bestaan vochten, was voor ons slechts een onduidelijk begrip. Onze strijd met de natuur had ons weder den beperkten kijk gegeven, dien cnze voorvaderen hadden. Terwijl de beschaving langzamerhand de gebeurtenissen uit den afgrijselijksten oorlog in de geschiedenis der wereld als vanzelf sprekend had leeren beschouwen, waren onze begrippen tot steeds nauwer kring beperkt. Het gewone uitzien der advertentie-pagina's in de couranten met haar gewone triviale nietigheden, gaven niet den minsten indruk, dat er iets gebeurd was, dat de gewone alledaagschheid van het leven veranderd had. Zoowel het sombere verhaal van den pessimist; als de opgewekte zelfbewustheid van den optimist; van de verschrikkelijke opsomming van feiten en cijfers tot den onweerhoudbaren humor uit de loopgraven, alles leek ons onsamenhangend en verwarrend. En gedurende onzen noodzakelykerwijs, langzamen terugkeer, vroegen wij overal inlichtingen, die echter alle uiteen liepen. Eerst toen wij de Londensche dokken naderden in stilte en duisternis —betooverd door zoeklichten, die langs den hemel gleden en achter het kleinste wolkje spiedden naar mogelijk gevaar — begrepen wij, dat de oorlog werkelijkheid was, dat zelfs de wolken als een mogelijk gevaar moesten beschouwd worden. Geleidelijk ontdekten wij, hoezeer Londen veranderd was. Dagelijks deden wij nieuwe ontdekkingen, tot wij ons vreemdelingen gevoelden in ons eigen land. Overdag ziet alles er ongeveer evenzoo uit als vroeger, behalve dat het verkeer minder druk is en dat de oude hansoras en rijtuigen weer teruggekomen zijn. De vrouwen hebben gelegenheid gehad om te toorien, wat zij waard zijn en op edele wijze hebben zij aan den oproep gehoor gegeven. Wij zijn met bewondering vervuld voor haar zoo duidelijk gebleken bekwaamheid. De gewapende wachten bij onze spoorwegen en dokken, de waarschuwingen aan het publiek in de openbare vervoermiddelen, de herstellende soldaten in de straten ; de zoeklichten, die den hemel afturen,- en de vroolijke wijze, waarop over donkere, wolkelooze nachten gesproken wordt als over »goed Zep-weder», dat alles te zamen overweldigt den van verre streken teruggekeerde over zijn vreemdheid. De vroolijke
bereidwilligheid van het volk, om steeds zwaarder lasten te dragen,. om, het een na bet ander, de hooggeschatte overleverde voorrechten op te offeren, zijn zelfs voor ons merkwaardig. De in de laatste twee jaren doorgemaakte moeilijkheden zijn, dat gevoelen wij, de oorzaken van de grootere waardeering voor anderen, die wij overal ontmoeten. De menschen schijnen vereenigd te zijn door banden van vriendschap, die uit den strijd voor de gemeenschappelgke zaak is voortgekomen. Landbouw en veeteelt. Het jongste nummer van de Hann. Land. und Forstw. Ztg. schrijft over den toestand van landbouw en veeteelt in NoordwestDuitschland o.a. het volgende: Vorst en sneeuw dwongen op de meeste plaatsen de veehouders tot opstalling van hnn runderen, die anders nog wel langer buiten hadden kunnen blijven, omdat de weiden nog heel wat voedsel boden. In de streken, waar veel rapen en knollen worden verbouwd, kon het binnenhalen dezer producten, ondanks de groote vertraging in allerlei werkzaamheden, nog op bevredigende wijze geschieden. Ook verschillende andere frerfstbezigheden konden dank zij de gunstige weersgesteldheid, nog behoorlijk plaatshebben. De vroege winterrogge staat over 't algemeen vrij goed; de laatgezaaide daarentegen is nagenoeg overal veel te dun. Over 't geheel is de rogge veel te laat gezaaid, een gevolg van den te laten oogst door 't groote gebrek aan werkkrachten. Het zaaien van wintertarwe is nog lang niet overal geëindigd. Zoover deze tarwe reeds op de akkers staat, is ze vrij goed in blad. De suikerbietenoogst is in één woord slecht. In vele streken blijft de opbrengst onder de 100 centenaars per .morgen ; slechts in enkele streken is de opbrengst 150 centenaars, wat nog vrij laag mag heeten. Maar daar had men ook minder gebrek aau kunstmeststoffen dan elders en kon men het onkruid beter bestrijden. In 't algemeen toch is het grootste kwaad voor de teelt van allerlei gewassen de onkr uidplaag Het raapzaad staat middelmatig. Muizen en akkerslakken richten onder allerlij granen groote verwoestingen aan. Om de eerste te verdelgen moet er veel meer dan tot nog toe worden overgegaan tot het uitstrooien van vergift en het plaatsen van groote vallen. Kunnen zich deze diertjes toch ongehinderd vermenigvuldigen, dan is in 't volgend jaar de ellende niet te overzien. In de weidestreken was de voeding van liet. vee tot de intrede van de vorst behoorlijk goed. Ruw voeder is daar ook voor den verderen winter blijkbaar voldoende aanwezig I )j eerste hooioogst bracht echter ten gevolge van de vele regenbuien hooi van weinig voederwaarde. Daar echter het krachtvoeder hoe langer hoe meer ontbreekt, moet de melk- en boteropbrengst wel sterk dalen, vooral nu de s*alvoedering bij lange na niet aan ruw voeder kan geven, wat anders zoo noodig is. In de streken met veel bietenteelt heeft men langen tijd bietanbladeren gevoederd, doch deze bladgroente heeft weinig voedingswaarde en daardoor geen invloed op de melkopbrengst. liet zal den veehouder dan ook groote moeite kosten, zijn melkkoeien in hetzelfde aantal den*vin'er d :or te houden. Velen hunner, vooral in de bietenstreken, zijn dan ook reeds gedwongen, ten deel van bun melkvee en jonge runderen af te schaffen. De groote moeilijkheden in de voedering der varkens zija de laatste wek>n nog zeer verergerd, 't voederen van aardappelen is verboden, graanvoeder is niet aanwezig, zoodat slechts voor de varkens overblijven knollen en koolrapen. Maar knollen zijn noodig voor het melkvee en koolrapen voor de menschelijke voeding, zoodat er voor de varkens zoo goed als niets overblijft en men genoodzaakt is, de jonge varkens reeds als speenvarkens te slachten. Voor de fokvarkens moet echter krachtvoeder verschaft worden. En gebeurt dit niet, dan is de varkensteelt ten doode opgeschreven. Over den handel in bodumproducten valt weinig te zeggen. Alleen de handel in koolrapen is nog al van beteekenis. Zeer te betreuren is het, dat de prijs voor den teler slechts 2.50 Mark als maximum bedroeg, terwijl de opkooper door geen maximumprijs bij levering aan verbruikers gebonden was. Dit was zeer ten nadeele der landbouwers. De prijzen der paarden zijn nog altijd ongekend hoog, evenals voor de trekossen ; de vraag overtreft hier verre het aanbod. Dat op de door de veehandelaarsbonden ten verkoop aangeboden trekossen len behoeve van het landbouwbedrijf ook kooplieden konden bieden en dezen zelfs meer dan de helft konden aankohpen, wordt algemeen zeer gelaakt. Nu het mond- en klauwzeer als geweken kan worden beschonwd, is men weer begonnen met den invoer van vee uit Zwitserland. Met de arbeidsverhoudingen is het zeer treurig gesteld. De Fransclie overwinning bij Verdun. De bijzondere correspondent van de Times bij liet Fransche leger geeft de volgende be schrijving van den aanval en de overwinning bij Verdun. «Het plan voor den aanval was natuurlijk reeds lang geuiaakt, vóór tot de uitvoering ervan werd overgegaan. De laatste twee of drie dagen was de Fransche artillerie druk bezig geweest met de vernieling der loopgraven en draadversperringen, die de Duitschers in hun 5ver sedert de laatste gevechten hebben aangelegd. Toen ik het tooneel van den strijd bereikte, juist een oogenblik vóór tien uur, op welk tijdstip de aanval zou beginnen, dreunde de lucht van het voortdurend gedonder van het enorme aantal Fransche kanonnen. Het was een sombere, druilerige dag en dichte wolklagen, die de kabels der waarnemingsballons, welke ergens in de lucht zweefden, voor het oog verborgen, bingen boven de stad als bergruggen. Beneden in het dal, ongeveer halfweegs den gezichtseinder, wezen de twee torens der katedraal van Verdun, de vestingstad die bijna tien maanden het middenpunt van vreeselijke slachtingen is geweest, de ligging der rivier aan. Van achter mij weerklonk het gedreun der zware projectielen, die daverend over ons heen vlogen met een geluid als van zware goederentreinen en het gezoem van tientallen waarnemingsen jachtaeroplaaBS, die zeer laag vlogen om niet. in de wolken te komen, klonk eveneens als oorlogsgeluid door het helseh lawaai heen.
Tot een oogenblik voor tien uur vielen de gillende Fransche granaten in massa's op de Duitsche loopgraven neer, van Vacherauville tot Damloup en op de daarachter opgestelde Duitsche batterijen. Plotseling begon, precies op het afgesproken tydstip, de aanval langs de geheele linie. Naar links, in de richting van Vacherauville, rees voortdurend een witte wolk omhoog, die in de lucht bleef hangen. Het was de rook van de handgranaten der Fransche infanterie, die de Duitschers uit de dorpen verjoeg, ondanks het vuur der vele machinegeweren, waardoor zij verdedigd werden. Tegelijkertijd zag men een regelmatige serie witte rookwolkjes op enkele meters van elkander boven de geheele helling van de Poivre hoogte hangen. Dat was het Duitsche gordijnvuur, hetwelk dienen moest, om de Fransche aanvalstroepen tegen te houden. De Fransche troepen stormden over den rug van de Poivre-hoogte en vervolgens naar Louvement. Zij namen de hoogte 378, die het Fosses-bosch beheerscht. Vervolgens drongen zij voort door bet Vauche-bosch en het Hassoulebosch ten noorden van Douaumont en namen zij in storm de kleine forten van Bezonvaux en Hardaumont, meer naar rechts, noordelijk van Vaux. Aan den aanval namen vier Fransche divisies deel en vijf Duitsche divisies trachtten tevergeefs dien te beletten. In het begin trokken de uuitscbers op den linkervleugel in goede orde terug. Toen zag een deel zich voorbij de Poivre-hoogte afgesneden, waarna de terugtocht in een wanordelijke vlucht ontaardde. Meer naar het Oosten toe kon een Fransche vliegmachine zoo ver naar beneden komen, dat hg zijn machinegeweer met systematisch effect kon laten vuren op de mannen, die aan de vijandelijke achterhoede dooreen drongen om weg te komen. Er werden uit elk der regimenten, waaruit de Duitsche divisies bestonden, gevangenen gemaakt. De geallieerden hebben daar nog een moeilijken strijd voor den boeg en het zou dwaasheid zijn, de kracht van den vijand te onderschatten, maar Verdun en de Ancre zijn het begin van het einde. Toen ik van Verdun terugkeerde, begon het te sneeuwen. Op den weg ontmoette ik eenige ambulance-auto's vol gewonden — de ongelukkiger), die in het begin van het gevecht gewond werden. Ik moest voortdurend blijven denken aan degenen, die niet opgenomen konden worden en nu gedoemd waren om daar den gehaelen nacht iu het open veld in de afgrijselijke modder van het slagveld te blijven liggen.
Advertentie
P.KIRCHMAN & C§ 12. HIEUWECINNEKENSTR^JEi-EFBREDA. ibuiiiiiimmiiHiiHUuniiHUtiiiiiütiiuitiiiinuuuiiimuuuiiiDU Effecten, Cöapens, Deposïtc&ï. Assuranïfèn.
DE ZONDENBOK Naar het Engelsch van Hall Caine DOOR JEANNE HUYGENS. (Nadruk verboden.)
49 «Maar ik ben nooit tegen hem opgestaan. Nooit, nooit 1 Ik heb hem alles trouw betaald. Alles ! Ik heb niets voorbij gezien, dat weet gij ook wel». In zgn lafhartigen angst luide kermend, smeekte en dreigde hij beurtelings, inmiddels vol ijver de kralen van zijn rozenkrans verschuivend en zenuwachtig in de patio heen en weder loopend, totdat hij zich tén laatste in eeu biddende bouding tot Israël wendde. Was er nog iets geweest, om Israël te doen volharden in zijn besluit, den dienst van Ben Aboo te verlaten, dan zou het deerniswaardige schouwspel van den walgelijken angst van den Kaid, zijn laag wantrouwen en zijn boosaardige haat ten opzichte van den Sultan, zgn meester, thans voldoende zijn geweest. Met moeite zijn diepe minachting verbergend, antwoordde Israël langzaam en zoo kalm mogelijk: «Vrees niets, Basha; ik heb mijzelf niet verkocht. Wel ben ik te Fez geweest, maar niet om den Sultan te bezoeken. Ik heb hem nooit gezien. Ik ben geen spion van hem. Hij kent mij niet, en ik ken bem niet; wat ik nu doe, geschiedt uit eigen verkiezing». Dit hoorende en aan Israël's woorden geloof slaande, want hoe hij ook door allen werd bedrogen en belogen, nooit had deze zich aan eenig bedrog jegens hem schuldig gemaakt
deed Ben Aboo, wat hij kon, om den indruk van alles, wat hij had gezegd, weder uit te wisschen en zijn schande te verbergen. Eerst zag hij half versuft Israël aan, daarna sloeg hij zijn oogen neder, en begon zelf over zijn uitlatingen van daaréven spottend te lachen, als om zijn woorden alle gewicht te ontnemen en te doen gelooven, dat alles slechts scherts was geweest en hij er niets van had gemeend. Van zijn angst verlost, wendde hij zich nu weder tot Israël en zonder zich ook maar eenigszins te schamen, verviel hij terstond weder in zijn vorige booze stemming. «Mag ik u ook vragen,» zeide hij met een hatelijken grimlach, «hoeveel schatten gij wel moet hebben verzameld, om opeens zoo voldaan te zijn en aan niets meer behoefte te hebben ?» «Ik bezit niets,» zeide Israël kortaf. Ben Aboo lachte spottend en wisselde beteekenisvolle blikken met Katrina. «En mag ik dan ook vragen,» heraam Ben Aboo met opgekrulde lip, «hoe gij zonder betrekking en zonder vermogen denkt te leven ?» «Als een arme onder de armen», antwoordde Israël, «God dienend, en op Zijn barmhartigheid vertrouwend » Weder schaterde Ben Aboo het uit, en Katrina lachte mede, maar Israël stond daar onbewogen, rustig en bedaard. «Alleen God te dienen geeft hard brond», zeide Ben Aboo. «Den duivel te dienen, geeft niets dan korst! antwoordde Israël. Ofschoon Israël door blik noch gebaar meerdere beteekenis aan deze woorden had gegeven, verbleekte Ben Aboo en zijn lachen hield op. «Bg Allah I Wat bedoel je?» riep hij woedend. «Wie zijt gij, dat gij zoo onbeschaamd tegen mij durft spreken ?» «Ik ben uw zondenbok, Basha», hernam
Israël met onverstoorbare bedaardheid, «uw zondenbok, die voor de oogen van uw onderdanen met uw ongerechtigheden werd beladen. Uw zondenbok, die tegen hen zondigde, hen verdrukte, hen door bittere martelingen tot ellende en dood bracht. Dat ben ik, Basha, en dat ben ik vele jaren geweest 1 Schande over mij! En terwijl ik gehaat, beschimpt, vernederd, uitgestooten werd, zit gij hier geëerd, gezien, badend in weelde en overvloed, te genieten van de misplaatste genegenheid uwer onderdanen». Bij deze woorden van Israël kwam Ben Aboo van de andere zijde der patio woedend op hem toeloopen. Hij geleek een wild roofdier. Zgn zwarte wangen waren vaal, zgn kleine beloopen oogen schoten vlammen. Zgn dikke lippea trilden zichtbaar, en van onder zijn tulband vielen twee staalgrijze lokken als ruige manen over zijn ooren. Maar Israël week geen haarbreed terug. Hoog opgericht, stond hij op geen voet afstand tegenover den tiran en vervolgde: «Ik benijd u niet Basha, maar noch uw arbeid, noch uw belooningen wil ik langer deelen. Ik wil niet meer uw zondenbok wezen. Ziehier uw zegel. Het is sedert vijf en twintig ellendige jaren rood gekleurd met het bloed uwer onderdanen. Ik kan het niet langer in bezit houden. Neem het dus terug.» Woedend sloeg Ben Aboo hem het zegel, toen hij het hem aanbood, uit de hand, en het zilver rolde klinkend over de getegelde vloer van de patio. «Dwaas!» riep hij schamper. «Zoo staan dus de zaken! Allah! Wie zou zoo iets ooit hebben kunnen denken ? Israël ben Oliël is in een profeet veranderd! Een profeet van de armen! 0, Genadige! 0, Barmhartige!» In zijn razernij deed hij, of hij zijn vroegere
angstkreten spottend wilde herhalen. Hg raasde en tierde, en zijn vuist dreigend in de lucht schuddend, braakte hij de heftigste verwenschingen uit. «Wie beweerde, dat het de Sultan was», schreeuwde hij woedend, «was een gek. AbderRahman ? Neen, Mohammed van Mequinez heeft het gedaan ! Mokammed de derde ! Hij is het I Hij is het!» Dit zeggend, en in zijn woede vergetend, wat hij zooeven van Mohammed had gezegd, lachte hij woest en dwaalde als een vertoornd wild dier door de patio rond. «En als ik dan al een tirau ben», riep hij met half verstikte stem, «wie heeft mij er toe gebracht ? Als ik de armen heb verdrukt, wie deed mij het middel daartoe aan de hand ? Wie was het, die met zijn geslepenheid telkens nieuwe bronnen van inkomsten verzon ? Losgelden, schuldbekentenissen, acceptaties, valsche rechtspraken .. . wat wist ik van al die dingen ? Wie ruilde de zilveren dollars voor negen dukaten per stuk in ? Wie kocht de schuldbrieven op van diemenschen, die tegen dien roof morden ? Allah ! Allah ! Wiens listig hoofd wist dit alles te bedenken? Het uwe, Israël ben Oliël. Gij zijt van dit alles de schuld !... Bij den baard van den profeet, ik zweer het!» Israël bleet onder die verwijten rustig staan en gaf kalm maar bedroefd ten antwoord : «Gods wegen zijn de onze niet, noch denkt Hij zooals wij denken. Hij voert zijn wil uit en wij zijn slechts zijn werktuigen. Ik meende, dat Gods gerechtigheid zou uitblijven, maar hij heeft mij weten in te halen. Voor hetgeen ik lang geleden uit eigen vrijen wil bedreef, met de bedoeling de armen te verdrukken, heb ik zwaar geleden en lijd ik nog steeds». Al dien tijd had de Spaansche vrouw van Ben Aboo in de alkoof gezeten, de lippen bleek
onder hun roode beschildering, rusteloos met haar waaier door de ijle lucht slaande en met hoorbaar hijgende ademhaling. Bij de laatste woorden van Israël, zoo droevig uitgesproken en zoo diep gevoeld, barstte zij in lachen uit en zeide op schertsenden toon: «Ja, ik dacht wel, dat die liefde van u voor de armen van nog jongen datum was. Het arme ding heeft nog geen tanden! Een wicht in de lange kleeren, niet waar ? Wanneer werd het geboren ?» «In den tgd, mevrouw, toen u hier zgt gekomen», zeide Israël, zgn sombere oogen op haar vestigend. Bij dit antwoord maakte haar schertsende toon en luchthartige stemming plaats voor heftigen toorn. Zich tot Ben Aboo wendend, riep zij verwijtend: «Ziet gij nu, dat ik gelijk had, met je voor dien onbeschaamden ouden man te waarschuwen ? Van den eersten dag af heb ik voorspeld, hoe het gaan zou, maar gij hebt niet naar mij willen luisteren! Gij hebt niet mij, maar alleen hem willen gelooven! En onnoozel, als gij zijt, gelooft gij hem nu ook 1 De armen! Onzin! Ik zeg je, dat die man bezig is, je te onderkruipen. Hoe hij dat zal gedaan krijgen? 0, laat dat maar aan hem over, zijn plannen zijn gereed! Zie goed toe, El Arby, want anders zal hij weldra heerscher in Tetoean zijn!» Zij was aan de hevigste opgewondenheid ten prooi, nu eens schel lachend, dan weder met scherpe stem uitvallend. Zij rees overeind en, zich naar de soldaten wendend, die verwonderd stonden toe te luisteren, riep* zij : Arabieren, Berbiërs, Mooren, Christenen, gg moogt uw Basha volgen en vechten zoo dapper gij wilt, het zal u niet baten, want voortaan zult gg allen in de macht van den Jood zijn!» (Wordt vervolgd.)