EERSTE BLAD. {jeseher & Kemper, V^emarlLtstraat, Telefoonimimei 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, (Mijn- en Mel-Mtfl, BEHANGSELPAPIER Meubels en Bedden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hótels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING. AFHALEN VAN ZAKBOEKJES. De BURGEMEESTER van Breda roept bij deze op de verlofgangers der Nationale Militie, wier zakboekjes alsnog ten Stadhuize berustende zijn, om die af te halen op het Militie-bureau. Breda, 20 Januari 1902. De burgemeester voornoemd: Ed. GULJÉ. BEKEND M AK1IVG. BELASTING OP DE HONDEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter algemeene kennis, dat het op heden opgemaakt tweede aanvullingskohier van de belasting op de bonden, van Woensdag 22 Januari a. s. af,
gedurende veertien dagen, op de gemeente-secretarie ter inzage zal aanwezig zijn en na verloop van dien termijn aan den gemeente-ontvanger ter invordering zal worden uitgereikt. Breda, 20 Januari 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN , secretaris. BEKENDMAKING. HIN DER WET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: A. C. van Gurp, wonende alhier, vergunning verzoekende tot het opriehten van eene slachterij, in het perceel, gelegen in deze gemeente aan den Ilaagdijk n°. 65, kadastraal bekend onder sectie A, n°. 5358; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeen kennis, met beri eht , dat bet daartoe strekkende verzoekschrift, met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visie gelegd, en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, Maandag den 3den Februari a. s., dóór burgemeester en wethouders des middags te 12 uur, ten gemeentehuize eene zitting zal worden gehouden, ten einde gelegenheid te geven , om bezwaren tegen het opriehten van de voorschreven slachterij mondeling of schriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op het perceel voor de inrichting bestemd. Breda, 20 Jan. 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1902/01/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321014:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1902/01/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321014:mpeg21:p00001
Het is wel zoo gegaan als wij vermoed hebben. Scheepers is vermoord en Kritzinger za! spoedig volgen. In ons eerste Tra: svaai overzicht van dit jaar hebben wij die vrees geuit en helaas zij is bewaarheid, ’tls verschrikkelijk. Dat is dan het loon geweest voor den man die te edel was om zoo iets slechts van zijne vijanden te denken die wel zooveel vertrouwen in hen heeft gesteld, dat hij ziek zijnde, zich aan hen heeft durven
toevertrouwen in het geloof dat hij rechtvaardige rechters vinden zou. Hoe slecht, kende hij de Engelschen. Maar hoe had hij ook kunnen denken, dat de vijand hem, een Vrijstaatsch burger, sans fortne de proces zou doodschieten, zoodra hij zoo goed als hersteld zou zijn? Want dit proces is geen gemeend proces geweest. Men herinnert zich zijne verdediging, in zooverre die geseind is Hij was Vrijstaatsch burger, in dienst van de Vrijstaatsche regeering, had dus geen rebellie gepleegd. Voerde de bevelen uit van zijn generaal De VV'et, wees met verontwaardiging de beschuldigingen van moord en opruiing tot moord van de hand, en uit zijn geheele verdediging bleek, dat hij zijn gevangenen met zachtheid behandelde, hen te paard liet zitten, als ze te moe waren, hen niet tot dekking tegen den vijand gebruikte, gelijk ook werd beweerd. De rechters hadden zich uit schaamte het gezicht moeten bedekken , want de beschuldigde had den beschuldigers met oneindig meer recht hetzelfde kunnen verwijten. Wij hebben daarna niets meer gehoord; geen uitspraak is ons gemeld, tot nu ineens de publicatie en uitvoering van het doodvonnis worden bericht. De doodstraf, afgeschaft voor de grootste boeven en moordenaars, voltrokken door Engelsche moordenaars aan de edelste en onschuldigste mannen. Dit is de korte geschiedenis van den dag. Maar wie wind zaait, zal storm oogsten. Want men denke niet, dat al deze misdaden zonder gevolgen blijven. In de eerste plaats zal dit vonnis tot directe uitwerking hebben de woede en verbittering bij de krijgskameraden van Scheepers; de groote Vrijstater zal deze misdaad met de wapenen wreken en de kloof van haat is opnieuw verbreed en verdiept. Maar ook de indirecte gevolgen zullen niet uitblijven. Bij alle beschaafde volken wordt bij iedere officieel gepleegde misdaad de eerbied voor de overheid en voor de regeering verminderd en springt telkens het ongerijmde in het oog van het feit, dat een zoo groote misdaad als deze ZuidAfrikaansche oorlog plaats vindt onder het protest van alle beschaafde volken, doordat hij alleen door de allerhoogste macht ro den staat wordt gedoogd. Markies de Kersauson heeft in zijn verhaal van den oorlog in de Petit Bleu indertijd verteld, dat Scheepers is geboren te Johannesburg, dus
een geboren Transvaler is, dat hij een koel en correct man was met een gedistingeerd gezicht; hij heeft gestudeerd in de rechten en bij zijn commando, dat hoofdzakelijk uit Kaapsche Afrikaanders bestond, de Europeesche discipline ingevoerd. Wat zal Botha, wat zal De Wet antwoorden op dezen moord op een hunner burger-officieren ' gepleegd ? Gideon Jacobus Scheepers is doodgeschoten. Het heeft hem niet gebaat, dat hij er zich op beriep Vrijstaatsch burger te wezen, werkzaam geweest aan het heliografisch departement te Bloemfontein. Hij is als Britsch onderdaan en dus als rebel terechtgesteld. Of misschien hebben zijn rechters moeten erkennen , dat hij Vrijstater was , en heeft men de wettige daden van oorlogsgebruik, door hem begaan, uitgelegd als daden tegen het oorlogsgebruik begaan, en hem wegens moord tot den kogel verwezen. Aldus laat Lord Kitchener, toe dat gehandeld wordt tegenover een ridderlijken vijand, den Engelschen in handen gevallen, omdat hij zwaar ziek aan tyfus met zijn commando niet mee kon. Zelfs al kon de krijgsraad aannemen, dat Scheepers niet opgehouden had Britsch onderdaan te wezen, is het geen wreedheid, aldus op te treden tegenover een man die oorlog voerde samen roet zijn stamgenooten ? Zoo humaan zijn de daden der Engelschen, wier humaniteit in woorden, den laatsten tijd vooral weer, geen palen kent. Het bloed van dezen martelaar voor de heilige zaak zal echter niet ijdel verspild zijn.
"Transvaal.". "Bredasche courant". Breda, 1902/01/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321014:mpeg21:p00001
Het doodvonnis over Scheepers is Vrijdag te Graaff Reinet afgekondigd. Het vonnis is door Lord Kitchener bevestigd. De rechtzaak tegen Kritzinger begint de volgende week. Scheepers is Zaterdag-namlddag te Graaff Reinet te drie uur gefusilleerd. Het Crimineel gerechtshof te Londen heeft Zaterdag een belangrijk arrest gegeven in de zaak van Ur. Hrause, daar het uitmaakte, dat de beschuldiging van aanzetting tot moord tegen Krause onhoudbaar was geworden sedert
uit de getuigenissen was gebleken, dat bedoelde aansporing tot moord Broeksma nooit bereikt heeft. De punten van aanklacht, waarbij Krause beschuldigd werd beproefd te hebben tot moord aan te sporen, bleven echter gehandhaafd en dit, zeide de Voorzitter van het Hof tot de jury, leverde enkel een misdrijf op; geen misdaad, maar een poging tot misdaad. De verdediger, advocaat Isaacs, begon daarna zijn toespraak tot de jury. Pleiter toonde aan hoezeer het Openbaar ministerie gefaald had in het bewijzen van zijn ernstigste aanklachten tegen Krause. Er was nu slechts een schaduw van een aanklacht overgebleven, maar toch had men Krause drie maanden gevangen gehouden. Krause was een welopgevoede, hooggeplaatste Transvaler, een man van karakter, die geweigerd had den eed van getrouwheid aan Engeland af te leggen, omdat dit indruischte tegen zijn overtuiging. Isaacs concludeerde tot vrijspraak van zijn cliënt, wien Lord Roberts na de overgave van Johannesburg lof had toegezwaaid. De staatsprocureur repliceerde. De Voorzitter van het Hof somde daarna de verschillende argumenten en getuigenissen op. De jury bleef slechts een kwartier weg en verklaarde Krause schuldig. Deze hield toen een korte redevoering, waarin hij ontkende ooit de vermoording van Forster op ’t oog te hebben gehad, ofschoon Foster misschien wel des doods schuldig was als een der aanstichters van dezen schandelijken oorlog. De Voorzitter van het Hof zeide bij het uitspreken van het vonnis, dat hij Dr. Krause’s opmerkingen betreurde en dat zijn gedragingen zeer slecht waren, welke verdienden, dat het maximum van de oplegbare straf werd toegepast, namelijk twee jaar gevangenisstraf. In het Lagerhuis zeide Brodrick, dat 2000 Burgers tot een Burger politiecorps waren samengevoegd; zij verrichten uitstekende diensten met het Engelsche leger. (Toejuiching) Cawley diende een amendement in op het adres van antwoord op de Troonrede, waarin gezegd wordt, dat het Huis, hoewel het geneigd was alle noodige maatregelen voor een krachtdadige voortzetting van den oorlog goed te keuren, van oordeel was dat de weg, dien de regeering had ingeslagen en hare houding wat betreft de oplossing, niet hadden meegewerkt om een spoedig einde aan den oorlog te maken en een duurzamen vrede te vestigen. Cawley, vroeg of er eenige waarheid gelegen was in de geruchten over vredesonderhandelingen, die Boeren-afgevaardigden zouden zijn begonnen. Chamberlain, den spreker in de rede vallend, zei: Er is geen grond voor die geruchten. Op de volgende onwaardige wijze schrijft de Brusselsche correspondent van de N. B. Ct. over abbé Daens: »Nu de tijd voor de Kamerverkiezingen in België zoo zoetjes aan begint te naderen, komen de verschillende caudidaten reeds at en toe iets van zich laten merken. Hier te Brussel is het vooral pater Daens, die moeite doet, om in de Kamer onder dak gebracht te worden. Sedert Daens door de katholieken is uitgestooten, heeft hij een moeilijk bestaan gehad. Zelf zonder middelen heeft hij bepaald benarde dagen doorgemaakt, tot hij ten einde raad besloten heeft, in de burgerlijke maatschappij een burgerlijk bestaan te zoeken, en zich de wijnkooperij tot vak gekozen heeft. Hij verlangt nu ook Kamerlid te worden: een oude liefde, gelijk men weet. In 1900 was hij candidaat te Aalst, maar werd hij met 2 a 300 stemmen geslagen. Hij is dit jaar vroeg aan den gang getrokken, om voor zich een meerderheid te verwerven, te Brussel. Eiken Zondag houdt hij in de voorsteden der stad twee lezingen, waarop hij zijn beginselen uiteenzet en hij heeft, zegt men, goeden moed het noodige aantal stemmen voor zich te winnen. En met de stemmen voor zijn beginselen tracht hij dan tevens klanten te krijgen voor zijne wijnkooperszaak. Zoo snijdt het mes van twee kanten 1” Abbé Daens heeft beter verdiend. Het is van den Brusselschen correspondent niet zeer edel zich zoo te verkneuteren over de benarde omstandigheden van dezen volksman en hem zoo verdacht te willen maken. Zaterdag is in het proces-Guérin het openbaar ministerie aan het woord gekomen. Volgens den substituut was Mgr. Guérin een treurig individu, die reeds sedert lang uit de gelederen der geestelijkheid, waartoe hij onwaardig was te belmoren, had moeten worden geschrapt. De substituut stelde in het licht, dat Mgr. Guérin in zijne jonge jaren een ijverig en niet onbeteekenend schrijver was geweest. Eerst in 1898, toen hij zich te Chateauroux vestigde, begon zijn verval, met de uitgave van de Dictionnaire des dictionnaires, waarvoor hem zelf de noodige fondsen ontbraken. Hij kreeg in den beginne gemakkelijk geld van katholieken. Daardoor aangemoedigd tracht hij spoedig opnieuw geld op te nemen, en wanneer dit moeilijker wordt, neemt hij zijn toevlucht tot reclamemiddeltjes. Van het een verviel hij in het ander, ten slotte fingeert hij mijnondernemingen, waarvoor hij geld weet te krijgen. Hij richte zich daarbij steeds tot een bizondere chentele, vurige katholieken, die het woord van den Pauselijken prelaat goedgeloovig aanvaardden. Zoo wist hij zich 5 millioen francs ongeveer te verschaften. Van 1894 af was het Mgr. Guérin bekend, dat de mijnfondsen, die hij aan de markt bracht, waardeloos waren, maar ondanks dat gaat hij ermee voort. Zijn kwade trouw is overduidelijk, en zijn schuld onbetwistbaar. De substituut drong aan op gestrenge toepassing der strafwet, zonder toepassing van verzachtende omstandigheden, of van de wet-Bérenger.
Na het requisitoir van het openbaar ministerie kwam de civiele partij aan het woord, die een vreeselijk tafereel ophing van de verdorvenheid van Mgr. Guérin. Onder de lange pleidooien bleef Mgr. Guérin stil neergedoken in zijn stoel zitten, terwijl hij slechts nu en dan zijne oogleden ophief. Aan het slot van het pleidooi drukte hij met warmte de hand van zijn verdediger en enkele toehoorders, waarna hij op zijn stokje steunend, en met langzame passen naar zijn gevangeniscel terug werd geleid. Het vonnis zal Dinsdag worden gewezen. De prins-reg-ent te Koburg moet besloten hebben van dezen winter geen bals ten paleize te geven en het geld dat deze zouden gekost hebben, liever te verdeelen onder de werkloozen in de stad. De Daily Telegraph vernam gisteren uit Washington dat her kanaal-rraagsiuh in een nieuwe faze is gekomen, doordat de commissie voor het kanaal door de Landengte in een aanvullend verslag nu weer den weg door Panama aanbeveelt boven dien door Nicaragua. In het Witte Huis bewaart men echter het stilzwijgen over dit rapport, en de leden van de commissie zijn door den President eveneens tot geheimhouding verplicht. Er schijnt echter geen twijtel te bestaan of het rapport beveelt het Panamaplan en het uitkoopen van de Fransche maatschappij aan, mits alle beletselen tegen het uitsluitend eigendom en beheer van zulk een kanaal uit den weg kunnen geruimd worden.
"Algemeen Overzicht". "Bredasche courant". Breda, 1902/01/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321014:mpeg21:p00001
Roman uit het Amsterdamsche Stndentenleven DOOR A. TER LINDE. 14. «Ik geloof het wel,” zei Toon, met een ernstig hoofd bewegen. «Zou je deuken dat ’t tot iets komen zal?” «Ben je gek. Zoo’n eeuwige boemelaar 1 Ik kan me niet voorstellen, dat een meisje als de prinses iets in hem kan vinden. Maar, dat moet ik zeggen, de vent schijnt op ’t oogenblik werkelijk ernstig te studeeren.” Erans kruidde zijn gesprekken altijd met woorden, die een ander liever niet zou gebruiken en die we hier ook maar niet zullen weergeven; een gewoonte, waarin bij zelfs door zijn zusters , die dat wel aardig vonden staan, werd aangemoedigd; je kon d’er zoo aan merken dat broer student was. Toon daarentegen was, niettegenstaande zijn voortdurenden omgang met Frans, daarvan geheel vrij gebleven. Frans wenschte zelfs soms wel, dat Toon een beetje minder precies in zijn uitdrukkingen, een beetje vrijer in zijn bewegingen was. «Nou, jij blijft bier, en je kan das de komedie op je gemak bekijken. Kijk maar goed, ouwe jongen, maar laat je asjeblieft niet zelf vangen, als ik er niet bij ben om op je te passen. Denk er om, dat ik nou eenmaal een huwelijk in m’n hoofd heb tusschen jou en onze Mina; wees dus zoo goed je zelf als geëngageerd te beschouwen.” Zoo maakte Frans met zijn vroolijk gepraat, dat de tijd spoedig voorbij ging , maar toen hij was vertrokken, was de eenzaamheid voor Toon ook des te drukkender. Het viel hem werkelijk moeielijk, zijn aandacht bij zijn boeken te bepalen, en ten laatste, niet meer wetend wat te doen, ging hij maar wandelen. Zelden had bij de stille eenzaamheid van zijn leven zoo zwaar voelen drukken; het verlangen naar een tehuis, waar het beste wat in hem was niet zou worden verstompt en tegengewerkt, zoo diep gevoeld. Hij maakte een lauge wandeling en keerde omstreeks negen uur op zijn kamer terug, met ’n honger als ’n smid en veel beter gestemd.
Er is niets beters dan de frissche, vrije lucht om muizenissen uit het hoofd te verdrijven, om treurige, sombere gedachten te vervangen door betere, door gezonde denkbeelden. Hij ging bij de kachel zitten en was juist bezig zijn laarzen uit te' trekken, toen dat zachte tikje op de deur dat altijd zijn hart eenigszins sneller deed kloppen, tot hem doordrong. Geen enkel woord, behalve een gewone vormelijke begroeting, was er nog sedert den dag van Bergmans’ terugkeer tusschen hem en Carolina Greve gewisseld. Maar toch was er tusschen die beide menschen een elkaar-begrijpen ontstaan, een sympathie, die beiden nog slechts vaag gevoelden, maar die niettemin bestond; al wat de een deed boezemde den ander belang in. Toon keek haar aan, toen hij haar goeden avond wenschte — hij bewonderde de buitengewone netheid van haar verschijning; de bevalligheid van haar bewegingen; de kalme, zachte-vrouwelijkheid die op haar gelaat te lezen was; en weer dacht hij aan de wonderlijke hardheid van het noodlot, dat zoo’n heerlijke verschijning doemde tot zoo’n onbeteekenend leven. Maar aan den anderen kant was bij er van overtuigd, dat in de handen van Carolina Greve, zelfs zulk werk grootsch werd. Zij kwam bedaard de kamer binnen, er blijkbaar volstrekt niets van merkend, dat Toon vandaag bizonder belang in haar scheen te stellen en haar aankeek met een groot medegevoel, dat zijn mannelijk hart er naar deed verlangen haar een gelukkiger lot te bezorgen. Ja, zóóver was het met den armen Toon al gekomen. Eenige overeenkomst die er bestond in de omstandigheden, die het leven van tijd tot tijd hard deden schijnen, zoowel aan haar als aan hem, hadden in hem dien ridderlijken wensets doen ontstaan die gevaarlijk dicht aan liefde grensde. «We zullen morgen, dunkt me, niet erg veel aan het Kerstfeest hebben, juffrouw,” zeide hij, verlangend haar iets meer te hooren zeggen dan den stijven, vorraelijken groet die twee of drie maal per dag tusschen hen gewisseld werd. «Voor ons zal het hier in huis wel een dag zijn als alle anderen”, antwoordde Carolina. «Gaat u niet naar huis.” «Neen we vieren daar het Kersfeest niet, evenmin als St.-Nikolaas of eenig ander feest”, antwoordde Toon in een oogenblikkelijke opwelling van bitterheid, die Caroline hem met nog meer belangstelling deed aanzien. Zij had zich zelfs wel eens verwonderd afgevraagd, welke betrekkingen die droevige,
stille jonge man toch wel thuis kon hebben. Zij vergat hare terughoudendheid en verwijlde een oogenblik bij de tafel, om een vraag te doen, die hij volstrekt niet te traag was te beantwoorden. «Is uw huis ver hier vandaan?” «Niet zoo heel erg ver, in Ouderkerk aan den IJsel, zoowat vijf kwartier met de boot van Rotterdam.”; «Zoo, daar ben ik wel eens geweest, ik ben in Rotterdam geboren en heb er altijd gewoond.” «Dat heeft uw tante me verteld, ja. Ze was gister niet erg wel, nietwaar? Ik hoop dat ze vandaag wat beter is ?” «Ze zegt van ja, maar ik vind niet dat ze er bizonder goed uitziet. U zult mijnheer Strakke wel missen. Wat is die altijd vroolijk; den geheelen dag door fluit en zingt hij!” «Ja, Erans is ’n vroolijke jongen. Mijnheer Bergmans blijft gedurende de vakantie in de stad, niet waar juffrouw?” Toon kon het niet nalaten, Carolina doordringend aan te zien en deze voelde met tegenzin dat haar wangen onmiddellijk kleurden. «Ik geloof het wel; hij heeft het tenminste aan mijn tante gezegd, zeker weet ik het niet,” zeide zij met bepaalden nadruk op den laatsten zin, «lk dacht dat u en bij groote vrienden waart?” zei Toon droogweg. «Dat zijn we zeer beslist niet. Ik heb hem maar eenmaal gesproken sedert dien dag dat u ons gezien hebt op het Sophiapleiu, en dikwijls heb ik u willen vertellen, dat het heel toevallig was, dat we elkaar dien dag ontmoetten — ten minste — eigenlijk niet heel toevallig,” voegde zij er erg verlegen aan toe — «want hij liep mij na. Ik verlangde volstrekt niet met hem te wandelen, en ik heb altijd gewenscht u dat te vertellen, ofschoon ik eigenlijk zelf niet begrijp waarom ik mij daarom iets te verwijten zou hebben.” De openhartige en eenvoudige manier waarop zij sprak, schoot een heele bres in het nog in Toon’s bezit zijnde stukje van zijn hart. «Ik ben er erg blij om, dat u me dat verteld hebt, ofschoon ik eigenlijk ook niet weet waarom me dat schelen kan,” zei hij met een verlegen lachje. «Ik weet alleen dat het me heel veel kan schelen, ’t Is verkeerd, dat weet ik, om kwaad van een ander te spreken, maar dat moet ik toch zeggen, op Bergmans heb ik het niet al te veel begrepen, Hij is in sommige opzichten heel goed, heel best, maar —
toch — ja, hoe zal ik ’t zeggen, in andere opzichten is-ie ook weer ver beneden pari! Maar ik moest me eigenlijk niet met een andermans zaken bemoeien, dat dient toch nergens voor.” «Och, soms kan ook dat wel eens z’n nut hebben ,” antwoordde Carolina bedaard. «Maar al had u niets gezegd, dan wist ik toch wel wat voor ’n man hij is. — Maar nu hebt u me nog niet verteld, waarom u de Kerstdagen niet thuis gaat doorbrengen, zooaU iedereen dat doet, wiens huis niet zoo onmogelijk ver weg is. Leeft uw moeder nog?” «Neen, die heb ik al sedert mijn zestiende jaar niet meer. Ik heb alleen nog maar m’n vader en die geeft nooit ’n enkel blijk van genegenheid, van gevoel voor mij. Hij heeft nu wel niet direkt gezegd dat ik niet thuis moest komen, maar me toch duidelijk genoeg te kennen gegeven, dat het veel beter voor me zou zijn, mij veel meer voordeel zou geven wanneer ik hier blijf blokken, wat ik dan ook, zooals u kunt opmerken, trouw doe.” «Hebt U ook nog broers of zusters?” vroeg Carolina. «Neen, ik heb het ongeluk een eenig kind te zijn.” «Ik ook.” Een oogenblik zwegen beiden; en toen keerde Carolina, zich haar positie herinnerend en er aan denkend, dat zij bezig was te doen wat zij zich ernstig had voorgenomen nooit te doen, zich om , om de kamer te verlaten. «Och toe, juffrouw, gaat u nou nog niet weg”, vleide Toon. „Als u eens wist, wat het voor mij is, iemand te hebben, met wie ik kan spreken — iemand die mij begrijpt en voor wie ik sympathie gevoel. Nooit heb ik een zuster gehad.” Toon was inderdaad reeds ver weg , toen hij het waagde er op te zinspelen, dat zij een zuster voor hem zou kunnen zijn. Carolina gaf er echter geen antwoord op , maar lachte alleen met haar liefsten glimlach. „Mijn tante zal denken dat ik mijn verstand verloren heb. Ze is soms heel grappig en drooghumoristisch. Weet u wel dat ze u allen hier «duvels van jongens” noemt ? Maar ik ben er zeker van, dat ze u allen graag mag. Vertelt u mij eens wat meer van u vader. Is hij dominé ?” «Waarom vraagt u dat zoo?” zei Toon verwonderd. I [Wordt vervolgd)
"EEN DWAAS HUWELIJK.". "Bredasche courant". Breda, 1902/01/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321014:mpeg21:p00001