► «ij, die zich met I APillLa.s. op deze nhnnn AAn/tn
EERSTE BLAD.
Ij O Ij U A 1 abonneeren, ontvingen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis.
Sescher & Kemper, fteiarttstraat, Telefoonnummer 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Mijt- et MaM-Stiiü, BEHANGSELPAPIER Meubels en ISedden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan. . . i BEKENDMAKING. HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda ; Gelet op art. 8 der hinderwet; Brengen ter algemeene kennis, dat bij hun besluit van lieden aan M. Lefel, en zijne rechtverkrijgenden voorwaardelijk vergunning is verleend tot het oprichten van een gasmotor, dienende tot reiniging van tapijten, in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Ginnekenstraat n°. 34, kadastraal bekend sectie A, c«. 1770. Breda, 13 Maart 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. B. VERMEULEN, secretaris BEKENDMAKING» INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OE HINDER KAN VEROORZAKEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: C. J. Schellekens, wonende alhier, vergunning verzoekende tot het oprichten van een gasmoter van 6 paardenkracht, van eene rookkast en vetsmelterij in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Halstraat no. 27, kadastraal bekend onder sectie B, n°. 4i34; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeene kennis, met bericht, dat het daartoe strekkend verzoekschrift, met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visie gelegd, en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, zijnde Donderdag 27 Maart a. s., door burgemeester en wethouders des middags te 12 uur, ten gemeentehuize eene zitting zal worden gehouden, ten einde gelegenheid te geven , om bezwaren tegen het oprichteu van de voorschreven inrichting mondeling of schriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op liet perceel voor de inrichting bestemd. Breda, 13 Maart 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GUL.JE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1902/03/16 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321043:mpeg21:p00001
i. Nadat men jaren lang in het geheel niet of anders spottend en schouderophalend gesproken had over de plannen 1 van onzen Germaanschen buur om ons !
landje in te lijven bij zijn vereenigc keizerrijk, komen nu, korten tijd m elkaar, daarover meer ernstige beschouwingen en ongevraagde raadgevinger opduiken en wordt het annexeeren var ons land abel en degelijk besproken maar op een wijze alsof wij zelf daarmede niets te maken hadden, of’t alleer afhangt van de goedheid en welwillendheid van den Pruis, dat wij onze duui gekochte onafhankelijkheid behouden er of het inpalmen van ons land voor hen eenvoudig een daad zou zijn, waarteger van onze zijde niets te beweren viel Ja — volgens professor Von Halle — moest het kleine Nederland zich gelukkig prijzen, dat het groot, roemrijk vaderlanc van dezen geleerden heer zich over on: ontfermen wil en wel zoo genadig wi zijn ons — mitsgaders onze koloniën — in te slokken. Hij begrijpt onze enghartigheid en kortzichtigheid dan ook niet In het vorige jaar is het de Grenzbotet geweest, die in een drietal lange artikelei betoogde dat een nauwe aansluiting me Duitschland voor ons van groot belan^ zou zijn Ook de Tagliche Rundschai maakte zich op dat gebied verdienstelijk door hare artikelen »Holland und Deutschland”. Nu is ’t het werk van den Uuitscher professor Ernst von Halle, dat ondei den titel «Volks- und Seewirtschaft” verschenen , niet minder is dan een verdediging van een toekomstige absorbeering van Nederland door Duitschland — eers' economisch en dan politiek. Ik zal eerst in ’t kort weergeven wa' beide eerstgenoemde over onze toekomsl schreven om daarna wat breedvoerige) het boek van Von Halle1 te behandelen Sedert de Fransche revolutie, meen’ de Grenzboten , is het bestaan van Nederland als zelfstandige staat nog slechts te danken aan de welwillendheid of betei aan de onderlinge naijver der grootf mogendheden. Feitelijk verschillen wij niets met België, ‘hoewel men ons nog niet den mantel der neutraliteit heeft omgehangen. In de jaren na den Munsterschen vrede is Nederland gedaald, nadal binnen een eeuw het culminatiepunl bereikt was. Voor 300 jaren gingen de Nederlanders vooraan , thans varen zij in het zog van de grooten. Holland’s glorié is verbleekt, de taal der Nederlanders is niet meer dan een idioom, gelijk aar andere afsplinteringen van den grooten Teutonischen taalstam. Slechts aan zijn gunstige ligging en aan den arbeidzamer aard der bewoners dankt ons land het dat wij nog leven in een betrekkelijke welvaart. Bij de nieuwe groepeering der groote mogendheden heeft Nederland zijn zelfstandigheid verloren (!) en het moge toezien wat het zal overkomen, wanneer dit proces wordt voortgezet. Nederland behoort te bedenken, dat zijn stelling zeer ongunstig is, aangezien het, eer bondgenootschap willende sluiten , geer equivalent kan aanbieden. Holland heefl indertijd misbruik gemaakt van de verdeeldheid , waarin Duitschland verkeerde, Om zich buitengewone voordeelen te ver-
I zekeren van zijn positie als mogendheid i op wier gebied toevallig de uitmondingen ■ gelegen zijn van Duitschland’s grootste i rivier. i De dwingende kracht van de Duitsche , volkshuishouding rukt den Hollanders ■ zichtbaar al nader en nader op het lijf. i Het moet het Nederlandsche volk, ook • in zijn verstandelijk meest verlichte krin’ gen, duidelijk worden, dat het tegenover i zulk een ontwikkeling van kracht meer i en meer de adem benomen wordt. En i nu behoeft wel niet verzekerd te worden , • dat aan geweld op eens anders grond■ gebied niet gedacht wordt, maar Holland ; kan zich toch overtuigd houden, dat van l Duitschen kant alles gedaan zal worden > om langs den weg van het recht een 1 misstand te herstellen, die in zoo hooge - mate het maatschappelijk belang van ■ Duitschland benadeelt. Tot zoover de Grenzboten en dan volgt i een opsomming van de voordeelen, die i bedoelde nauwere aansluiting voor Nedert land zou ten gevolge hebben. Het is 5 dut; 'blijkbaar enkel en alleen uit louter t edelmoedigheid en slechts in ons eigen . welbegrepen, belang dat Duitschland zich ■ die moeite geeft. Wie had zoo’n overi vloed van opofferende onbaatzuchtigheid gezocht bij een mogendheid. Nu, de voordeelen die de Grenzboten opnoemt kan men zich denken. Het blad dreigt met een Dortmund Rijnkanaal, dat de Hollandsche tolkantoren aan den Rijn zal bestrijden, het dreigt met een weder; keeren van Duitschland tot zijn vóór het ; jaar 1892 geldend autonoom-toltarief, het ■ waarschuwt ons dat wij mogen toezien . op de been te blijven bij het geweldige - gedrang dat Duitschland’s enorme han. dels- en industrie-uitbreiding doet ontj staan, en als wij nu niet onder den voet • willen komen moeten wij ons maar heel . snel aansluiten bij het machtige Duitschland. De schiijver van het artikel is zelfs ; zoo goed reeds eenige wenken te geven betreffende de buiten- en binnenlandsche wetgeving en hoe die door Duitschland zou geregeld worden. Een ware Tantaluskwelling. Hij belooft ons zelfs dat wij ons zouden mogen aanpassen aan het Pruisische militairisme «wegens den weldadigen invloed, die dit op het burgerlijk leven oefent.” Ten slotte stelt hij de volgende lekkernijen in ’t uitzicht 1°. maatschappelijke gelijkstelling op grond van door een verdrag tot stand gebrachte teleenheid; 2°. waarborging van binnenlandsche politieke zelfstandigheid; 3°. in de buitenlandsche politiek een bondgenootschap met Duitschland, dat door een voor beide staten bindende wet gewaarborgd is, Het artikel in de Tagliche Rundschau is geheel in denzelfden geest als het opstel van de Grenzboten alleen hier en daar nog wat meer aangedikt met zelfverheerlij kende uitlatingen om Duitschland’s superioriteit en macht goed te doen uit, komen boven ons onbeduidend landje. Zoolang het Duitsche rijk, zegt de Tagl. Rundschau, nog verbrokkeld en machteloos was, had het kleine, maar
handelskrachtige Holland in zaken van handel en verkeer tot ver over zijn oostelijke grenzen de overhand; thans echter, nu de staatkundige eenheid van Duitschland een voldongen feit is, moet, overeenkomstig de natuurwet, een geheele omkeer ook op economisch gebied, eerst langzaam, maar spoedig sterker plaats grijpen. Vroeger moesten wij het met leede oogen aanzien, dat Holland de lakens uitdeelde en de wet voorschreef, maar nu onze zwakheid voorbij is, dringt Duitschland economisch overal naar voren, waar het recht heeft en waar zijn wenschen kans op verwezenlijking hebben. Op de noord-westelijke grens wil het zijn gebied zoo mogelijk van Holland onafhankelijk maken en daardoor is dit laatste land gedwongen, elke beweging van den buurman scherp in ’t oog te houden. Hoe beslister het groote, naburige rijk zijn plannen doorzet, des te benauwder moet het den Hollanders worden. Vandaar de welgemeende raad, dat men zich in Holland toch in de logica der dingen schikke en de economische en politieke aansluiting daar zoeke, waar zij alleen voordeel en eer belooft. Wat maken die goeie Duitschers zich toch angstig bezorgd over ons belang en onze eer. Als men die welmeenende artikelen leest is het als een combat de générosité, de een wil niet onder doen voor de ander en al erkennen zij zijdelings dat Duitschland er misschien ook wel bij zou varen, dat blijft toch maar een bijzaak , doel het hoofddoel is ons voordeel te bevorderen en onze roem nieuwe glans bij te zetten. Men kan wel eens afgeven op het schraperig egoïsme der mogendheden, maar als men de artikelen leest van van Grenzboten en Rundschau krijgt men tranen in de oogen over zooveel verheven altruïsme. De derde schrijver, professor Von Halle, ganteert zijn grijpvingers niet zooals de bovengenoemde bladen. Hij verbergt het niet, dat in de eerste plaats het de Duitsche belangen zijn, die hij op ’t oog heeft en dat daarvoor die van Nederland moeten wijken. In het nummer van j.1. Woensdag van de Bredasche Courant is onder Binnenland reeds een bericht geplaatst over het werk van dezen Duitscher. Daarin is toen ook melding er van gemaakt, dat de aandacht die nu plotseling aan Von Halle’s boek wordt geschonken , eigenlijk hieraan te danken is dat de Times en de Spectator zich er mede hebben beziggehouden. De Vossische Zeitung had de Spectator reeds gediend van repliek en o. a. geantwoord: «Professor Von Halle speelt in het openhaar leven geen rol. Zijn boek is in Duitschland bijna algemeen onbekend. Aan een opslorping van Nederland denkt, in welke Duitsche kringen ook, geen ernstig man. Het gepraat heeft blijkbaar enkel ten doel haat tegen Duitschland in Nederland te zaaien. Verdere weerlegging van de bespottelijke beweringen in het Engelsche blad is niet noodig.” Dat professor Von Halle geen rol speelt
in het openbare leven, zal, als de Vossische dit zelf verzekert, wel waar zijn, maar dat het iemand zonder eenige beteekenis is, is beslist onwaar. Professor Von Halle staat in Duitschland aangeschreven als een der bekwaamste jongere economisten, die zich voor eenige jaren deed kennen als een vurig voorstander van ’s Keizers plannen voor een uitbreiding van de vloot. Wat, ook nog de beteekenis van het werk verhoogt is dat het is uitgegeven door de officieele uitgevers-firma van den generalen staf van het Duitsche leger en opgedragen aan Von Halle’s medewerker, den admiraal Von Tirpitz, den minister van marine. In een volgend artikel zal ik Volksund Seewirthschaft bespreken en tevens een critische beschouwing hiervan en van de artikelen uit de Grenzboten en de Tagliche Rundschau geven.
"Duitschland en Nederland.". "Bredasche courant". Breda, 1902/03/16 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321043:mpeg21:p00001