** Zij, die zich met 1 JULI a.s. op deze
EERSTE BLAD.
U ö JU11A Al T abonneeren, ontvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis.
Jescher & Kemper, Taiarttstraat, Telefoonnummer 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gorflijn- ei MeiM-Mei, BEHANGSELPAPIER Meubels en Bedden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1902/06/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321092:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1902/06/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321092:mpeg21:p00001
Een „incident” geopend. & De Nieuwe Courant schrijft: Een paar woorden over heel verschillende t dingen. 0
Er is alweer een ^incident gesloten”, tegen welks sluiting het hart in opstand komt. Laten we ons en elkaar bekennen, dat we niet de voile waarheid zeggen, wanneer we verklaren blijde te zijn, dat »dan toch tenminste het menschenmoorden in Zuid-Afrika heeft opgehouden” ; we trachten het ons wijs te maken, maar de dood van nog een paar honderd Boeren meer — men wordt royaal met menschenlevens! — zou ons niet zoo diep getroffen hebben, als het bericht van de capitulatie. Indertijd was ook veler verklaring, dat zij het gelukkig vonden, dat Dreyfus »nu tenminste in vrijheid was” maar halve waarheid. Gaarne had men dien éénen man nog wat langer onschuldig laten lijden — men is niet kleinzeerig voor het leed van anderen! — wanneer de strijd tusschen recht en geweld behoorlijk ware uitgestreden en desnoods vele jaren later geëindigd met een volkomen overwinning van het Recht. Toch: eenmaal met bitterheid en smart erkennende, dat menscheüjkheid en recht aan het kortste eind trekken moesten , is een mismoedig aannemen van wat dan toch een voordeel is voor eenige betrokken individuen noodzakelijk. De ware vrienden van B'rankrijk mochten voor hun land de rust niet begéeren, die het kocht door het schandelijke compromis tusschen recht en dom geweld, maar nu het er eenmaal toe lag — waarom de voordeelen van die rust niet te aanvaarden? En het thans gespaarde bloed in Zuid-Afrika is in elk geval een winst. Ten hemel schreiend onrecht is gepleegd, maar het vreeselijke, bloedige incident is toch gesloten. In Godsnaam dan! En nu over heel iets anders, over iets, dat ten eenenmale niets te maken heeft met oorlog ol gerechtelijke misdaad.
Er wordt te ’s-Hertogenbosch een proces ] gevoerd, dat met meer dan gewone belangstelling I door het land wordt gevolgd. { De courantenverslagen zijn lang, hier en daar vindt men tusschen het zakelijk relaas van wat I president, beklaagde, getuigen, verdediger zeggen, i een persoonsbeschrijving, een beschrijving van de ] zaal, het weergeven van een indruk; ik las i ergens letterlijk het eedsformulier, dat aan de getuigen wordt voorgezegd, allemaal bewijzen, , dat niet de gewone rechtzaken-verslaggever of j correspondent aan het woord is, maar de bladen ^ speciale mannetjes afvaardigden , dat zij trachten, | den lezer zooveel mogelijk in de zaal te doen , zijn; er is zeer groote belangstelling, er is hooge j spanning, minder naar den uitslag van het proces ( dan naar wat men te hooren zal krijgen ge- , durende de behandeling. Elk oogenblik kan een , schokkende verrassing brengen. , Rechtsvragen, duister voor den leek, doen ] z;ch hier niet voor, wel zielkundige raadsels, ^ naar de oplossing waarvan iedere ziel met ijver , zoekt. | Maar dit proces zal hoogstwaarschijnlijk die oplossing niet brengen en nog veel meer geheimzinnigs, dat de zaak als een zwarte nevel omgeeft, zal niet worden opgehelderd door de ‘ uitspraak, die de rechters zullen doen. Zij hebben zich bezig te houden met de betrekkelijk eenvoudige vraag: zijn de aanwijzingen ! tegen den schilder Mutsaers voldoende om het ' bewijs van zijn schuld te leveren? en hoogst- ( waarschijnlijk zullen deze rechters evenals de 1 vorige zeggen: »neen” .... en dan is er een 1 incident gesloten en vraagt de publieke belang- ' stelling: swhat next? Een oorlog? Een oplichterij? * Een ramp ?” 2 Toch gaat deze zaak ons, niet-rechters, ons,
lubbek, ons, Nederlanders, die vaak zooveel «langstelling toonden in dingen van over de ;rens, misschien wel wat meer aan. Als het de politie niet gelukt den dader op .e sporen, als de rechter er niet in slaagt, zijn ichuld te bewijzen, dan deden zij toch hun slicht, maar het belang van wat daar in het ;uiden gebeurt, ligt elders. Daar is een beklaagde, waarschijnlijk niet de noordenaar, maar wetende, wie de moordenaar s en hem niet aanwijzende, daar is een hoofdgetuige , eerst bekl., die de moordenaar misschien tan zijn, misschien niet is, maar die ook dingen noet weten, die hij niet zegt; daar zijn geuigen, die liegen en liegen met een zekere endenz, getuigen, die geïnfluenceerd zijn; nenschen wier belang bij de zaak men niet ziet, loen al het mogelijke, trotseeren het gevaar ran een meineedproces om de schuld van den ïun vreemden schilder te helpen aantoonen, eikens worden namen genoemd van lieden, die net Mutsaers’ of Isterdaal’s schuld niet van doen lebben, niet van doen mogen hebben. Hoe is dat alles? Wat gebeurt hier? Waarschijnlijk iets, dat niet gebeuren mag en ;eer zeker iets, dat we moeten kennen. Ziedaar het aller-voorzichtigste antwoord, dat foorloopig te geven is, maar dat gebiedend een ;oekec naar verdere oplossingen, het wegschuiven ran gordijnen eischt, o. a. ook — maar niet in le voornaamste plaats •— om te beletten, dat Ie geheel aan zichzelf overgelaten, openbare, liet geschreven meening opraapt, wat het 'indt, slikt wat voor den mond komt, al is iet vergil, en weer uitbraakt wat het kwijt wil ijn. Laten we van onze Nederlandsche kalmte en
waardigheid de weinige vrucnren piu&Keu, u.c ■>* . m er aan groeien. ^ We kunnen zonder gevaar elkander beloven, dat het incident niet gesloten mag worden met ^ de rechterlijke uitspraak, die slechts op het q, minst belangrijke deel van de zaak betrekking B kan hebben. m Zonder gevaar voor het ontketenen van politieke hartstochten, zonder gevaar voor straat- ^ schandalen. n Wij zullen de rechters behoorlijk hun werk st laten doen, we zullen hen niet dreigen , hen zi niet uitschelden, hun onpartijdigheid niet verdenken en evenmin verzoeken. p We zullen hen , die den schilder voor schuldig b houden, niet vervloeken als wij hem onschuldig b achten en omgekeerd. v We zullen nog de stad, noch het ras, noch ^ het beroep, nog het geloof van den moordenaar n of het slachtoffer of een rechter of een getuige e of een getuigen souffleur of van wien ook, die in s deze zaak een rol mocht spelen, betrekken in het onderzoek of in den uitslag. Wij zijn j Hollanders, wij zijn kalm, wij kennen geen j hartstocht, wij zijn zoo uiterst beleefd, zoo ^ ridderlijk jegens onze tegenstanders, dat wij soms £ heelemaal vergeten, hen te bestrijden. Wij | maken zooveel degensaluten vóór en na den ( strijd, dat er voor het strijden zelf schier geen { tyd overblijft. I Het onderzoek naar het angstwekkende geheim zal niet ontaarden, we zullen het niet op een ' gegeven oogenblik kunstmatig moeten afbreken, , omdat het land in rep en roer geraakt en om j apaisement roept. ] Het onderzoek, rechterlijk, niet-rechterlijk of hoe dan ook, dat zou moeten plaats vinden, al kwam het land in rep en roer, al gingen we elkaar er om verscheuren als hongerige wolven, kan dus geschieden, zonder dat zelfs deze dingen te vreezen zijn. Verbiedt onze officieele deftigheid, een zaak , die óók rechtzaak is, anders te beschouwen dan als zóódanig, dan moeten we maar een enkelen keer aan de zoo trouw gediende meesteresse ongehoorzaam zijn. En zijn er menschen, die om niet genoemde of ongeldige redenen straks zullen roepen om sluiting van het incident, des te erger voor hen. Ik heb den moord op Maria Kessels niet bedreven. Of de moordenaar het beroep van schilder ot van koster uitoefent, dan of hij een andere min of meer nuttige bezigheid heeft, het is mij om het even. Ik heb geen invloed geoefend op de verklaringen te Breda of te ’s-Hertogenbosch afgelegd. Mij kan niet deren wat een kalm , degelijk onderzoek zal uitbrengen. Ieder, die ten opzichte van de Tilburgsche moordzaak met mij in dezelfde positie verkeert, moge het met mij eens zijn, dat de sluier weg moet en het wegtrekken ervan hen niet hinderen zal. Totdat wij haarfijn weten zullen, wat de oorzaak, de onmiddellijke en de verwijderde oorzaak is van het verschil tusschen deze rechtzaak en andere Nederlandsche rechtzaken, totdat we weten zullen, welke macht daar werkt, buiten en anders dan de wettige, en totdat we weten zullen, hoever zij strekt, tot zóólang mag dit »incident” niet gesloten worden verklaard. X. I.
"MOORD TILBURG.". "Bredasche courant". Breda, 1902/06/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321092:mpeg21:p00001
DOOR KT1 «» JK£L «9 JWJB «9 Oorspronkelijke R mailt. 2. Morgen-ochtend ga ik op reis, ik alleen. Niet als baron Van Heys van Nieborgh, niet met een bediende en een aantal koffers. Ik ga geheel alleen, met een armzalig koffertje, waarin mijn meest versleten linnengoed, mijn kaalste, oudste kleeren zitten, — hoe oud-modischer, hoe beter. Ik ga naar het dorpje aan het Noordzeestrand, stel me daar voor als een armen meester, een schoolmeester. Misschien geef ik wel Fransche les. Ik ben tot alles in staat. Want dat meisje, Otto, zal mijn vrouw worden — als ze zoo mooi, zoo fijn en toch zoo robust is, als ze lijkt! Ik ben blij, dat je op dit oogenblik niet bij me zit, want ik hoor je legenwerpingen al. Een mésallianre is punt één daarvan. De onbeschaafdheid van mijn aanstaande vrouw, die ik in onze kringen niet kan presenteeren, punt twee. De smart, die ik mijn ouden heer aandoe, punt drie. De ondoordachtheid, het roekelooze van mijn plan, waaraan ik mijn volgend leven, mijn toekomst waag, punt vier. Haar ongeluk, dat .... Maar het is zoo al mooi. Laat mij nu maar aan het woord. Eigenlijk komen al je tegenwerpingen neer op dat eene verwijt: dat ik eene mésalliance doe. Ik ken je te goed, je bedoelt dat woord niet in dien zin, dat ik juist eeu sfreule” moet trouwen; je weet evengoed als ik, dat een adellijk predieaat niet waarborgt voor deugd en eerlijkheid en goede zeden. Maar je hecht toch aan den »stand,” aan de »kaste,” het gaat je, als zoovele anderen, die meenen, dat de ware overeenstemming, waaruit achting, vriendschap, sympathie en kalme liefde geboren worden, slechts te vinden is in het millieu der maatschappij, waarin men is opgevoed. Welnu, dan werp ik ook met één slag al je tegenwerpingen omver, want ik wil juist een mésalliance, in dien zin als jij bedoelt. Ik ben zat, overzat van het geaffecteerde, het traditioneele; het ijdele in onze hoogere kringen. Er zijn goede indivuduen in onzen sstand” — ik denk in de eerste plaats aan mijn vader en jou, ais ik dat zeg — maar over ’t geheel, welk een afgeleefde generatie is het jongere geslacht. Zij zwemmen, roeien,
wieleren, rijden te paard, spelen voetbal en lawntennis, zij doen het allen, mannen en vrouwen, en toch hoe krachteloos zijn de meesten naar het uiterlijk, hoe veel krachteloozer nog de meesten van binnen. Niet ik mag zoo oordeelen, zal je zeggen. Ik geef het je dadelijk gewonnen; als je naar een voorbeeld zoekt voor het jongere beschaafde geslacht, neem mij. Op dertigjarigen leeftijd heb ik niets gedaan dan pleiziermaken en gevoel ik volstrekt geen last iets te doen, — zelfs van het plezier maken heb ik genoeg. Werktnigelijk leef ik het leven mee, zooals het zich aan mij opdringt. Ik heb de nieuwe kunst gefêteerd, aanbidding gehuicheld voor Ibsen, gepoogd Van Deyssel na te doen, al de romans van Zola gelezen en ondertusschen getracht, of ik in Amsterdam hetzelfde slijk kon vinden om er in te wroeten, als de laatste ons doet gelooven, dat er in Frankrijk is. Het is er, dat slijk, niet alleen in onze krotten en achterbuurten, maar ook in de keukeus der kraakzindelijke dienstmeisjes en in de salons der bel-étage. Ik heb er mijn weg gemaakt, ik heb »het leven genoten,” ik ben er nu verzadigd van, walgend verzadigd. Je zult zeggen, dat dit niet den eersten keer is. Ik geef het toe, maar dat gevoel van overzatheid, van een walg voor al dat onfrissehe, komt telkens spoediger, telkens sterker terug. Het dringt op mij aan als een watervloed, het overstelpt mij, het dreigt zich te sluiten boven mijn hoofd om mij te verstikken. Ik wil het ontvluchten, ik wil mij een eigen leven scheppen, van mijn toekomst een roman maken. Ik ga daarom naar het visscliersmeisje, om haar verliefd op mij te maken. Wees niet bang, dat ik mij illusies schep. Het leven is een farce, men moet alleen maar zijn best doen, het kluchtspel niet vervelend te maken. Men moet er lachwekkende elementen in brengen. Wat een bron van koddige situaties zal mijn huwelijk met het visschersmeisje niet geven! Wat vreemde gezichten zal ik zien onder mijn vrienden en verwanten, als ik mijn verloving bekend maak; minachtende lachjes, meelijdende schouderophalingen, verwijtende hoofdschuddingen ! De kranten zullen er van spreken, men zal de sociale quaestie er bij te pas brengen en mij een democraat noemen. En ik zal lachen! Ik zal nog meer lachen! Ik zal nog meer lachen als ik eens getrouwd ben en mijn vrouw breng in de kringen, waar een baronnes Van Heys van Nieborgh op hare plaats behoort te zijn, waar men haar zal ontvangen ook, uit vrees, uit nieuwsgierigheid, uit lafheid, en waar men haar tevens stil en bedekt zal kwetsen en beleedigen! Ik zal
dan lachen, maar tevens den mantel van mijn liefde, mijn hartstocht, mijn zucht om die anderen te kwellen, of hoe je het noemen wilt, over mijn vrouwtje werpen en haar beschermen, haar verheffen ! Want dat beloof ik, haar ongeluk zal niet in mijn schuldboek komen! Als zij aan den armen jongen, zooals ik voor haar verschijn, haar liefde schenkt, zal ik haar alles geven wat rijkdom en trouwe vriendschap vermag. J e ziet, dat ik niet spreek van liefde. Ik geloof niet aan liefde. Denkelijk zal ik wel in den beginne eenigen hartstocht voor haar gevoelen, want zij is mooi, slank, met volle vormen. Maar ik weet bij ervaring, dat dit vuur niet lang brandt. Ik zal er in den beginne spaarzaam mee zijn, ik wil haar rein houden. Voorloopig denk ik althans zoo, maar ik sta niet voor mijn latere gedachten in. Misschien speelt zich in een paar maanden in dat visschersdorpje wel een kleine amourette af en keer ik dan naar Amsterdam terug, zat van het nieuwe genot, dat oud bleek. Dan stuur ik Johan er heen met wat geld en dat zaakje is weer afgedaan. Ik heb er dan echter nog niets bij verloren — alleen het visschersdorp misschien een constanten inwoner gewonnen, die later ook op de zee zwalkt en netten boet, en dien men woedend maakt door hem naar zijn vader te vragen .... Ja, Otto, ik zie je de wenkbrauwen al fronsen bij zulke unfaire gedachten, maar is het leven nu eenmaal anders? Wat kunnen wij met leven anders doen, dan er zulke kluchtspelen van maken ? Naar Atjeh gaan, er een Willemsorde bevechten en mij laten doodschieten, zou zeker meer eervol zijn, maar ik acht Atjeh zelfs een nutteloos leven als het mijne niet waard. Ik kon ook een vrouw nemen uit onzen stand en stil op een buiten gaan wonen, maar hoelang hield ik dat uit ? Of zal ik treden in mijns vaders voetstappen en een politiek man worden ? Ik zou moeten lachen, als ik de voorrechten van mijn eigen kaste ging verdedigen en nog harder, als ik demoeraatje speelde. Het vaderland heeft mij evenmin noodig als Atjeh, en is ook evenmin de moeite waard er zijn leven aan te wijden. In de kunst heb ik het geprobeerd ; mijn God, wat al emoties heeft me mij geschonken, die ik later in praetisohe daden omzette onder een glas champagne, en in den arm van een mooie vrouw ! Diezelfde emoties bij anderen trachten op te roepen, acht ik onuoodig; men krijgt ze ook wel zonder de nieuwe auteurs te lezen, waarvan er toch al zooveel zijn, dat ik mij geen schrijfkamp behoef te bezorgen. Ze zitten in de lucht, ze .svaaien ons aan, die emoties ! Je ziet, mijn beste vriend, ik kan niet anders dan eens beproeven een nieuwe acte bij de thans
afgespeelde van mijn kluchtspel te voegen. Ik beloof je, dat er nu een boeiend bedrijf zal volgen, te meer spannend, omdat de ontknooping nog verborgen is. Ik zal je van de avonturen der beide hoofdpersonen op de hoogte houden, en noodig je alvast op mijn bruiloft. Je komt, dat weet ik. Want je houdt toch van je besten vriend André.” Veertien dagen later verzond baron André van Heys van Nieborgh, uit het visschersdorp Selkamp, den volgenden brief aan zijn vriend te Brussel. » Beste Otto! Breng dezen brief vooral niet te dicht bij je neus, want er is een reuk aan van zoutevisch, ranzige boter, groene zeep, haring en wat niet al. Mijn parfum heb ik niet durven meenemen. Ik mag mij door niets verraden. Ik ben hier een arm schoolmeestertje , dat voor zijn gezondheid aan de zee moet wonen en zijn leven rekt door les in het Franseh te geven, en ik woon boven een kruidenier, die al wat denkbaar is heeft opgestapeld in een ondenkbaar kleine ruimte. Mijn kamer is een vierkant vertrek met een dun papieren behangsel, geel met roode bloemen, die hier en daar een scheur hebben; de zoldering wordt door dikke balken geschraagd en is zoo laag, dat ik er met de hand aan kan reiken. Onder de tafel ligt op den vloer een klein, afgesleten koeharen kleedje ; acht stoelen worden iederen ochtend symmetrisch langs de wanden geschikt, harde stoelen met zittingen van biezen, geloof ik. Mijn bed is een vierkant hokje, in de kamer uitgebonwd, er hangen een paar gele gordijnen voor en ik slaap in letterlijken zin op stroo, op los stroo, waarover een bed is gelegd, met harde veeren gevuld. De lakens zijn zeer grof, ruw, maar heel zindelijk en ik woon spot-goedkoop, voor vijf-en-twintig gulden in de maand, met pension er bij. Mijn maag, mijn neus, mijn oogen, mijn geheel innerlijk en uiterlijk wezen walgt van deze omgeving. Ik heb drie dagen lang honger geleden, maar ik wilde overwinnen en ik riep al den moed mijner lange reeks voorouders te hulp om mij-zelf tot blijven te nopen. Maar die opgetaste massa moed en wilskracht — zelfs die van den legendairen voorvader, die veertien dagen vastte in den eersten kruistocht — zouden me hier niet langer dan vier-en-twintig uren hebben gehouden, indien ik niet reeds den eersten avond ha,ïr had gezien. ( Wordt vervolgd.)
"BETTY". "Bredasche courant". Breda, 1902/06/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321092:mpeg21:p00001