r/ De correspondent van de N. E. Ct. teJohan- i nesburg, schrijft aan zijn blad o. a.: Een geheele maand is verloopen en de vraag 1 die ons dikwerf op de lippen dringt, is: zal de vrede duurzaam zijn ? i Die vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden, i Een ding is zeker, de oorlog is geëindigd, want : alle Boeren hebben zich aangemeld. Wie zich heeft gevleid met de gedachte, dat eenige benden den tegenstand zouden voortzetten, is teleurgesteld geworden. Is daarmede de s terwijl daarnaast de duizenden Nationale Verkenners bewijzen hoe diep zonen van dit volk zinken kunnen, en tusschen die twee ligt eene menigte, die zich flauwhartig heeft gedragen. De Engelschen zien in dezen toestand een waarborg van voortdurenden vrede. Maar zal de Afrikaander Boer over het geheel niet op wraak tegen Engeland zinnen? Eén antwoord is slechts mogelijk: dat kan niet ; anders. De gelijkenis van Olive Schreiner zal hun voor den geest zweven, het beeld van de i meerkat die den leeuw ten slotte het leven ■ onmogelijk maakt; als een heilig teeken zal dit beeld in ieders hart worden bewaard. • Niet'egenstaande dat alles, ben ik overtuigd, i dat Engeland met een wijs bestuur alle bezwaren 1 zou overwinnen, maar tevens ben ik overtuigd dat Engeland dat niet kan en de Boeren zal . behandelen gelijk het gedurende de 19e eeuw i gedaan heeft. De verhouding van zwarte tot 3 blanke kan door geen Engelsch ministerie worden ■ opgelost tot tevredenheid der blanken in de 1 eerste plaats en evenmin in ’t goed begrepen t belang van den Kaffer. Daarvoor is de Aborigines r Protection Society borg, daarvoor hebben de - Engelsche zendelingen te veel invloed, r En verder: e Bij de uitvoering van de vredesvoorwaarden e hebben de Engelsche autoriteiten met sterken 3 aandrang geeischt, dat ieder den eed van " getrouwheid zou afleggen. Dat was tegen de e bedoelingen en tegen hetgeen was overeenge* komen. In sommige kampen is men het door :1 flink optreden ontkomen, in de meeste gevallen 1 is die eed afgelegd, omdat men geen uitweg 1 zag en omdat men aan een afgeperste eed ■ weinig waarde hecht. Het heeft menigeen vere baasd , waarom er op dien eed zoo aangedrongen e werd. Een verklaring kan gevonden worden in , de vredesvoorwaarden , waarin de Boeren koning il Eduard Vil ei kennen als hun wettigen souverein, e maar van zijn nakomelingen is geen sprake, terwijl in den eed van getrouwheid die nakomee lingen of opvolgers wel voorkomen. , Onlangs werd op vrije voeten gesteld een oud- Hoilander, die nu niets meer is. Hij is vroeger -rewond gevangen genomen. Met een schot in zijn been noodzaakte men hem 12 uren te loopen. In een ambulance wilde een dokter hem dadelijk het been afzetten, hetgeen hij beslist weigerde, waarbij de hoofddokter zich eindelijk na veel moeite neerlegde. Toen het been tot rust kwam, genas het ook weer en daarna was hij naar de Kaapkolonie gezonden. Van daar werd hij teruggevoerd naar Krugersdorp. Met een ander ontsnapte hij. Bij de Boeren zijnde woonde hij een geval bij dat de Engelschen de handen opgestoken hadden en toen later weer begonnen te schieten, hetgeen aan de Boeren twee dooden en eenige gewonden kostte. Weer werden de handen opgestoken. De ongeveer 70 soldaten verklaarden eenstemmig, dat zij weer waren gaan schieten op last van de twee officieren daar tegenwoordig. Daarop werden deze doodgeschoten. Onze vrind had de namen van de soldaten nauwkeurig aangeteekend. Later valt hij in Engelsche handen en men brengt hem voor een krijgsraad. Bij het voorloopig verhoor vraagt hij om een advocaat en dat wordt geweigerd. Bij den aanvang van het proces wordt weer de vraag gedaan, doch eerst wordt gezegd dat hij dit vroeger had moeten doen. Eindelijk krijgt hij een advocaat. Van onder de voering van zijn jas komt de lijst met de 70 soldaten; de advokaat dagvaardt ze allen. Daarop werd de aanklacht ingetrokken en onze vrind gaat weer naar de gevangenis. Nu wordt geprobeerd om hem den eed van getrouwheid te laten dcen en op zijn weigering wordt hij in een vochtige kelder opgesloten. Daar krijgt hij ’s nachts dronken Tommies bij zich, die tijdelijk worden opgeborgen. Een keer zegt zoo’n dronken projectiel: «Are you a bl... y, f. .. gg . . g Dutchman ?”, en toen hij antwoordde: »I am a Dutchman”, krijgt hij een slag in ’t gezicht. De Tommie wordt bij den kraag gepakt en met zijn neus tegen den muur geslagen, Den volgenden dag wordt de Hollander ter verantwoording geroepen en nadat hij het geval verklaard heeft en de officier zijne handelwijze wat bar vond, zeide hij, dat als Lord Milner of Lord Kitchener of welke officier ook hem iets dergelijks zou vragen en hem daarna zou slaan, hij zou ze bij den kraag pakken en met den neus tegen den muur wrijven. Hiermede nam de officier genoegen. Daarop krijgt de vriend vergunning om op parool uit te gaan en weer wordt gezanikt over dien eed. Eindelijk wordt hem gevraagd of hij afstand wil doen van alle rechten die aan een Engelsch onderdaan toekomen, en toen hij dat volgaarne deed, kreeg hij zijn vrijpas gedateerd op denzelfden dag, waar hij op parool uit mocht. Men beschouwt hem als vreemdeling, maar men kan hem niet uitzetten omdat hij tot geen andere natie behooit. Een ouden Boer wilde men niet vrijlaten zonder den eed, men dreigde hem weg te zenden. Hij wilde alles met zich laten doen, alleen den eed wilde hij niet afleggen. Na eenige dagen zeuren liet men hem vrij op de verklaring, die in vredesvoorwaarden wordt geëischt. In de Empire wordt op het tooneel gegeven San Toy, waarin verzen worden gezongen die uiterst beleedigend zijn voor den Afrikaander. Men w'1 vergeven en vergeten!
Bredasche courant
- 15-08-1902
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 15-08-1902
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 421095903
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- 11 april 1814 - 1814, no. 13 (16 april) - jrg. 150, no. 110 (11 mei 1940) ; jrg. 150, no. 111 (22 mei 1940) - jrg. 151, no. 417 (15 okt. 1941)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 96
- Jaargang
- 111
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Zuid-Afrika.
Algemeen Overzicht.
1 De Daily Mail verzekert dat de regeering ’ en het legerbestuur tegen Zaterdag te Por'smouth een glarsrijk onthaal bereiden a?n de la Heïj, Hotlia en de Wet. Op een stoomschip van de marine zijn plaatsen beschikbaar gesteld om de d’ie generae's de vlootschouw'ng te laten bijwonen. De Koning zou Zondag het drietal ontvangen op zijn jacht. De Daily Mail ' meldt echter ook, dat de Boeren leiders in . Nederland ?\ het mogelijke zullen doen om die ■ ontvangst te beletten, en dat zij zulien trachten, Botha, de la Reij en de Wet met een eigen ■ stoomschip, dat Vrijdag te Southampton zou i aankomen, af te halen en rechtstreeks naar
Nederland te brengen, zonder hen den Britschen ’t grond te lateD betreden. r' Dit laatste is beslist onwaar. De Morning Post verneemt uit Johannesburg dd. gisteren: j Officieus wordt gemeld, dat Botha en de la Rey jbenoemd zullen worden tot lid van den wetgevenden raad van Transvaal. t C Het geval met luitenant-kolonel Me Saint c Hémy te Pontivy, die meende, dat zijn persoonlijke meening moest gaan vóór de bevelen van zijn chef, den divisie generaal Frater en t die daarom weigerde ter beschikking van den ( onderprefect te stellen een escadron van het j tweede regiment jagers, blijft natuurlijk het ( onderwerp van gesprek. , Onverwijld is den officier, die meent een , Goed Christen te zijn, doch in elk geval bewijst ] geen goed soldaat te wezen naar de algemeen geldende opvatting, aangezegd dat hij zich naar Belle-Isle en-Mer in arrest moest begeven, in afwachting van zijn verschijning voor den krijgsraad, als martelaar voor zijn geloofsovertuiging en het heet, dat generaal André voornemens is de wet in al haar gestrengheid te doen toepassen, om een precedent te stellen. Te Chalons heeft de generaal aan een te zijner eer aangericht feestmaal verklaard, met betrekking tot de toepassing der wetsbepalingen tegen de geestelijke instellingen, welke zich niet wenschen te schikken in het onvermijdelijke, dat de regeering voornemens is haar taak ten einde te brengen, aangevuurd juist door den tegenstand en de moeilijkheden van verschillenden aard. De commissaris van politie uit Brest en die uit Quimper zijn naar Gouezec gegaan om de kloosterschool te laten ontruimen. Zij hadden drie brigades gendarmerie bij zich. Met steenen en stokken gewapende burgers brachten de paarden in verwarring, een gendarmerie werd afgeworpen, en de commissarissen moesten terug. Dienzelfden avond werden de zusters toch uit het gebouw verwijderd, onder het geschreeuw van tweeduizend menschen. Gisteren zijn de zusterscholen ontruimd. Een compagnie van het 118e regiment met de bajonet op ’t geweer was aanwezig om met de gendarmes voor de handhaving der orde zorg te dragen, Graaf de Mun protesteerde tegen de uitvoering der dekreten, maar spoorde de bevolking aan, niet tegen het leger te gaan vechten. Hij verzocht den bevelvoerenden officier de soldaten de bajonet in de scheede te laten steken. De kommandant voldeed aan dat verzoek en de troepen trokken weg uit de omgeving van de scholen. Toen opende de Mun de deur der school en zeide tot de zusters, dat zij voor het geweld moesten wijken; daarop had de verzegeling plaats. Keizer Wilhelm heeft den lOen uit Swinemünde een telegram aan den Prins-Regent van Beieren gestuurd, waarin hij zijn diepste ergenis uitsprak over de verwerping (door de ultramontaansche meerderheid van den Beierschen Landdag, boos over de schorsing en het ontslag van den minister van eeredienst) van eenige begrootingsposten (tot een bedrag van 100,000 mark) betreffende kunstbelangen, en zijn toorn over die snoode ondankbaarheid tegenover het Huis Wiltelsbach en den Prins-Regent. De Keizer verzocht den Prins-Regent het geld noodig voor die kunstbelangen (waarvoor reeds verbinterrssen zijn aangegaan) ter beschikking te mogen stellen. De Prins-Regent heeft in zijn antwoord zijn innigste erkentelijkheid uitgesproken voor de warme belangstelling en voor het grootmoedige aanbod des Keizers, doch medegedeeld, dat | door de edelmoedigheid van een Beiersch lid van de Eerste Kamer (waarschijnlijk baron von Cramer), de regeering is in staat gesteld, der traditie getrouw, de kunstbelangen ongestoord te behartigen. In den Tivoli tuin te Charkof, zijn Maandag op den gouverneur, prins Obolenski, vier schoten gelost. Obolenski werd aan zijn hals gekwetst. Een andere kogel raakte den commissaris van politie Bessonof. De dader is in hechtenis genomen, wie hij is weet men nog niet. Gevolg gevende aan den raad van zijn ministers, heeft de gouverneur van Katai den nog niet vervulden straftijd kwijtgescholden • aan allen die wegens hoogverraad veroordeeld waren tot twee jaren gevangenisstraf of minder. Boeten zijn niet kwijtgescholden. Een Iersch Parlementslid heeft een Haapsch schandaal te voorschijn gehaald uit den ruimen doofpot der Britsche regeering. Het blijkt, dat een aanzienlijk Kaapsch burger, de heer Stanford, die zoo vriij Was geweest openlijk anti-Jingoïstische gevoelens te betuigen, door acht Britsche officieren opgc sloten is gehouden en aan allerlei mishandelingen en pijnigingen is onderworper De Kaapsche rechters veroordeelden de officieren tot het betalen van een schadevergoeding aan hun slachtoffer. Maar Lord Kitchener ging niet met de rechters mede en suste de zaak, welke, volgens hem, nie*s anders dan een grap was geweest. De strijd om Barcelona, in Venezuela, moet een geheelen dag geduurd hebben; eerst te eren den avond werden de regeeringstroepen uit al hun stellingen verdreven. Er vielen in
’t geheel 167 dooden; de commandant van de regeeringstroepen, acht generaals en 23 kolonels werden gevangen genomen. Alle winkels werden door de overwinnënde opstandelingen geplunderd; ook (gelijk reeds gemeld is) het Nederlandsehe, Italiaansche en Amerikaansche consulaat, en het bureau van de Frausche kabelmaatschappij. Deze plundering wordt bevestigd door een telegram van den Amerikaanschen gezant te Caraeas, Bowes. Er moet reeds een Amerikaausch oorlogsschip naar Barcelona onderweg zijn. Volgens een uit Port of Spain ontvangen telegram hebben de Venezulaansche opstandelrngen den 8en dezer Barcelona ingenomen na een bloedig gevecht. Het garnizoen gat zich over. De opstandelingen plunderden de huizen, vooral die van vreemdelingen, met inbegrip van de Amerikaansche, Italiaansche en Nederlandsche consulaten.
BETTY
DOOR OORSPRONKELIJKE ROMAN. 27. «Lief kind, je moet wel weten, dat ieder mensck de verantwoordelijkheid voor zijne daden draagt; als ik den jongen aan het leven overgeef, is dat een daad van mij ... . Doch dat heeft nog zijn tijd, hij zal eerst over een jaar van school gaan en dan zal ik natuurlijk eerst iets voor hem zoeken.” Betty knikte met het hoofd. Zij gevoelde, dat er een onaangename stemming over haar gekomen was. Zij had uit de volheid van haar hart gesproken: zij voelde zelf die kracht in zich om zich door het leven te slaan, die zij van een ander eischO, — en toch, wat had zij gedaan F Het allerlaatst was wel aan haar het recht om een ander zijn weg voor te schrijven zij, die schaamteloos gastvrijheid en genegenheid en vertrouwen genoot, terwijl laag verraad en bedriegelijke plannen broedden ’n haar hoofd. Waren er dan twee wezens in haar, een, dat altijd naar het hooge streefde en de wereld zag vol moed en wilskracht en volharding, een ander, dat haar omlaag trok en met saamgenepen lippen en gebalde vuisten, met den haat in het hart, deed trachten narr bedrog en leugen F jO ja, Betty,” hervatte de oude heer bet gesprek, lik heb je wat te vertellen. We krijgen denkelijk eerstdaags bezoek, — ten minste als jij het goed, vindt —> want als de dame des huizes er op tegen heeft . , . Hij brak zijn wat plompe maar goed gemeende scherts af Zij had van de laatste woorden echter niets verstaan; zij zag hem met groote vragende, bijna verschrikte oogtn aan: kwam het oogenblik dan nu reeds, dat zij wist, dat eens moest komen, waarop zij hoopte F Hij zag de schier angstige uitdrukk’ng van haar gelaat. «Als jij er op tegen hebt, Betty . . . .” «O neen,” viel zij haastig in, sik heb er niet op tegen!” «En je vraagt niet eens wienF — O, nu begrijp ik, je waart bang, dat h'j zou komen .... Neen, hij is het niet, maar zijn vriend, meneer Olto van Waels.” «Die? Komt die hier?” vroeg Betty, verbaasd.
»0, ken je hem? Het is een goede jongen, ik houd veel van hem. Ik had altijd gehoopt, dat hij een een goeden invloed zou uitoefenen op André .... Heb je er tegen, kind? Je kijkt zoo ernstig.” «Neen, meneer. Ik heb met meneer van Waels kennis gemaakt. Ik ben aan hem voorgesteld door uw zoon, en hij bezocht mij eenige malen op de kostschool. Ik geloof, dat hij een zeer achtenswaardig man is.” ïDat is in het oog van jonge meisjes niet altijd een prijzenswaardige hoedanigheid .... Vergeef me, mijn goed kind, ik wil niet langer sche.tsen. Otto vau Waels is inderdaad een edelman, we zijn vrienden, al verschillen we ook nog al wat in leeftijd. Maar hij is niet, als André, met den tijd meegegaan, zooals men dat noemt, hij is bij het oude gebleven, bij de oude tradities . . . .” «De uwe . . . dus de goede!” Zij zeide dit met eenige geestdrift, en scheen er nog wat bij te willen voegen, maar zweeg beschaamd. Eenige dagen later k wam Otto reeds, heel onverwachts. Hij was te voet van het station komen loopen. Een lichtgrijs zomerpak omsloot nauw zijn ranke gestalte, zelfs in de mode ging h'j niet geheel mee met de jeunesse dorée, maar hij was daarom niet minder keurig op zijn gewaad en vooral op zijn linnen. Met zijn gewonen bedaarden tred, ernstig zelfs in zijn gang, liep hij den breeden belommerden oprijweg door, totdat hij bij een zijpad door het bosch kwam, waardoor hij het heete zonnige voorplein kon ontloopen. Reeds zag hij de hooge muren van den »Bu-cht” voor zich, toen hij opeens een jonge dame bemerkte , die op een bank zat aan den kant van het pad en in een boek scheen te lezen. Otto bleef eensklaps stilstaan, er kwam een blos op zijn bijna altijd bleek gelaat, bij haalde diep adem en staarde een paar seconde naar de voorover gebogen gestalte. Toen bracht hij een glimlach om zijn mond, die even den blonden knevel bewoog en ging langzaam verder, met opzet in het grint loopende, opdat zij hem zou hooren. Betty Witte keek eensklaps op. Toen zij hem aan zag, teekende haar gelaat een blijde verrassing; zij verhief zich oogenbl’kkelijk in haar volle lengte. «U reeds hier, meneer Waels?” zeide zij blijde. Hij seek haar aan, ;n het wat bleeke gelaat, waarop nu echter een glans vn genoegen lag, inde donkere oogen en eventjes gleden daarna zijn blikken langs haar mooie, slanke gestalte, die zoo heerlijk uitkwam in het lichtgrijze gewend, met de roode roos op haar borst. Maar ondei tusschen was h:j op haar toegetreden en weer dwong hij zijn ernstig gelaat tot een glimlach.
»En kan ik er op hopen, dat de onverwachte gast welkom is, juffrouw Witte?” vroeg hij. »U is geen onvei.vachte gast, en zelfs als u dat was, zou het spreekwoord op u niet van toepassing wezen, meneer Waels,” zeide zij ernstig en innig. »Zoo denkt ten tr:nste meneer de baron er over,” voegde zij er bij. «Maar u niet, juffrouw, dat merk ik, want welkome gasten steekt men toch de hand toe ten groet,” hernam hij. »Mij? Als u dat graag weten wil, meneer, ik ben heel blij, dat u gekomen is,” antwoordde zij en stak hem hare hand toe. Hij nam die in de zijne en l >og er zich over, alsof, hij, met wat verouderde galanterie, die aan zijn lippen wilde drukken. »Dat wilde ik gaarne weten, juffrouw Witte, want dat doet mij veel genoegen.” Zij nam haar boek, dat zij op de bank had neergewoipen. «Meneer de baron zal blij wezen, lat n we hem eens verrassen. Hier het bosch door, dan komen wij aan den achterkant binnen en ziet meneer u niet ap-Aomen.” Zij scheen schik te hebben in die verrassing, hij zag haar in het lachend gelaat. Was zij dan inderdaad niet somber, niet teleurgest ld? Op de kostschool had hij in h;ar een wel diep gevoelend maar vroolijk kind gezien,
zij, dat in het vervolg van dit gesprek het hellend vlak lag, dat ze willen vermijden. «Hoe gaat het met baron Van Heys?” vroeg hij na een pauze. «Uitstekend, meneer. Hij is een dier oude heeren, die altijd jong blijven, omdat het leven altijd iets nieuws voor hen heeft.” m zag haar verwonderd aan, maar zij wilde zijn blik niet ontmoeten en drukte nu zelfs de lippen op elkaar, alsof ze berouw over die woorden had. Zij traden eenige minuten later, door de achterdeur, het groote huis binnen en liepen naast elkaar de breede trap op naar boven. Tn den gang daar zeide zij glimlachend en fluisterend tot hem: «Wacht u even, dan zal ik u aandienen. Wilt u?” Hij knikte eveneens lachend, hij had pret in haar genoegen. Zij snelde haastig naar de deur van de werkkamer van den heer Van Heys Door die vlugge beweging viel de roos van haar borst en bleef op den looper liggen. Toen zij in de kamer verdwenen was, bukte de jonge man zich haastig om de bloem op te rapen; het scheen, alsof hij haar aan zijn lippen wilde drukken, maar hij bedacht zich en liet haar weer vallen. Hij schudde, met een trek van trer-igheid op het gelaat, zijn hoofd. Een minuut later zag hij weer »u de lachende oogen der jonge dame. «Komt u maar binnen, meneer,” zeide zij op een gemaakt-ernstigen toon en flu:sterde hem, terwijl hij haar voorbijging toe. «De baron weet niet, dat u er is.” Baron van Heys zat nog te schrijven, toen Otto reeds iu de kamer stond. «Komt u nader, meneer,” zeide de baron langzaam en keek daarna eerst op. Toen echter wierp hij ook terstond de pen weg en stond op. «Ben jij het, Otto?” riep hij blijkbaar zeer aangenaam verrast uit. «Je neemt me zeker niet kwalijk, dat ik je nog vertrouwelijk bij je nrim noem, als vroeger, toen je met A rdré speelde ? Dat is lang geleden en sinds dien tijd heb ik je niet zoo heel vaak gezien.” Betty was niet weer in de kamer gekomen. Toen de beide heeren gezeten waren en baron V an Heys naar Otto’s gezondheid en d'e zijner moeder had vernomen, kwam het gesprek al heel gauw op het jonge meisje. «Je hebt reeds kennis gemaakt met mijn nieuwe huisgenoote ?” vroeg de oude heer aan Otto. «Wat denkt u van haar 7” «Een ):eve jonge dame . . . .” (Wordt vervolgd.)