EERSTE BLAD.
(^SlOt.j Onze wet geeft een overbekend middel aan de hand, waardoor de koopman zich aan de gijzeling kan onttrekken, maar
dat den Zaandamschen boterhandelaar door zijn godvrucbtigen bloedverwant verboden was. Hij kan zich failliet laten verklaren. Na de faillietverklaring kan geen lijfsdwang tegen hem worden ten uitvoer gelegd en kan de raad van justitie, indien hij reeds te voren gegijzeld was, hem uit de gijzeling ontslaan. De debiteur, die gefailleerd is, heeft echter dan alle kans dat hij daardoor, ook wat zijn vrijheid aangaat, er niet op vooruitgegaan is. Hij moet zijne boeken overleggen, en ofschoon de praktijk in dezen erg toogevend is, dreigt den tweede handelskoopman — onze eerste hand gaat gelukkig zelden failliet — allicht het gevaar, dat dezen niet terstond geacht worden aan de voorschriften der wet te voldoen en dat hij verdacht wordt van bankbreuk. Zulke verdenkingen nu leiden zelden tot eene veroordeling maar wel tot eene lange voorloopige hechtenis. Maar niet alleen de strafrechter ook de burgerrechter kan last geven den gefailleerde in verzekerde bewaring te stellen hetzij in een huis van gijzeling, hetzij in zijne eigen woning, zoolang namelijk de bereddering van den boedel duurt heeft men den gefailleerde telkens noodig, omdat hij de persoon is, die omtrent den staat van dien boedel inlichtingen moet kunnen verschaffen, zoo vaak zijne boeken en papieren geen voldoende licht geven. Daarom heeft de wet het noodig geacht, te zorgen dat men hem desnoods zal kunnen beletten zich door de vlucht aan dergelijke informatien te onttrekken. Het middel wordt ook dikwijls toegepast indien er vermoeden bestaat, dat hij goederen verborgen houdt. Ten slottte kan hij zoodra blijkt dat het faillissement niet eindigt met een accoord, opnieuw gegijzeld worden. De rechter verklaart dan den inboedel insolvent. Deze term wordt nu wel hier zoo oneigenlijk toegepast, doordat eerst na de insolvent-verklaring met de vereffening van den boedel een aanvang gemaakt wordt en de uitslag van deze eerst aan het licht kan brengen of de baten de lasten dekken; maar toch draagt de lijfsdwang toegepast tegen iemand, die reeds insolrent verklaard is altijd het karakter van een middel om te dwóngen tot iets, waartoe hij buiten staat is en dat hij niet mag doen. Hij moet betalen, maar de middelen die hij bij den aanvang van het faillissement had zijn hem afgenomen en ook hetgeen hij daarna mocht verwerven moet hij afgeven, zelfs nadat de boedel geheel vereffend is; in dit geval wordt de boedel eenvoudig heropend. Indien de gefailleerde een crediteur boven een ander bevoorrechtte, omdat de eerste met lijfsdwang dreigde zou hij zichzelf <
strafbaar maken. Inderdaad een benarde positie, waarvoor de vrees den gevallen koopman wel eens zou kunnen bewegen het proces voor de insolvent- verklaring door aanbiedingen van accoord en andere middelen zoo lang mogelijk te rekken. Eenige jaren geleden is een nieuwe faillissements-wet ingevoerd, die op nietkooplieden toepasselijk is en een geheel anderen geest ademt. Logisch en consequent is daarin het beginsel volgehouden dat gedurende het faillissement alle executiemiddelen in handen van bijzondere crediteuren geschorst blijven ook voor zoover zij den persoon van den schuldenaar zouden treffen en dat het faillissement uitsluitend het vermogen betreft; dus tot arrestatie van den persoon geen aanleiding mag geven, indien het niet tot eene strafvervolging leidt. Terecht heeft men in het laatste een teeken gezien dat de wetgever in beginsel besloten heeft den lijfsdwang in burgerlijke zaken af te schaffen. Ik geloof dan ook wel dat harde repressieve maatregelen buiten de strafwet hierin niet veel goed kunnen doen. Wie den ernstigen wil heeft zich aan den lijfsdwang te onttrekken, kan zich bijna altijd tijdig bergen, zelfs binnenslands heeft men ruime keus om den deurwaarder te ontloopen. De politie helpt dezen ambtenaar wel zoo noodig met den sterken arm, maar helpt hem niet zoeken. Bijna altijd is de gijzeling eene hardheid, waarin de druk buiten alle verhouding is tot het onrecht, dat de teleurgestelde crediteur lijdt. De wet onderscheidt nu eenmaal niet meer en minder fatsoenlijke schulden. Ook is onze procedure in burgerlijke zaken niet zoo voortreffelijk geregeld, dat zij een deugdelijken waarborg op levert, lat de vordering, waarvoor gijzeling is ;oegestaan, inderdaad bestaat. Niemand ;al wel betwósten, dat een fout van een irocureur, dien we eenmaal bijna altijd mor zich moet laten procedeeren, de leste zaak kan doen verliezen, en dat /eelal de financieel zwakkere de meeste lans heeft aan het kortste eind te trekken, éindelijk geeft een vonnis, uitvoerbaar )ij lijfsdwang, den crediteur eene buiteniporige overmacht over den-schuldenaar ■n er bestaat geen gering gevaar, dat laarvan vaak een onzedelijk en geheel mrechtmatig gebruik gemaakt wordt. De voornaamste hulp, die de wet bier ;even kan zou zijn eene doelmatiger egeling van het proces en van het leslag op de goederen der schuldenaars, foor executoriaal beslag moet de schulienaar nog altijd door een voorafgaand ievel om aan het vonnis te voldoen, en gemoedelijken tijd te voren gewaar-
schuwd worden. Het heeft iets van een uitnoodiging om te verduisteren. Conservatoir beslag op onroerend goed bestaat nog niet ofschoon dit reeds langer dan een halve eeuw algemeen betreurd wordt. Intusschen, ook al voldoet de wet aan alle desiderata, blijft de vrees bestaan, dat zij nog geheel onmachtig zal blijken om de kwalen in de maatschappij te genezen. De wet kan hierbij maar een beetje helpen, maar de gezonde krachten zullen tot de genezing het meest moeten bijdragen. Het is de schoone roeping van den groothandel tot eene gezonde ontwikkeling zijner afnemers bij te dragen door zelf solide beginselen toe te passen, zoowel tegenover concurrenten als tegenover afnemers. De laatsten zullen dan vanzelf spoedig veel minder neiging en ook veel minder gelegenheid hebben tot kwade praktijken.