PEEK & CL0PPENBUR6.
Voor Meeren-Üleedingstukken KAAR MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste coïieclie Stoffen.
PEEK & CL0PPENBUR6.
Voor Meeren-Üleedingstukken KAAR MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste coïieclie Stoffen.
EERSTE BLAD.
• Zij, die zich mei ! JAN. a.s. on deze
P O Ij U \ N T abonneeren , ontvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis.
Attentie!
In net nummer aer ureaascne Luuram, lat in den morgen van den lsten Januari 1903 zal verschijnen, wordt weder de gelegenheid opengesteld tot liet plaatsen van Nieuwjaars-Advertentiën, tegen den prijs van 30 CENTS, mits de li regels niet te boven gaande — voor alken regel meer wordt 5 CENTS berekend. leder, die eene dergelijke Advertentie plaatst, ontvangt een nummer der Courant GRATIS. Voor eene spoedige toezending houden zich aanbevolen De Uitgevers, lail. Venn. Brei. BoekL en Ditg.-Mljv/1 BROESE & Co-, te Breda-
Tot en met D I N S 1) A U to DECEMBER ’s middags .2 uur kunnen nog NieuwjaarsLdvertentiën aan ons bureau vorden aangeboden. DE UITGEVERS.
Gescher & Kemper, ¥ 38niarïtstraat, Telefoonnumiiiei 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gordijn- n fató-Mtii, BEHANGSELPAPIER ülcubcls en Keilden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan. I
BEKENDMAKING. NATIONALE MILITIE. Algemeene regeling van het onderzoek naar de geoefendheid van lotelingen der lichting 1903, (art. 104 der Militiewet). De Burgemeester van Breda; Gelet op de deswegens ontvangen missive van den Commissaris der Koningin in Noord-Brabant van den
2den December 1902, A u°. 3, 3de Afd. M. S.; Brengt ter kennis van belanghebbende de : «Algemeene regeling van bet onderzoek, bedoeld «bij § 19 der beschikking van den Minister van «Oorlog dd. 23 Juli 1902, 11e Afd no. 90, naar »de geoefendheid van lotelingen der lichting 1903, «die dingen naar het bewijs, hetzij voor militaire «bekwaamheid, hetzij voor lichamelijke geoefendheid, «dan wel voor beide.” (art. 104 der militiewet luidende: Art. 104. De afgeleverde voor de militie te land bestemde manschappen worden, volgens de door Ons gegeven voorschriften, bij de corpsen van het leger ingelijfd. Voor de samenstelling van het gedeelte tot korte oefening in te lijven, worden in de eerste plaats in aanmerking genomen de lotelingen, die aan door Ons te stellen eisehen van militaire bekwaamheid en lichamelijke geoefendheid voldoen. Indien het aantal van hen, die aan deze eisehen voldoen, niet overeenkomt met het tot korte oefening in te lijven gedeelte, heeft bij, die een hooger nummer bezit, den voorrang tot de toelating daarbij. De lotelingen, die aan door Ons te stellen eisehen van militaire bekwaamheid of lichamelijke geoefendheid voldoen, worden, voor zoover zij daartoe geschikt bevonden zijn en dit met de belangen van de dienst is overeen te brengen, ingelijfd bij het corps en geplaatst in het garnizoen hunner keuze. 5 1. (der beschikking van den Minister voornoemd.) Het onderzoek vindt plaats tnsschen 4 en 18 Januari 1903. § 8Het onderzoek loopt voor elke ploeg in één dag af en wordt gehouden: A. enz B. te Breda voor jongelieden uit de gemeenten: Breda, Terheijden, Princenhage, Chaam, Oosterhont, Berkel, Tilburg, Alphen en Riel, Dongen, Oisterwijk, Rijsbergen , Hilvarenbeek, Teteringen, Gilze en Rijen, Goirle, Zundert, Etten en Leur, Ginneken en Bavel, Moergestel eD Baarle-Nassau. C. enz. § 3. Tot het onderzoek worden uitsluitend toegelaten zij die hebben deelgenomen aan de loting voor de lichting 1903 en zich, overeenkomstig de ter zake van wege het gemeente-bestuur gedane openbare aankondiging vóór of uiterlijk op den 20sten December 1902 ter Secretarie, van de gemeente hunner inwoning tot deelneming aan het onderzoek hebben aangemeld. Belanghebbenden worden mitsdien opgeroepen zich vóór of uiterlijk op den 20sten December aanstaande op het bureau Afdeeling Militie en Schutterij aan te melden. Breda, 11 December 1902. De Burgemeester, Ed. GÜLJJÊ. ■ I
Het woord van den Engelschen dichter ] »A thing of beauty is a joy for ever” is i1 bekend over de geheele wereld en zij die ! 1 het in de ware beteekenis en bedoeling begrijpen, zullen er ook mede instemmen. ! De scheppingen der kunst zullen, zoolang 1 zij aanschouwd worden door met schoon- 1 heidsgevoel begiftigde mensehen, de ziel met blijdschap vervullen, voor hen zal i een voorwep van schoonheid een altoos i durende vreugde zijn. Het oorzakelijk verband hierin bestaat { ook in omgekeerden zin: het zien van < vreugde geeft een indruk van schoonheid, s van genot. Het leven vertoont zich dan ; van zijn heerlijkste zijde, in den glans 1 van den zonneschijn, in de tinteling van <
kleuren, in de openbaringen van kracht en van weelde. Gelukkige mensehen bieden den blik een tafereel aan, waarmede geen schepping der plastische kunst is te vergelijken. Alleen den oprechten en reinen van j hart is het gegeven, die schoonheid ten j volle te genieten, haar in geheelen om-' vang in zich op te nemen. Zoolang de j zelfzucht nog het gemoed bezoedelt, wordt het orgaan dier aanschouwing verdonkerd. Dan liggen de booze geesten op de loer, om de hun aangeboden woning te betrekken; de vale jaloerschheid, de grauwe nijd, zij reiken elkaar de hand om het vrijwillig slachtoffer tot hun slaaf ■ te maken, het aan te sporen tot het verrichten van werken der duisternis. Wat, de eene mensch doet om opzettelijk het genoegen van den andere te bederven, het vindt daar alleen zijn oorsprong. Als een betrouwbaren maatstaf ter beoordeeling van iemands wezenlijke waarde, kunnen wij de uitwerking doen gelden, die het zien van de vreugd van anderen op hem teweegbrengt; het meest nog als hijzelf eenige reden heeft, om zich tot de misdeelden te rekenen. Daar zijn er, die het uiterst moeielijk vinden, bij eigen lijden in het geluk van een medemensch te deelen. Zeer verklaarbaar zal men zeggen: moet dan niet het contrast te pijnlijker aandoen. Laten zij, die zwak zijn, alle hardheid vermijden tegenover zwakheden. Of is er een andere naam te geven aan een : ziektetoestand der ziel, die zich laat ; neerdrukken door een gevoel van ver- j ongelijking of iets dat er sterk op gelijkt, alleen omdat het niet aan allen in dezelfde : mate is onthouden of ontnomen? Het is zoo: de kranke oude, die, aan zijn binnenkamer is gebonden, de vroolijke jeugd ; ziet dartelen in vrije lucht, voelt misschien in een pijnlijke stonde de smart dieper dan wanneer geen mismoedige gedachten door de omgeving in hem zijn gewekt; maar zou het zoo onmogelijk zijn dien ■ voorbijgaanden indruk te weerstreven en j plaats te geven aan lachende herinnerinuit eigen jeugd, toen daar, op hetzelfde i plekje wellicht, het gejuich weerklonk , van de vrienden, meerendeels nu heen- ; gegaan, — en geen gedachte aan toe- i komstig leed een schaduw kon werpen j op het met licht overgoten pad? Tusschen de onwillekeurige ras onderdrukte reactie, die door het aangrijpende contrast van eigen leed en anderer vreugd 1 voor een oogenblik de smart dieper doet gevoelen en de opborreling van wrevel, ' die aanspoort tot ingrijpen, om de blijdschap te doen verstommen is de afstand ! mer groot. De eerste is menschelijk, de aatste satanisch. Daarbij komt nog, dat leze niet altijd een onvoldoende veront- i
schuldiging kan zoeken in de omstandigheden, dat het ongeluk den aanblik des geluks ondraaglijk zou maken, de vreugdbedervers en de blijdschapverjagers mogen meestal zelf niet ten volle kunnen genieten, omdat de aanleg daarvoor hun ontbreekt, niet zelden zou het moeite kosten in hun lot de aanwijzing der oorzaak te ontdekken. Het zijn niet steeds de hongerlijders, die roet wei’pen in het eten van anderen; heel dikwijls geschiedt dit boos bedrijf door lieden, die in de meening vei keer en, dat alle spijs, waarmee een ander zich voedt, hun werd ontstolen. Daar zijn inderdaad mensehen, de goedhartigen kunnen het moeielijk gelooven, die er een bepaald genot in hebben het genoegen van anderen te vergallen, verwachtingen teleur te stellen en een levendige hoop te ontnemen, het is een behoefte voor hen, toe te geven aan dit kwellende vermaak. Hoe heerlijk staat daartegenover de mensch, die er naar streeft naar zijn vermogen geluk en vreugde aan te brengen voor wie het een genieten is als hij iets kan bijdragen om zijn medemensch gelukkig, blij of tevreden te maken. Die moeizaam zoeken om de verlangens te kennen van anderen en die deze zooveel mogelijk in vervulling brengen. Ik heb voor mij liggen een brief, waarvan een gedeelte mij aanleiding gaf tot dit artikel. De schrijver er van is een van die prettige karakters, wier -hoogste geluk het is er iets toe bij te dragen om een ander in genoegelijke en blijde stemming te brengen. Door een klein geldelijk offer had hij dit schoone doel weder bereikt. Hij schrijft daarover: »In zoo’n geval besluit ik, vóór te overwegen , en ik dacht niet na of mijne finantiën zoo’n onverwachte uitgave wel gedoogden. Ik zag alleen hoe het gezicht van X. geheel het verlangen, het innig verlangen uitdrukte om te kunnen mededoen , hoe liij brandde van begeerte om te kunnen doen als zijn vrienden en hoe alles in hem gericht was alleen op dien wensch. Kan men, zoo iets wetende en momenteel in de mogelijkheid verkeerende dat verlangen te bevestigen, weerstaan aan den drang om met zoo weinig moeite en zoo gering een offer, een mensch ais wij gelukkig te maken en van hem weg te houden bitterheid, droefheid en teleurstelling? Het zou mij lang gehinderd en ontstemd hebben indien ik niet gedaan had wat ik deed en toen dit gebeurd was, was ’t het driedubbele waard geweest van de som , die het mij kostte, om die zonnige vreugde, die jubelende blijdschap, dat schitterend genieten en die roerende dankbaarheid te zien. Ik heb er den geheelen dag van genoten; ’t was waarlijk niet te duur gekocht.”
Wat de schrijver er niet bij vermeldt, maar zijn daad nog schooner maakt is, dat hij door X. niet bepaald altijd even fair behandeld was, dat hij degelijke reden had om verstoord op hem te zijn en meer dan dat. Door het toedoen van X. was den schrijver veel leed overkomen en X. had blijken gegeven zich daarin te verheugen, althans er mede te spotten. Over die gebeurtenissen rept hij in den brief met geen enkel woord. Dat is de gezonde goedheid in tegenstelling met die welke door een onjuist spraakgebruik aldus betiteld wordt en als iets slaps iets weeks, bedoeld wordt, dat eigenlijk niets anders is dan gebrek aan moed. Want wanneer mogen wij in een mensch zijn goedheid prijzen? In de eerste plaats bij wie hunne bestemming in het gemeenschapsleven helder voor den geest staat, en die bezield zijn met den ernstigen wil om er aan te voldoen. Wie zichzelf met juistheid tracht te leeren kennen •—iets zéér moeielijks en niet allen bezitten daartoe den lust en den moed, ook niet het vermogen — ontdekt in zich verschillende eigenschappen, die hij behoort aan te kweeken en nuttig aan te wenden, andere die zijn plicht voorschrijft te onderdrukken, omdat haar ontwikkeling schadelijk zou zijn aan de bereiking van zijn levensdoel. Depessimistischebeschouwing dat er in de menschheid niets goed is, staat de zegenrijke werking van een ethische evolutie in den weg; zij verlamt de wilskracht, doodt het geloof aan vooruitgang, vernietigt de hoop op de toekomst en deze alle hebben wij noodig om onze kortstondige aanwezigheid op aarde tot iets beters te maken dan een benauwde droom. Goed is hij, die dat niet alleen inziet, maar er naar handelt; die zijn persoonlijk bestaan vruchtbaar weet te maken. De kordate, verheffende, gezonde goedheid, dat is de drijfkracht naar het hoogste, zij die de gelijkwaardigheid van beide partijen in een daad van welwillendheid erkent, die geen slaven maar menschen aankweekt, die in het maatschappelijk leven de heerlijke plant van het altruisme, den geest der edelen broederschap doet opbloeien, om een honderdvoudigen oogst voor te bereiden.