PM & ciifpiüüiT
Voor ileeren-IileedingstuSiken IV AA IA MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Stoffen.
PM & ciifpiüüiT
Voor ileeren-IileedingstuSiken IV AA IA MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Stoffen.
EERSTE BLAD.
Wegens ile aanstaande ’eesldagen zal de couran
Dinsdag-avond *24 dezer (gedateerd Woensdag 25 dezer) 1X11:1 ViJtSCHIJIXKIX. DE UITGEVERS.
F<
Gescher & Kemper, Vaernarttstraat, TeJefooinmiiiniGi 95 BREDA» GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gortjin- ra leakl-Stoffen, BEHANGSELPAPIER Meubels en iïedden. Ingericht voor het geheel in orde makei van huizen, hótels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING, HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda Gelet op art. 8 der hinderwet; Brengen ter algemeene kennis, dat bij hun beslui an heden aan; J. C. G. Kampfraath en S. Haaiman, alsmed, an hunne rechtverkrijgenden voorwaardelijk ver unning is verleend tot oprichting van een gasmotor espectieveïijk in de perceelen aan de Visscherstraa o. 1, sectie A n°. 1033 en aan de Pasbaan, n°. 17 ictie B n°. 5123. Breda, 17 Febr. 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd En. GULJÏ1, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris
«■nnmBI IPeriairate TentooBstellinj ’.soiu.iiM AMEUBLEMENTEN. Gelegenheidspr ijzen!!! Bovenzalen bij den WelEd. Heer BALMAIiERS. F. JUiSEüS»
B E K E K D M A K I N G. BELASTING OP DE HONDEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Breda, brengen ter algemeene kennis, dat het op 19 Februari j. 1. door hen opgemaakt 2de aanvullings-kokier van de belasting op de honden voor het dienstjaar 1902, van Zaterdag 21 Febr. a.s. af, gedurende veertien dagen, op de gemeente-secr.etarie ter inzage zal aanwezig zijn en na verloop van dien
termijn aan den gemeente-ontvanger ter invordering zal worden uitgereikt. Breda, 20 Febr. 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN , secretaris.
i De geschiedenis verhaalt van koning Philips II van Spanje, dat hij behoorde tot de lachlooze menschen en er wordt slechts één uitzondering verhaald, waarbij de nurksche vorst zijn onvriendelijk gelaat tot een lach zou vertrokken hebben. ’t Was bij de rondreis, die zijn vader Karei , met hem deed door de Nederlandsche gewesten, om zijn loyalen onderdanen hun aanstaanden heerscher voor te stellen. De eerste kennismaking moet niet bijzonder aangenaam geweest zijn, want op des prinsen stroef gelaat gaf niet de minste spierbeweging blijk van eenige belangstelling, in wat ook. En toch deden de brave lieden al wat zij konden om den vorstenzoon te behagen; vooral de vroolijke Vlamingen zetten hun beste beentje voor. De vroedschap van Gent gaf een schitterend feest, en daar was iets bedacht, dat toch wel indruk zou maken op den moeielijk te bevredigen vorst. Men had een paar dozijn katten naast elkaar opgesteld, met hun staarten zoo geplaatst, dat er een pin in drukte, als [een toets van een klavier naar beneden ging. Dit levend instrument, als een orgel bespeeld, bracht natuurlijk klanken te voorschijn van de meest afschuwelijke afgrijselijkheid, gepaard met een gebarenspel, dat niet te beschrijven is. En ja, waarlijk, nu gleed er over het gelaat van den prins iets, dat voor een lach kon doorgaan en de Gentsche heeren hadden een triomf behaald, zooals vóór en na' hen door niemand is verkregen — al het- i welk zeer pleitte voor den fijnen smaak van gastheeren en bezoeker. ' Uitzonderingen bevestigen den regel en j ’ wij mogen wel aannemen, dat lachen < behoort tot de eigenschappen der meri- 1 schelijke natuur. Van het kind is het niet de eerste levensuiting, wel de eerste i openbaring van het bewustzijn van zeker i nog onbestemd gemeenschapsgevoel, en < bij normale gezondheid zijn de eerste 1 levensjaren voor een groot deel met ’ lachjes gevuld. Verder is er bij velen < ook zoo heel weinig toe noodig, om de i pret verhoogen, tot zij uitbarst in ge- < schater. Er zijn lieden, die door hun { opgewekt humeur, aanstekelijk werken op hun omgeving en dat het gezelschap i van zulken gezocht wordt is niet te 1 verwonderen, men is gaarne bij de bron 1
die frisch water geeft. Dat zijn de menschen, die iets zonnigs over zich hebben, Al worden zij voor een wijle omsluierd door de wolk der droefheid, toch voelt men hun verwarmenden invloed. In hun treuren zelfs is de toon der blijmoedigheid niet geheel afwezig, als de hoop op betere dagen door de tranen heenblinkt. Zijn er geen oorzaken van smart, dan spreiden zij om zich heen een lichtgloed van welbehagen, die alles in hun omgeving verheldert. Echter, het iemand kwalijk nemen, dat hij niet vroolijk gestemd is, mag wel een onbillijkheid en een dwaasheid genoemd worden. Want dit is hoofdzakelijk een quaestie van lichamelijke en geestelijke gezondheid, meer dan het afhangt van uitwendige omstandigheden. Zeker, deze kunnen zoo wezen, dat zij den sterksten, den moedigsten, den meest opgewekten neerdrukken. En het is verstandiger te buigen onder den last, dan met geweld het hoofd er tegen in te zetten, op gevaar van gebroken te worden. Wie veerkracht bezit, richt zich weer op, als de druk voorbij is Het is zeker niet iedereen gegeven te behooren tot de uitverkorenen, die onverstoorbaar goed gehumeurd zijn, die zich door geen stootjes of stooten uit bun vroolijk een opgewekte stemming laten brengen en die anderen mededeelen van hun kostelijke gave. Men ontmoet zoo dikwijls lieden van een stille, droomerige, eenigszins droefgeestige natuur, voor wie het een onmogelijkheid schijnt, zich op te werken of op te winden tot dat hoog gevoel van blijdschap, dat naar buiten treedt, zich openbarend door een gullen lach of een geestig woord, en bij anderen iets van gelijken aard wakker roept. Toch is het verschil tusschen die twee menschensoorten niet zóó scherp en staan zij niet zóó ver van elkaar, als de oppervlakkige toeschouwer besluiten zou. Vooreerst behoort men er wel aan te denken, dat niet bij iedereen dezelfde eigenschap op gelijke wijze zichtbaar wordt. Wat wij gewoon zijn vroolijkheid te noemen, doet denken aan iets luidruchtigs, aan lachen en jubelen, aan scherts en luim, aan hartstochtelijk voorgaan of druk meedoen. Onjuist is deze opvatting niet, maar zij is onvolledig. Wat een Italiaan er toe brengt, zijn hoed in de hoogte te werpen, zijn vreugde uit te schreeuwen, voert de man uit het Noorden maar eventjes uit de plooi en perst hem ternauwernood een glimlach af, toch zal het de vraag zijn, wie van de twee het diepst gevoelt. Hetzelfde verschil is op te merken bij menschen van dezelfde nationaliteit; het temperament bepaalt de uitdrukking van het genoegen. Natuurlijk zijn de levendigste het meest gezocht, men stelt zich zoo gaarne bloot aan de besmetting, die uitgaat van een pretmaker. Deze neiging tot overplanting vooral maakt de vroolijkheid tot iets bijzonder kostelijks. Zij verkwikt het hart, ook als het door zorgen wordt gedrukt; zij strijkt de rimpels glad van het voorhoofd, door ernstig nadenken geplooid en maakt de vermoeide hersenen geschikt tot nieuwen arbeid. Dreigt uit verschil van meening of tegenstrijdigheid van belang een twist te ontstaan, een vroolijken uitroep, een grappig gezegde kan licht olie zijn op de stijgende golven van den toorn, en het is een bekend woord, dat de lachende zich ontwapend gevoelt. Een vroolijk woord doet zoo dikwijls de menschen hun bezinning herkrijgen, wekt weer het besef op, dat wij niet in de wereld zijn om het elkander onaangenaam te maken, en werkt als een luchtig koeltje, dat den nevel van het misverstand wegblaast. Zou de aanleg tot vroolijkheid — bij normaal geestesleven — wel ergens geheel afwezig zijn ? De weldadige natuur schonk aan den mensch de vermogens om te genieten — niet aan ieder in gelijke mate, zooals alle eigenschappen verschillend zijn toebedeeld — om te waardeeren wat het leven, ook in bescheiden omstandigheden , aanbiedt. En het komt er nu maar op aan, dat vermogen te versterken, door te zoeken naar het goede en schoone, door het beste te nemen wat te vinden is. Nurksen en pessimisten kunnen aanhalen dat er zooveel akeligs in de wereld is, dat de lust om vroolijk te zijn er geheel uit gaat, zij kunnen klaagliederen jammeren over de snoodheid en verdorvenheid der menschen, tranen vergieten over den breeden stroom van zwarte ellende, handen wringen over het egoïsme en de barbaarschheid en zij kunnen met Mark Tapley zuchten: Er steekt verdienste in om nu nog vroolijk te zijn — verbeteren zij er iets door en doen zij zich zelf en het snoode menschdom geen onrecht door bij al die misere ook nog hun gejammer te voegen en de vroolijkheid in hun kring te verbannen? Een gemoedstemming, die alles zwart ziet, kan slechts geboren worden uit eenzijdige beschouwing, uit een niet willen opmerken van wat er tegenover staat. Men behoeft geen optimist te zijn in den zin, dat alles best is in de beste der werelden — zooals een bekend Fransch spreekwoord luidt — wel moet men het zijn in zooverre, door te gelooven aan een betere toekomst. Zoo goed als ernst en plichtsbetrachting, behooren ook vroolijkheid en afleiding tot onze functiën, overdreven ernst schaadt zoo goed als overdreven vroolijkheid, maar een heilzame afwisseling bevordert de moreelen
physieke gezondheid. Waar nu de gelegenheid zich biedt om vroolijk te zijn, om te genieten op echt gezonde, frischlachende en kostelijke wijze, daar late men die gelegenheid toch niet voorbijgaan zonder er naar alle krachten eens flink aan mede te doen. Geen praatjes van welken aard ook, kunnen eenig dragelijk motief aan voeren, dat zoodanige onthouding zou wettigen. Sapiënta sat.