De boeiende en prettig gescl^even Roman: KLEINE TREES door Cornelie Noord wal, IS VERKRIJGBAAR ad fl ingenaaid en t 1.40 gebonden. lïIlOESE’s Boekhandel. Groote Markt 33.
Bredasche courant
- 15-05-1903
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 15-05-1903
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 421095903
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- 11 april 1814 - 1814, no. 13 (16 april) - jrg. 150, no. 110 (11 mei 1940) ; jrg. 150, no. 111 (22 mei 1940) - jrg. 151, no. 417 (15 okt. 1941)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 57
- Jaargang
- 112
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Advertentie
Algemeen Overzicht.
Paiticuliere brieven uit Finland doen zien, dat het «Beroep der Finnen’' nog in zeef g: ■ matigde bewoordingen is gesteld. Werkelijk bestaat het plan alle Finnen van beteeker.is te verbannen en het plan woi’dt reeds sinds eenigen tijd op de barbaarschte wijze uitgevoerd. Het eerste slachtoffer was graaf Mannerheim. Voor dag en dauw klopte de politie aan zijn deur, toonde hem een gehektografeerd schrijven, dat den geadresseerde verbood »in het land te blijven” en dat hem «een woonstee in Rusland beloofde”, wanneer de graaf binnen een week niet uit Finland verdwenen is. Alle brieven werden meegenomen. Bij den advocaat Jonas Castren ging het nog een beetje anders toe. Twintig politieagenten drongen zijn huis binnen, sloten de huishoudster op en begonnen een georganiseerde plundering. De boekwinkel van Hagelstam werd, tijdens afwezigheid van den eigenaar, eenvoudig vernield. Zelfs de brandkast werd niet gespaard en haar inhoud over den vloer gestrooid. Het vertrek der verbannenen wordt op aangrijpende wijze geschetst, Op het stations stonden massa’s landgenooten om de ongelukkige medeburgers vaarwel te zeggen. Alles ging stil toe, stil en zwijgend als gold het een begrafenis. Men
gaf de reizigers bloemen en nam afscheid met een stommen handdruk. Teekenend is het, dat men den machinist verzocht den trein zoo langzaam mogelijk uit het station te rijden ... zoo langzaam mogelijk om het verblijf op vaderlandschen grond toch vooral niet te verkorten. En de machinist deed, wat hem gevraagd was. A's hem dit ook maar niet het vaderland kost! Verschillende Duitsche bladen laten zich min of meer heftig uit over de ongenade en het ontslag van dén erfprins van Saksen ffleiningen, den zwager des keizers, ’t Aardigste doet het de vaardigste Berlijnsche dichter «der Roland von Berlin”, die den prins als volgt, op de wijze van het Abschiedslied van den Trompeter von Sackingen toezingt: Gar löblich ist’s, Soldaten nicht zu schinden, Heil, Erbprinz, Dir! Du sprachst es offen aus, Doch, wie mich dunkt, im Schlosse «Unter’n [Linden” Fand diese Tat nicht stürmis:hen Applaus, Und mit Betrübnis haben wir gelesen, Dasz Du nicht mehr auf Deinem Posten bist.... Behüt’ Dich Gott! Du bist Soldat gewesen 1 Behüt’ Dich Gott! Jetzt bist Du Zivilist! Da mir verhaszt ein stets geschwatz’ger Frager, Nehm’ ich das Faktum nur als solches hin, Doch, dasz den Brief Dir schrieb Dein eig’ner [Schwager, Darunter leidet mein Familiensinn. So magst Du denn in Meiningen genesen Von diesem Gram, den Dir am Ilerzen friszt.... Behüt’ Dich Gott! etc Betatige auch im Theatersaale, Dasz Du geerbt-vom Vater das Genie, In jenem Stück von «Liebe und Kabale” Führst Du gewisz jetzt glanzend die Regie Bekampf den Zopfl (Nicht den nur der [Chinesen), Sing’ froh das Lied: «Dasz glücklich, wer [vergiszt... Behüt’ Dich Gott: etc. In Engeland is met niet verplicht bij het j kiezen van voornamen alleen Bijbelsche
namen of gebruikelijke voornamen te kiezen en is de geestelijke — de eenige ambtenaar van den burgerlijken stand — niet gerechtigd de inschrijving van de meest excentrieke namen te weigeren. Een typisch voorbeeld van merkwaardige naamgeverij biedt een pas benoemd 2de luitenant in het Engelsche leger, wiens vader dominee is en Tollemache heet. De naam van dien 2den luitenant is Leone Sextus Denys Oswold Fraudatifilius Tollemache—Tollemache de Ore^ dana Plantagenet Tollemache—Tollemache.
Wetenschappen en Kunst.
Reislectuur!! Als de nieuwste Amerikaansche Detectiveroman wordt door B. W. Bruna en Zoon in het Nbl. v. d. B. aangekondigd Colonel Chabert van Balzac!
DREYFUS.
Brisson, de oud-president van den ministerraad, maakt in de Siècle allerlei openbaar over de rol, die Cavaignac het kabinet waarvan hij deel uitmaakte heeft willen laten spelen. Cavaignac had indertijd gewild, dat de regeering een aantal Dreyfusards voor den Senaat als oppen ten rechter zou brengen wegens aanslag tegen den staaf Voor dat misdrijf zouden dan terecht staan: Picquart, de advocaat Labori, de senator Trarieux, de mannen van de pers, die tegen het leger te keer zijn gegaan, en ook Zola zou daar terecht kunnen staan. Brisson geeft den tekst der nota waarin Cavaignac destijds zijn plannen uiteenzette en toelichtte. Het voordeel van deze procedure zou zijn, volgens Cavaignac, dat de vervolgingen tegen die menschen veel meer indruk zouden maken en alle moeilijkheden van de gewone procedure, als daar zijn: hooger beroep en cassatie en zoo, zouden dan meteen afgesneden zijn. Cavaignac wilde dat alleen die personen voor den Senaat zouden worden gebracht, die stellig toch binnenkort zich voor den gewonen strafrechter zullen te verantwoorden hebben. Wie dat allemaal waren, zegt Cavaignac niet, maar had hij zijn zin gekregen, dan zou de Senaat het zeker wei druk gehad hebben. Dezer dagen zal de zaak van de weduwe Henry tegen Joseph Reinach voor het hof van appel komen. De advocaten van Reinach en de Siècle zullen een onderzoek vragen over verschillende punten, waaromtrent zij getuigenissen en schriftelijke bescheiden zullen kunnen overleggen , o. a. vragen zij opheldering in de volgende aangelegenheid: Den avond van 31 Augustus 1898 heeft Henry uit de gevangenis een briefje geschreven en op de post laten doen a?n het adres van Generaal Gonse, In dat briefje vraagt Henry dringend om een onderhoud met Gonse, daar hij hem bepaald moest spreken. Voor het hof van cassatie heeft generaal Roget bevestigd dat dat briefje aan het adres was gekomen. Dat is inderdaad geschied, zeggen de advocaten van Reinach en de Siècle, maar pas na den dood van Henry en de chef van het cabinet van den minister van oorlog was toendertijd generaal Roget I Men verwachtte den zelfmoord van Henry; hij mocht niet spreken. Zoo hoopte men de waarheid te verstikken.
RECHTZAKEN.
De moord In de Dubbele Huurt. Het hof behandelde Dinsdag de zaak tegen Pau Muiselaar, Frans Groot en Eliza v. d. Dool, betreffende den moord, in den nacht van 10 op 11 December 1901 gepleegd op de weduwe Dijkxhoorn. Muiselaar en Groot zijn door de rechtbank onderscheidenlijk tot 15 en 12 jaren gevangenisstraf veroordeeld; v. d. Dool werd door de rechtbank van rechtsvervolging ontslagen, maar het O. M. kwam van het te zijnen aanzien gestreken vonnis in appél V. d. Dool verscheen niet ter terechtzitting van heden; het hof verleende tegen hem verstek, Raadsheer mr. van Leeuwen was rapporteur in deze zaak. De beklaagden bleven bij hunne houding voor de rechtbank aangenomen. Muiselaar zeide, onschuldig te zijn. Anderen hebben hem met valsche getuigenis bezwaard om zichzelven buiten schot te houden en Frans Groot werpt alle schuld op hem, wijl zijn aandeel in het misdrijf daardoor wordt teruggebracht tot diefstal met gering geweld. Hij ontkent, dat er bloed is geweest aan zijne kleeren; hij liet ze door vrouw Moerbeek, zijne vroegere hospita in de
Nes, uitwassehen, omdat zij vuil waren; anders niets. Hij is d:n bewusten nacht thuis, in de Nes geweest. Frans Groot bekende, in de woning van de weduwe te zijn geweest, naar geld te hebben gezocht en de vrouw, toen deze boven aan de trap verscheen, met een hamer op het hoofd te hebben geslagen. Muiselaar, zegt hij, heeft de vrouw op den grond geworpen en haar herhaaldelijk met een breed mes gestoken tot zij eindelijk dood bleef liggen. Groot zelf stond te rillen bij deze slachterij en weigerde, toen Muiselaar hem het bebloede mes aanbood met de woorden: »Daar, steek toe”! Het lijk werd toen ten deele met een kussen bedekt. Getuigen werden door het hof niet gehoord. De procureur-generaal, baron Baud, vroeg bevestiging van het vonnis der rechtbank voor zooveel Muiselaar en Groot betreft, echter met verzwaring de opgelegde straffen tot levenslange gevangenisstraf voor Muiselaar en gevangenisstraf voor den tijd van zestien jaren voor Groot. Baron Baud vroeg vervolgens vernietiging van het vonnis zooveel v. d. Dool betreft, en wegens het uitlokken van het plan tot den diefstal en het herhaaldelijk verschaffen van inlichtingen, strekkende tot de uitvoering van het plan,veroordeeling van v. d. Dool tot gevangenisstraf voor den tijd van vier jaren. Muiselaar en Groot werden bijgestaan door mr. Mensing van Gharente en mr. Kokosky. Aan de Amsterdamsche politie is per post toegezonden een brief aldus luidend: »De Inspecteur van politie Singel Hier Mijnheer De moord op Dijkstra deed ik jammer dat er een verkeerde voorgenomen :s. De moordenaar. P.S. zie nu de waare te krijge veroordeel geen onschuldige.” Hieronder staat een soort schetsteekening die een gezicht moet voorstellen en daarnaast »zoo was mijn beeld.” Waarschijnlijk zal de naam foutief zijn en met «Dijkstra” bedoeld worden «Dijkxhoorn”.
DE WITTE DOROTHEA.
VAN ERNST VON WJLDENBRUCH. 1. Zoo iets heeft onze vriend Kiigler te Berlijn toch maar niet! Zijn Thiergarten mag mooi wezen, en de Charlottenburger straatweg — ik geef het toe — is in zijne soort zelfs iets buitengewoons. Maar zulk een uitzicht en zulke lucht — neen, beste Kiigler, daar kan je te Berlijn vergeefs naar zoeken!” De persoon, uit wiens mond deze ontboezeming opwelde, was de kassier Pfeiffenberg, diegisteren-avond laat met den sneltrein uit Berlijn was teruggekeerd en nu op bet terras zijner villa aan de gedekte ontbijttafel zat. Deze villa lag op den hoogen rechteroever der Elbe, tusschen Nienstedten en Blankenese, boven Miihlenberg. Over de marmeren balustrade zag men neder op den breeden stroom en eindeloos ver over bet vlakke land van den anderen oever. De kassier, die zieli op zijnen stoel half naar links bad omgedraaid, liet zijne oogen in deze richting weiden, terwijl bij zichtbar” genoot van den liefelijken aanblik die zich daar voor hem ontrolde. En inderdaad, het was schoon 1 Vóór hem het glinsterende, onmetelijk ruime ïiviergezicht. Achter hem de ruischende boomkruinen van 'een uitgestrekt paik, dat nog met de laatste bloesems der lente was bedekt en tusschen welke stammen door men bloembedden zag prijken , die als veelkleurige edelgesteenten over de donzige grasperken verstrooid lagen. «Jawel, ze maken daar heel wat opbef van hunne Spree”, voer de oude heer voort, terwijl bij het zijden kalotje, dat zijn ronde hoofd bedekte, strijdlustig naar achteren schoof, zoodat bet kortgeknipte grijze haar zichtbaar werd —: «Ze praten zelfs p' van het groote kanaal, dat naar de Oostzee zou moeten gegraven worden en Berlijn tot eene zeehaven maken! Nu, dat zal nog wel een tijdje aauloopen! Denk je óók niet, Maurits?” Deze laatste vraag was gericht tot ’s heeren Pfeiffenberg’s zoon, die, in de Hamburger Nachrichten verdiept, tegenover zijnen vader aan de ontbijttafel zat. Maurits Pfeiffenberg was een lang opgeschoten, uiterst in de puntjes gekleed jongmeüsch van ongeveer twintig j
jaar, wiens smalle gezicht weinig gelijkenis droeg met dat van zijnen vader. Wie van het terras in den aangrenzenden salon trad, waar hetlevensgroote portret van wijlen mevrouw Pfeiffenberg hing , zou de opmerking hebben gemaakt, dat Maurits in het uiterlijk meer naar zijne moeder dan naar zijnen vader aardde. Bij de tot hem gerichte vraag hief de jonge man het hoofd op en zeide op bedaarden, voorziehtigen toon: «Nu, de Boven-Spree heeft heel veel liefs, en een vaartje op den Müggelsee of naar Schmöckwitz is lang niet te versmaden.” «Ja, natuurlijk — jij verdedigt je Berlijn! Dat doen jullie jongelui allemaal!” antwoordde de kassier. «Maar je zult mij toch moeten toegeven dat de Spree en de Elbe zich in éénen adem niet laten noemen. Kijk daar maar eens even! Dat is toch wat anders!” Maurits Pfeiffenberg volgde met de oogen de richting in welke zijn vader thans keek. Een groote driemaster, zwaar beladen, kwam onder volle zeilen majestueus den breeden stroom opgestevend. «Zeker, zeker!” zeide hij met een glimlachje: Zeeschepen worden er voorloopig aan de Berlijnër markthallen nog niet v'astgemeerd.” Vader en zoon waren naar de balustrade getreden en hadden, met de armen onder het hoofd, het voorbijvarende zeekasteel eenen tijdlang nageoogd. Hierop wendde de kass.er zich naar den kant van den tuin. «En bloemen zooals de onzezeide hij, terwijl hij zijne beide handen in zijne broekzakken begroef — «nu, daarvoor moeten de Berliners ook eerst eene reis naar Potsdam ondernemen , als zij iets van dien aard te zien willen krijgen.” Maurits Pfeiffenberg was langzaam achter zijnen vader aangekomen, en terwijl hij zoo over den mooien tuin heentuurde, knikte hij veelbeteekend met het hoofd. «Dorothea”, zeide hij — verder niets. Het leek hem voldoende, dien éénen naam slechts uit te spreken, alsof daarmede alles gezegd ware, wat er op dit stuk met mogelijkheid te zeggen viel. Zijn vader scheen hem dan ook volkomen te begrijpen, want er ging een meesmuilen over zijn glad geschoren gezicht, terwijl hij mompelde: »Ja, ja, dat is wel waar ! Sedert zij de bloembedden onder zich heeft. .... zij heeft in alle dingen eene verduiveld gelukkige hand !” De zoon echter scheen deze manier van spreken te weinig hoogachting jegens zijne zuster uit te drukken. Hij zette een ernstig gezicht en zeide: *0, zij doet alle dingen volkomen rationeel en wetenschappelijk. En op het stuk van bloemen, geloof ik, is
Dorothea zoo goed op de hoogte als de beste tuinier. Onlangs heeft zij van de Italiaansche firma Rovelli te Pallanza een partij Italiaansche nagelbloemen ontvangen prachtige exemplaren! Het is werkelijk verbazend, hoe zij voor alles zoo de beste adressen weet te vinden. Olea fragrans heeft zij ook al weten meester te worden.” »Hoe heet dat goed?” vroeg de kassier. «Olea fragrans”, herhaald Maurits Pfeiffenberg met zekere deftigheid «Dat is ook eene plant van het Lago Maggiore, die eenen heerlijken geur verspreidt wanneer zij bloeit. Dorothea wil probeeren of zij de muren van de nieuwe veranda er mee kan laten begroeien. Het is een klimplant, en zij zou daar volop zon hebben.” De kassier, steeds nog met de handen in de zekken, keerde naar de ontbijttafel terug. «Kijk, kijk”, mompelde hij, met een genoegelijk glimlachje: «jij begint ook al een heele botanicus te worden! .... Maar zij blijft van morgen lang weg. Het ontbijt staat heelemaal koud te worden. De ontbijttafel stond inderdaad nog onaangeroerd. De heeren Pfeiffenberg senior en junior hadden blijkbaar op Dorothea gewacht. >. O, geen nood! Zij past wel op dat zoo iets niet gebeurt”, voer Manrits Pfeiffenberg als de advocaat zijner zuster voort. En hij wees op de zilveren schotels die op de tafef stonden en wier zware, goed sluitende deksels voldoenden waarborg opleverden dat de daaronder zich bevindende spijzen eenen geruimen tijd warm zouden blijven. — «Dit is alles zoo rationeel”, zeide hij — «zoo uiterst rationeel.” Met eene soort van bewondering keek hij op de tafel neder; toen hief bij het hoofd weder op. «Zij is nu bezig met het enten van rozen”, hernam hij: «en bovendien heeft zij ’s morgens veel te doen met den tuinman, aan wie zij de noodige wecken geven moet.” Op dit oogenblk vertoonde er zich op den achtergrond van den tuin iets wits, iets sneeuwwits. «Daar komt zij al!” riep Maurits Pfeiffenberg. Langs het pad, dat tusschen de bloembedden door naar het terras leidde, kwam eene rijzige vrouwelijke gestalte langzaam aangeslenterd. In eerbiedige houding liep de tuinmen nevens haar. Van tijd tot tijd stond zij rechts of links bij de bloemen stil, richtte er een omhoog, of plukte een verdord blad af, en de wenken, welke zij daarbij den tuinman gaf, werden door dezen met onderdanigen ijver aangehoord en opgevolgd. Alles aan deze gestalte was helder en licht.
Een kleed van eene fijne, witte stof omsloot eng de slanke figuur en lieten de voeten vrij, die, edel gevormd, in geel lederen schoentjes te voorschijn kwamen. Handschoenen van Zweedseh leder reikten tot aan de ellebogen. Boven het hoofd, dat onbedekt was, droeg zij een wit zijden zonnescherm. Het zware bloude haar lag in dikke vlechten als eene soort kroon om den schedel gewonden. Zij was thans tot het terras genaderd, zoodat men hare trekken onderscheiden en de gelijkenis met haren broeder opmerken kon. Het was hetzelfde, langwerpige gezicht, met dit verschil alleen, dat alles, wat bij den jongen man benepen, zwak en onbeduidend scheen, bij zijne zuster kloek ontwikkeld en interessant was. Maurits Pfeiffenberg had zich den stroohoed van het hoofd genomen en was langs de treden van het terras zijne zuster tegemoetgesneld. «Goeden morgen, Dorothea”, zeide hij, terwijl hij hare hand greep, om die te kussen. «Zij echter onttrok hem die hand. — «Maak je niet vuil, jongen”, sprak zij: «ik heb in den tuin gewerkt.” — De stem had eenen matten, loomen klank. Straks wendde zij zich tot den tuinman en gaf hem met een gebaar als van eene koningin te verstaan dat zij hem niet meer noodig had. De tuinman trok zich met eene buiging terug. Dorothea stak nu haren arm onder dien van haren broeder en klom met hem het terras op. Hier kwam de oude heer haar reeds tegemoet. «Wel, huis- en tuin-minister, ben je eindelijk klaar?” riep hij. «Dat heeft lang geduurd!” «De nieuwe tuinman moet de noodige wenken ontvangen”, antwoordde zij. Zij liet zich door haren vader omarmen en veroorloofde hem haar op het voorhoofd te kussen. «Wel, was het prettig te Berlijn?” vroeg zij, terwijl zij op de ontbijttafel toetrad, thee in den trekpot deed en er kokend water op goot. «Och — zoo zoo”, antwoordde de kassier. «Je moet de complimenten hebben van mijnheer Kiigler”. «Dank u”, zeide Dorothea. Maakt hij’t goed ?” De toon van haar antwoord verried reeds hoezeer zij er aan gewoon was, dat men haar groeten en complimenten voor de voeten legde. «O ja, best!” antwoordde de oude heer; «die is maar nergens zoo in zijn element als te Berlijn.” De bedoelde heer Kügler was Hanseatisch gezant bij het Pruisische hof, eeue iu de hoogere kringen om zijne beminnelijkheid en zijnen kunstzin algemeen gezochte en geachte persoonlijkheid. ( Wordt vervolgd.)