EERSTE BLAD.
> Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, laar anders niet voor de uitvoering der verandering Kan worden ingestaan. DE UITGEVERS.
BEKENDMAKING. LICHTSTERKTE VAN HET GAS. Burgemeester en wethouders der gemeente Breda brengen ter openbare kennis, dat, blijkens het rapport van den heer dr. Reinders, in de maand Januari 1904 de lichtsterkte van het gas, berekend in Engelsche standaardkaarsen, bij een verbruik van 141,6 L. gas per uur, was: het hoogst 26 Jan. — 16,2 en het laagst 16 » — 14,6 terwijl de gemiddelde lichtsterkte was 15,4. Zwavel in mG. per Ms. gemiddeld 739. Ammoniak » s » » » 0,9. Koolzuur in volume-procenten n 1,27. En in Februari 1904: het hoogst 10 Febr. — 16 en het laagst 8 Febr. — 13,9 terwijl de gemiddelde lichtsterkte was 15,3. Zwavel in mG. per M3. gemiddeld 779. Ammoniak » » » » n 0,7. Koolzuur in volume-procenten » 1,64. Breda, 7 Maart 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GUL JÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. BELASTING OP DE HONDEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Breda, brengen ter algemeene kennis, dat het op 3 Maart 1904 door hen opgemaakt 2e aanvullingskohier van de belasting op de honden, voor het dienstjaar ... M i ■ —
1903, van Zaterdag 5 Maart af gedurende veertien dagen, op de gemeente-secretarie ter inzage zal aanwezig zijn en na verloop van dien termijn aan den gemeente-ontvanger ter invordering zal worden uitgereikt. Breda, 5 Maart 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN , secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/03/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323037:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/03/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323037:mpeg21:p00001
Uit Wladiwostok wordt nader aan het! Russische Telegraafagentschup gemeld dat door de beschieting nergens ernstige schade aangericht is. Een vrouw werd gedood in het houten huisje van een werkman waarin een 12 cm. granaat neersloeg. In de woning van kolonel Sjoekof ontplofte een granaat die eerst door een kamer heengevlogen was. De schildwacht, die ongedeerd bleef, en zijn tegenwoordigheid van geest met verloor, riep dat men het vaandel zou redden, hetgeen geschiedde. Een projectiel sprong uiteen op de binnenplaats van de marinekazerne, vijf matrozen werden lichtgewond; Overigens is niemand gekwetst, en er is nergens brand ontstaan. De Russische batterijen schoten niet terug, wegens den grooten afstand en ook omdat men den vijand niet noodeloos de opstelling der stukken wilde verraden. Men neemt aan dat het vijandelijke smaldeel bestond uit een pantserschip en vier gepantserde en twee ongepantserde kruisers. Het te'egraafagentschap te Petersburg heeft een telegram uit Wladiwostok van Zondagmiddag 1 u. 5 m. ontvangen, meldende dat vijf Japansche schepen de stad gedurende 55 minuten hebben beschoten. Het Russische telegraafagentschap meldt over de beschieting van Wladiwostok nog de volgende Inzonderheden: smiddags om 1 uur 25 naderden vijf vijandelijke pantserschepen en twee kruisers, van den kant van het eiland Askofd, de kust van de Oessoeri-baai tegenover Patroklos en de Sobol-baai. De schepen gingen in gevechtsstelling
liggen én openden uit alle vèr dragende kanonnen een goed onderhouden vuur, op een afstand van 8 werst van de kust, op de kustforten, de batterijen en de stad. De projectielen richtte geen schade aan. De meeste van de vijandelijke projectielen, ongeveer ‘200, ontploften niet, ofschoon zij met lyddiet geladen waren. Onze batterijen waarbij zich de commandant generaal Woronets, de brigade-commandant generaal Artamanof en de overige bevelhebbers bevonden, antwoordden niet en wachten af, of de vijand nadetbij kwam. Nadat het vuur 55 minuten geduurd had, trok de vijand om ? uur 20 min. at in de richting van het eiland Askoid. Daar verschenen tegelijkertijd twee vijandelijke torpedobooten en daarna nog twee bij kaap Maidel De vijandelijke schepen waren met ijs bedekt. De aanval, die ons geen verliezen kostte, kwam den vijand op ruim 200,000 roebels te staan. De meeste projectielen kwamen uit zes- en twaalfduims kanonnen, De bevolking die van de waarschijnlijkheid van een bombardement op de hoogte gesteld was, nadat het Japansche eskader aan den gezichteinder gezien was, bleet kalm. Uit een telegram van Alexejef aan den Tsaar blijkt dat de Japanners in den ochtend van den 7den weer voor Wladiwostok zijn verschenen. Een telegram uit Tokio meldt: Men gelooft dat het Russische smaldeel uit Wladiwostok thans in de buurt van den mond van de Toemen-rivier (de grensrivier tusschen noordoostelijk Korea en het Russische gebied) is, om een troepenbeweging van de Posjet’baai naar het dal van de Tcemen te dekken. Uit ver- , trouwbare bron verneemt men dat Russische ; verkenners naar het zuiden toe tot Kengsung (eveneens in den noordelijken hals van Korea) j zijn doorgedrongen. Een vroegere Russische i beweging in noodoostelijk Korea werd als een afleiding beschouwd. Thans blijkt dat er een groote strijdmacht aan deelneemt. Men denkt , dat de Russen een sterke stelling aan de Toemen- ^ rivier willen bezetten en versterken. Het Japansch kabinet komt beden bijeen om I definitief het financieele program te overwegen $ dat aan den Landdag zal voorgelegd worden. i Uit Seoel meldt men dat Russische soldaten
in de buurt van An-dzjoe allerlei wandaden plegen. Zij mishandelen ïnlandsche vrouwen en stelen bij elke gelegenheid die zich voordoet. De Koreaansche soldaten hebben op den 4dën dezer de Russische invallers aangevallen en er dertig gedood. Men meldt, dat een botsing te Kang kjeu (in het N. van de provincie Pingjang) tengevolge heeft gehad, dat de Koreanen de Russen over de Jaloe teruggedreven hebben. De vermeende bezetting van den spoorweg en de inbeslagneming van de telegraaflijnen te Hsin-min-ting door de Russen is onjuist.
"RUSLAND en JAPAN.". "Bredasche courant". Breda, 1904/03/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323037:mpeg21:p00001
Na een debat van bijna drie dagen heeft Zaterdag-middag het Hof van Cassatie het verzoek tot de revisie van het vonnis, te Rennes gewezen, ontvankelijk verklaard, Tevens werd een aanvullend onderzoek gelast, dat door de Kamer van Strafzaken zelve zal worden gesteld. Zoo is dan ten tweede male een enquête over de geheele Dreytus zaak bevolen. Bij herhaling heeft de procureur generaal Baudouin er op aangedrongen, dat die enquête zoo uitgebreid mogelijk zal zijn en dat, steunend op het bewustzijn van haar recht, de justitie zal ter zijde schuiven de vluchtige beletselen, die voor haar worden opgeworpen en zonder toorn en zonder medelijden recht op haar doel zal afgaan. Bij deze woorden herinneren wij ons, hoede langdurige, moeielijke enquête in 1899 nog misschien zou zijn verdonkeremaand , indien niet de Figaro haar in haar geheel had openbaar gemaakt. We mogen verwachten, dat ook nu weder een gewenschte onbescheidenheid de nieuwe enquête zal doen bekend worden, want ook deze moet volgens de wet met gesloten deuren geschieden. Nu een uitdrukking, Vrijdag door den procureur-generaal in zijn schitterend requisitoir gebezigd, minstens even sterk als die van Donderdag, er op wijst, dat hij ten slotte een nieuwen krijgsraad denkt te vragen, is het nog meer gewenscht, dat dan althans de enquête van te voren is openbaar gemaakt. Het motief waarop de procureur generaal zin-
speelt voor een revisie zonder verwijzing, is de i afwezigheid van elk misdrijf. Hij twijfelde of i de in het borderel genoemde stukken wel ooit zijn geleverd en beriep zich op de te Rennes gebleken volkomen onzekerheid omtrent het bestaan dier stukken. Generaal Gonse heeft een brief aan den voorzitter van de strafkamer van het Hof van Cassatie geschreven, om verzet aan te teekenen tegen de conclusies van den controleur-generaal, die belast was met het nazien van de boeken betreffende het gebruik van geheime fondsen. Gonse houdt staande dat de boeking op een zeer bijzondere wijze geschiedt. De namen op welke de posten geboekt worden, zijn bijna alle schuilnamen die soms veranderen. Henry deed dus niets ongewoons door den naam van Valcarlos te verheimelijken. De goede trouw van de door Cretin beschuldigde officieren blijkt, volgens Gonse, overigens voldoende uit de zorg waarmede zij de boeken betreffende de geheime fondsen hebben bewaard. Kolonel Du Paty de Clam maakt in de Temps een brief openbaar naar aanleiding van het requisitoir van proeureur-generaal Baudouin. Als Baudouin een overzicht van het verloop der zaak geeft van den aanvang af wordt de naam van Du Paty nog al eens genoemd, en alwie met de zaak-Dreyfus eenigermate bekend is. weet dat hij iemand is, om een standbeeld voor op te richten in het voorportaal van den tempel van Themis. Veel waardeering voor ’s man’s verdiensten in de zaak-Dreyfus heef de proeureurgeneraal niet. De kolonel is te meer verbaasd over de ongunstige uitlatingen van Baudouin omdat over die «legenden” al lang recht gedaan is zelfs door hen, die mij als een tegenstander beschouwen. In een dossier, samengesteld uit 27 stukken, dat ik 28 December 1.1. aan het hof van cassatie heb overgelegd en waarvan de ernstige beteekenis den proeureur-generaal niet kan zijn ontgaan, komen stukken voor die verlof geven om uit te maken hoe hol de beschuldigingen zijn, door den ambtenaar opgesteld. De Temps noemt dan op verzoek van Du Paty eenige stukken op, die moeten dienen om te bewijzen, dat Du Paty niet de schrijver is geweest van het telegram «Blanche,” o.a. een uittreksel ui het requisitoir van den proeureurgeneraal Bertrand van 2 Augustus 1898, waarin overwogen wordt dat het onderzoek van schriftkundigen heeft uitgemaakt, dat kolonel Du Paty niet de schrijver is geweest van dat telegram.
"DREYFUS.". "Bredasche courant". Breda, 1904/03/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323037:mpeg21:p00001
DOOR 1 1 CORNELIE NOORDWAL. ’ t _ t 13’ . . i Dit kon Edith nu ook niet gissen toen ze tot miss 1 Colly zeide dat Rosé ten minste gezond verstand genoeg bezat in te zien dat freule de Rhems niet t van haar gediend was. »Je zoud ’tniet van een z Cloche verwacht hebben!” liet miss zich hooren. r. Men liet Rosé in een dompig spreekkamertje en a daar verscheen al spoedig de directrice, een dame met een massa stroogeel Batavierenhaar op het paedagogen hoofd, met gezond bloed, dat rozig b scheen door een blanke, met sproeten bezaaide huid g en plompe steenige trekken. Uit steenige oogen, o schelblauw als turkooizen keek ze schuin de wereld in en aan baar breede kin groeide een korte franje, j; van gele, stugge, glinsterende haren. Deze dame had een steil-stijven mannelijken gang en maakte s een erg stevig-vierkanten indrak op Rosé. En haar n taal was zoo harkerig stijf. cl Mej. ten Koelen zoog hare hardroode lippen in en tuurde néast Rosé héén, maar nam op die manier d het niterlijk van het meisje beter in zich op dan » honderd andere mensohen die iemand openhartig ti aankijken, zouden gedaan hebben. Het viel haar w mee dat Rosé heel lang was voor haar leeftijd, de w kleintjes hadden in den regel ontzag voor lange e< secondantes. Na een welkom, kort en koud-vriendelijkjes, g volgde Rosé haar door een lange gang, met een d massa witte kinderschorten aan kapstokken tegen de ii gewitte muren, naar de eetzaal, waar aan een puntje rr van een kale lange tafel, een paar boterhammen met E kond vleesch en een glas bier gereed stonden. w Terwijl Rosé at en dronk moest ze verscheidene m vragen beantwoorden over leermethodes in Frankrijk di en daarna werd ze naar de slaapkamer gebracht, af welke ze moest deelen met heur leerlingen, die zoo hi dadelijk zouden komen. «Wat heeft ze een raar accent als ze Fransch d; spreekt,” dacht Rosé en zette zich, in afwachting, C op een der smalle bedjes neer. nis dat nu mijn oj mooie taal? sc
Rosé was hoekig, mager, schraal en plat van gestalte, en toch had ze het onnavolgbaar gracieuse aan Franpaises eigen. Haar mond was te groot, haar echt fransche wipneus had te losse wijde vleugels, heur trekken waren onregelmatig, maar alles werd vergoed door een paar heerlijk-mooie tintelende kijkers van een warm fluweelig bruin. Heur haar was bruin, en achteloos, bijna slordig gekapt. Zoo zat ze daar in heur donkerblauw japonnetje in het schemerduister, heur lange handen doende op heur schoot, groote plek wit. Lachend, fluisterend, giegelend kwamen de kinderen binnen, vast besloten de nieuwe juf te plagen als ze een sulletje was. Rose’s lief en vriendelijk: sbonsoir chéries!” ontwapende hen echter geheel en al, en spoedig waren zij en Rosé de beste maatjes. Rosé placht tranen te lachen om hun grappig hollandsohe-schoolkinderen-Fransch en zij om haar gebrekkig Hollandsch. Rosé stond in het eerst verstomd over verzoeken als. »Mam zei puis-je mdpsantee?” «Mdpsantee? Qu’est ce que c’est que pa? A-t-on jamais entenda rien de plus sol!” Alle kinderen wezen gelijktijdig naar de deur, schreeuwend: aller la! aller dehors ” En Rosé lachte maar, eindelijk zeggend: »Ah j’y suis!” «Uitkaan de kaam. Mais oui, allez toujours.” Roze ontving ook allerlei vertrouwelijke mededeelingen van de kinderen, die haar »een snoes” en »een dot” vonden en haar o.a. vertelden: dat juffrouw ten Koelen wel nooit zou trouwen, want had mamzel wel gezien wat een baard ze had? enz. enz. En er was werkelijk een papa die mej. t. K. niet graag op een zoen wilde trakteeren, om den baard voornoemd. Het viel Rosé op dat juffrouw ten Koelen, die de gewoonte had door de gangen te sluipen en aan alle deuren te luisteren, altijd een epidemische verkoudheid in de klasse aanbracht, de zakdoeken waren ten minste zoo druk in de weer, na het hooge bezoek. Der directrice’s ijskoude, meestal straf-belovende woorden droppelden neer op de kleine-meisjes-gemoederen als een waterstraal uit een niet geheel dichte kraan: klek-klek-klek-klek. De sleepende, afgemeten stem, verdubbelde alle klinkers en men hoorde: bddven, néémen, néamen, bééter enz. enz. Mejuffrouw ten Koelen was even naijverig op iets dat zweemde naar spontaan talent als haar collega Colly, en werd Rosé in het eerst wel eens gevraagd op gezellige avondjes, waarop alle secondantes verschenen, weldra liet men haar aan haar lot over,
k ■—■—■—a—■———————————» i want ze speelde te goed piano en ze kende veel te s veel van de talen voor haar leeftijd. , Wie Rosé vooral het leven lastig maakte, was de , onderdirectrice mejuffrouw Teeuwisse, een zeer vrome 1 dame, die het misschien wel goed met haar vroomheid s meende, maar dit dan verkeerd nitte. »V(5<5r het s eten bad en na het eten dankte ze, met een ijver die lofwaardig mocht heeten. Vooral wanneer er ; een vreeselijk leven van aan-tafel-komende of vani tafel-gaande élèves was, dacht Rosé dikwijls: »Hoe kan het mensch haar eigen woorden nog verstaan?” ï Maar het merkwaardigste van mej. Teeuwisse was 3 wel dat zij twee geheel verschillende gedachtenloopen : volgde; en dat, zoodra ze hare gedachten aftrok van r den Heire (ze had een erg amsterdamschen tongvalj . zij onmiddelhjk de daden en gezegden van haar naasten ten strengste veroordeelde. Vooral over Rosé ; Cloche was ze niet uitgepraat en altijd had ze iets ' aan te merken. »Hoe vind je dat van Rosé Cloche, I of dit?” Zoo had Rosé eens geantwoord op de vragen van i een schoolopziener die schik in haar had, en na dien tijd riep mej. Teeuwisse, maar met een knipoogje , schuin naar Rosé: »’tis wel goed als je niet verleigen i bint!” De schoolopziener had bij ongeluk vergeten te vragen naar de breiboekjes die mej. Teeuwisse had geschreven. Rosé moest, na dien tijd, in het bijzijn der heele school van de dames ten Koelen en Teeuwisse veel insinuaties en toespelingen hooren over haar voorliefde voor de sterkere sexe , waarom Rosé zooveel gaf als om baksteenen; ze wist ook niet eens wat coquetterie was. «Wat een mensohen!” dacht ze dikwijls rood van ergernis, «die moest trotscbe Edith eens bijwonen. En dat blozen werd dan natuurlijk voor heel iets anders aangezien.” Als mejuffrouw ten Koelen jolig was op een onder-onsje, trad ze geheel buiten haar sfeer, dan was ze niet meer de echte, ontzagverwekkende stijfstede juffrouw en verkreeg haar doen en laten iets gemaakt. Gesteld, dat juffrouw Teeuwisse met haar twee-en-vijftig jaar en langgerekt vroom gezicht in gedécollecteerd baltoilet in de kerk ware gekomen, dan zou de gemeente heel wijselijk, dadelijk eenparig geroepen hebben: iZet dat mensch de kerk uit, dat mensch is niet in haar sfeer!” Nu, zoo ging het met de joligheid van juffrouw ten Koelen ook; want men kan niet ongestraft buiten zijn persoonlijkheid treden. In extra-joligheid speelde mejuffrouw ten Koelen
: schooltje met groote mensohen, en beval zij bijv. haar sterk grijzende boezemvriendin mejuffrouw : Krienius in de wieg te gaan liggen of in den hoek : te gaan staan. Haar grootste genot was, met een arm uitgestrekt, , als een horizontale vlaggestok te commandeeren: sin ■ den hoek , in den hoek !” Als een ander op de piano trommelde bijv. het Io vivat en zij en haar grijzende boezemvriendin elkaar in uitgelatenheid bij de hand namen en om en om dansten met de hoofden door onder de aaneengeketende handen, zooals bij cottillon of quadrille, vond iemand, die er koelbloedig naar zat te kijken als Rosé, ze bepaald gek. En menig prettig uurtje bracht Rosé in haar eentje door in het eenzame schoollokaal, flauw verlicht door een spaarlampje, bij de herinnering aan dat tooneeltje op den avond van juffrouw Teeuwisse’s verjaring. Zoo’n lachbui in een saai, naar bestaan doet zoo goed, precies als een poosje zon op een zeurigen regendag. De beste van de heele onderwijzeressenbent 'vond Rosé nog de hollandsehe secondante, die in het geheel geen individualiteit bezat en nooit anders dan ja of neen zei, dus ook geen kwaad. TWAALFDE HOOFDSTUK. Dokter Ronninga, Maar al Rose’s lachen kon niet verhinderen dat zij die werkelijk niet heel sterk was, als hare moeder altijd veronderstelde, de gevolgen begon te gevoelen van het overwerken en het zich zenuwachtig maken over nietige, maar aanhoudendterugkeerendeplagerijen, zooals niet in suikerzoete boeken, maar in het werkelijke leven de mensohen elkaar heel dikwijls aandoen. Ze legde immers niemand wat in den weg, waarom hadden ze het dan altijd op haar voorzien ? Als ze niettegenstaande hun zotte plagerijen nu en dan eens van harte vriendelijk tegen haar zouden geweest zijn, zou ze voor haar directrices immers alles over hebben gehad. En ze had zooveel te doen op die school én met haar eigen werk én met les geven én met surveillance; het ging haar krachten te boven. [Wordt vervolgd.)
"FREULE EDITH". "Bredasche courant". Breda, 1904/03/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323037:mpeg21:p00001