DOOK CORNELIE NOORD WAL. 37. «Edith!” smeekte hij, «vergeef me, zèg dat je nog een klein beetje van me houdt, van den eenzamen, ouden man!” Ze richtte zich op, ze stond een vertoornde godin gelijk. «Neen, vader, ik zou liegen, als ik dat zei. Ik kan ’t niet ... ik wil weg, weg van u ... ver weg ... ik wil u nóóit meer zien ... ik wil ergens ver af sterven . . . alleen met mijn ongeluk . . Ze zakte plotseling lijkwit ineen, en zonk neer voor zijn voeten. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Wanhoop. Snikkend knielde hij bij haar neer en drukte hartstochtelijk het gevoellooze hoofd aan zijn hart. Hij snikte al zijn grenzenloos leed over haar uit. Hij moest gebruik maken van het oogenblik dat ze bewusteloos was om haar te liefkoozen. Als ze weer wakker werd, zou ze hem niet meer willen zien, het kind van Agnese en van hem; zijn kind. Haar eenigst verlangen was hem nóóit meer te zien, ver weg van hem te sterven. En dat moest hij als vader hóóren 1 Altijd had hij zich gefolterd met voorstellingen van: hoe het zou zijn als hij het haar vertelde, hoe ze het zou dragen ... nu had hij gezien hoe ze het gedragen had, nu wist hij, Er klonken voetstappen op de gang. De voetstappen waren van Mare. Met uiterste krachtsinspanning tilde hij haar op de sofa, duwde een zijdeu kussen onder het mooie kopje. Toen sloop hij' naar de deur, de gaDg in. «Mare!” zei hij bijna onhoorbaar, de hand op den schouder van den jongen man, een beeld van smart ... I Mare stond voor de deur van zijn atelier. «Yader!” fluisterde hij, diep ontroerd naar de rood geweende oogen kijkend, «arme vader! Edith weet’fc. i
Ik zie het aan uw gezicht,” Mare drukte zijn hand krampachtig. «Laat me u helpen het te dragen . . Zwijgend trok de Rhems hem mee naar binnen. «Mare ... wil jij haar . . . naar haar kamer brengen en haar op haar bed neerleggen? Ik kan ’t niet. Den éénigen dienst dien we haar kunnen bewijzen is haar alleen te laten. Vanzelf zal ze wel wakker worden.” En ze werd wakker . . . Ze werd wakker toen, in vrede op aarde, het zonnegeel verbloosde tot avondrood, dat kuste de groene weiden in nachtkus van teeder vuur. O, hoe diep rampzalig en ellendig was ze na de eerste vijf minuten van geheugenloosheid, van niet weten en niet begrijpen en de daarop volgende worsteling van den geest, die streed om zich los te rukken uit de verdooving die hem in banden hield. Want heur geest was werkzaam, zij was gezond van lichaam en hersens, en de geest is altijd genegen ons te komen martelen met onaangename herinneringen, de geest is ongeneigd tot sluimeren. Eens had haar moeder tot haar vader gezegd : «door u ken ik het leed.” Had Edith daarvan geweten, dan had ze die woorden kunnen herhalen. Venijnig gift was gevallen in den zoeten wijn haars levensbekers, het fatum drukte haar den beker tegen de onwillige lippen, en zij was genoodzaakt te drinken ... te drinken. Nu op dit oogenblik zag ze in dat ze geluk gekend bad. Ze kwam tot de ontdekking hoe onbewust ze genoten had van het bescheiden viooltjegeluk, dat met zijn fijn aroom ongemerkt heur zieleleven doortrokken had, nu de ruwe doorntwijg van het ongeluk zijn hakige punten sloeg in heur hartevleeseh, zijn vezels voedend met heur hartebloed. Daar lag ze nu machteloos en hulpeloos. Edith, die zich zoo verboovaardigd had op haar maatschappelijke positie ... Grijnsden ze nu niet als grimmige saters, hoonend en ijzig, de voorouders daar beneden in hnn zwaargouden lijsten? Sloegen de mannen in de blinkende kurassen de handen niet aan hun geschilderde zwaarden om haar te verjagen uit het huis waar ze niet hoorde? Hun bloed stroomde haar in de aderen, maar hun naam mocht ze niet dragen, zij die er zoo fier op was geweest, die zelfs met graagte haar hart had verloochend om hun nagedachtenis niet ongevallig te wezen. Het fatum had zijn zweep tegen haar opgeheven p,n haar inne-e leven o-estriemrl met yn hlnwlme slncren
En zooals zoo menigmaal heur vader gedaan had, kreunde zij nu ook: «Gód, o Gód!” en ze wrong zich de handen. Al had ze honderd missen bijgewoond in haar kerk, ze had het niet anders gedaan dan uit sleur-gewoonte, niet omdat ze vol ontzag boog voor een hoogere macht. Heur sleur-godsdienst was haar ook nu geen troost, want het ware besef van haar nietigheid als mensch had ze nog niet. Ze was alleen maar woedendrampzalig en daardoor half krankzinnig. Haar was zoo iets gebeurd, baar! O ze haatte zichzelf, haar vader, haar doode moeder, Mare, Rosé, iedereen daar in huis .... Kon ze dan niets veranderen aan haar afsehuwelijk lot, dan zou ze tenminste ver van hen weggaan, vooral van hém, die dit over haar gebracht had! ïe knarste op de tanden. Hoe heette ze nu ? . . . hoe? ... als de vondelingen, waarvan ze in romans en gedichten gelezen had, als de vrouw wier miniatuur daar aan den muur hing ... als haar moeder . . . jTorrelli! Edith de Rhems van Heeghen . . . wat sen ellendige spotternij . . . wat had haar vader, ie man die zich haar vader noemde, toch wel gedacht ils ze zich in haar brieven zoo teekende? Haar .... vader? .... ze had niet eens récht >p hem .... als hij wilde zeggen dat hij haar rader niet was, kon hij het ook doen. Ze was liets .... niets dan het onwettig geboren kind van :en meisje uit den kleinen burgerstand .... zij, be zoo laag neer had gezien op hare bedienden .... :e was minder dan de minste, minder dan het kleine Jeintje, dat een eerlijken naam droeg, minder dan le stalknecht die roskamde haar goudvos Marjorie .... En bij de gedachte aan de goede, edele, trouwe tlarjorie, op wier glanzige rug zij zoo dikwijls had ;ezeten, en bij de gedachte aan al de weelde, die :e niet bad geacht omdat ze dacht: «het hoort zoo,” ïegon ze hartstochtelijk te schreien. Ze knielde neer voor het miniatuur en aan die logen vol zwartfluweelen melancholie, vroeg ze vervard, snikkend: «Waarom? Waarom heb je mij door e zonde voortgebracht?” «O God!” ze balde de vuist, «je kunt niet antvoorden, hè, je kunt niet, want je bent lang dood :n nu laat je mij boeten voor alles, voor alles wat e niet mocht doen .... ik, die zelf liever sterven ou, levend verbranden dan doen wat jij eens gedaan lebt .... o God! .... als ik vergif had, dan ;ou ik hier nu krimpend liggen in doodsstrijd vlak
, onder je portret en je zou op me neer kunnen lachen ■> met je geschilderde oogen .... 1 «Maar ik heb geen vergif en ik moet leven .... i mijn leven heb je verwoest, verwoest voor altijd .... r ik haat je!” Ze rukte het portret van dea muur in helschen , toorn, ze trapte er op met den hoogen hak van haar i laars, de fijne ivoren splinters vlogen ver weg. «Daar, daar, ellendig portret! .... Weg ben je .... nu heb je je loon . . . .” Ze lachte als waanzinnig, nu ze haar woede gekoeld had .... met akelig hoonend geschater. En nu wilde ze weg uit het huis waar hij in leefde die tmar met »het portret” ongelukkig gemaakt had, weg .... «ik heb nog geld .... ik heb nog geld om weg te komen .... later zal ik ’t hem teruggeven .... ik ga werken in den vreemde ; onder jouw naam .... ’t eenige dat ik wel van je aan moet nemen.” Aan ‘den anderen kant van het huis zat heur vader, oud, zilverwit en gebogen, ondersteund door t Mare, die bij hem stond, maar niets kon zeggen. Door bet geheele huis klonk de bel, die de familie bijeenriep in de eetzaal. Men dineerde altijd zeer laat op den Heegenhorst, maar nu kwam Rosé zeggen dat zij en de Egerton’s al een half uur zaten te wachten .... ze had nóg maar eens laten luiden .... «Rosé!” waarschuwde Mare, met hard, vreemd geluid. Hoe als van een andere wereld klonk haar opgewekte meisjesstem in die kamer der smarte, in zulk een pijnlijke schrille tegenstelling met den rouw van dien vader. Zij sperde de ledeu om heur groote oogen angstig, verschrikt. «Wat is er?” fluisterde ze, naderbij tredend. De baron trok haar tot zich. «Rosé, mijn lief meisje . . . Rosé kon hem niet zoo zien lijden, zelfs al wist ze niet waarom, ze sloeg hare armen om zijn hals en kuste hem teeder. Zij en Mare noemden hem dikwijls vader omdat hij het zoo graag had. Dat deed ze nu ook. «Petit père, mon petit père!” murmelde ze. De liefde van dat eenvoudige kind, van wie liefde en warme vriendschap uitgingen als van bloemen geur, deed hem oneindig weldadig aan. «Ik ben laf en zwak lk heb zooveel gedragen. Waarom ook ditjaiet?” zei hij bitter. (Wordt vervolgd) i
"FREULE EDITH". "Bredasche courant". Breda, 1904/04/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323061:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/04/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323061:mpeg21:p00001
EERSTE BLAD.
Veranderingen in advertentiën gelieve
inen steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
• Verschenen en in eiken boekhandel verkrijgbaar: GEÏLLUSTREERDE
Gids voor Ginneken en omstreken. (Uitgegeven door de vereeniging sGinneken vooruit”) met wandelkaart der bosscben.
Prijs ƒ 0,30.
BEKENDMAKING, INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KAN VEROORZAKEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: H. J. Reiuders, wonende te ’s Gravenhage, vergunning verzoekende tot het oprichten van eene banketbakkerij in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Ridderstraat, n“. 12 kadastraal bekend onder sectie B., n°. 4470; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeene kennis, met bericht, dat het daartoe strekkend verzoekschrift met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visje gelegd en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, zijnde Maandag 25 April a.s., door burgemeester en wethouders, des middags te 12 uur, ten gemeentehuize eene zitting zal worden gehouden, ten einde gelegenheid te geven, om bezwaren tegen het oprichten van de voorschreven banketbakkerij mondeling of scbriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op het perceel voor de inrichting bestemd. Breda, 11 April 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd; ED. GULJÉ, burgemeester, A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING» HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda. Gelet op art. 8 der hinderwet; Brengen ter algemeene kennis, dat bij hun besluit van heden aan Gebrs. E. en J. Stokvis, wonende te Breda en hunne rechtverkrijgenden voorwaardelijk vergunning is verleend tot uitbreiding hunner chocoladefabriek op het perceel, gelegen in deze gemeente aan den Nijverheidsingel n°. 3, kadastraal bekend sectie A n°. 4843, en; A. van Steen, wonende te Breda en zijne rechtverkrijgenden voorwaardelijk vergunning is verleend tot het oprichten eener broodbakkerij, gelegen aan de Willemstraat 14 binnen deze gemeente kadastraal bekend sectie B n°. 2543. Breda, 11 April 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GUL JE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/04/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323061:mpeg21:p00001
Vermoedelijk zal een treffen van de beide vijandelijke hooldmachten niet zoo lang meer uitblijven; de laatste berichten over de operaties nabij de Yaloe doen zulks verwachten. Dat de Japanners een legerkorps aan den Yaloe mand aan wal hebben gezet, vraagt bevestiging ; wat zou er dan toch geworden zijn van de mijnen, die de Russen langs de kust van Takoesha en in den riviermond hebben gelegd. Met
geen enkel woord wordt er van gerept, dat die mijnen maar eenig nadeel toebrachten bij de ontscheping. Dus ói het een öf het ander is onjuist. In ieder geval blijkt echter, dat de beide legermachten elkaar al heel nabij komen. Intusschen is te Petersburg bericht ontvangen, dat generaal Mitchenko de Yaloe is overgestoken en zich met zijn Kozakken aan den noordelijken oever van de rivier bevindt. Er zullen nu wel geen Russische troepen meer in Korea zijn. Uit Engeische, dus weinig betrouwbare bron wordt bericht, dat de Japanners de Yaloe zijn overgetrokken om een verkenning te doen aan de andere zijde. Dat overtrekken zou zwemmende (!) gebeurd zijn. Die kranige jongens dan hadden bespeurd, dat de Russen in sterken getale bij Feng-Hoang-Tcheng lagen: een plaats, die nu niet bepaald vlak aan de rivier ligt, wat het verhaal nog onwaarschijnlijker maakt, daar de Russen een lange verdedigingslijn aan den noordelijken rivier-oever hebben. De Daily Mail verneemt uit Jingkou: Slagregens hebben honderden mijlen land tot een moeras gemaakt, zoodat krijgsverrichtingen er vooreerst onmogelijk zijn. De Times verneemt uit Wei hai-wei: Een orkaan, die sedert Donderdag woedt, verijdelt alle vlootbewegingen. Te Nioetsjwang zijn 60 kanonnen met 2000 artilleristen aangekomen. De geruchten over de bedrijvigheid der Japanners in Korea en het verschijnen van Japansche transportschepen voor de JaloemondiDg zijn oorzaak, dat de bezetting van Nioe Tsjwang op iicii&i hoede is tegen een mogelijken vijandelijken aanval. Zondag-avond hebben de torten, tengevolge van misverstand der lichtseinen door het douanekantoor aan de riviermonding gebruikt om aan uitgaande schepen de diepte van het vaarwater te melden, 24 schoten gelost op de loodskotters en op een uitgaand koopvaardijschip. Door het schieten ontstond er een paniek onder de bevolking, die dacht dat de Japanners Nioe-tsjwang aanvielen; ook de soldaten werden in de war gebracht, en twee Chineesche matrozen die, door het schieten verschrikt, de rivier trachtten over te steken, werden door schildwachten doodgeschoten. De Russische schrijver Siromiatnikoff, die
altijd zeep goed ingelicht moet zijn omtrent Ruslands Aziatische politiek, spot met het denkbeeld, dat Rusland ooit ernstig heeft gedacht over een aanval op lndië. Maar Rusland weet, zegt hij, dat lndië Engelands teere plek is en het gebruikt lndië als voorwendsel om in andere richting zijn oogmerken te bereiken. Verder betoogt hij, dat de oorlog tusschen Rusland en Japan geen strijd is als tusschen Duitschland en Frankrijk in 1870. De oorlog met Japan is voor Rusland eigenlijk een koloniale oorlog, gelijk die van Engeland met Transvaal en van Frankrijk met Madagascar, maar Dp veel grooter schaal. »Die oorlog zal daarom”, zoo besluit hij, olang en afmattend zijn. Maar Rusland is vast oesloten te overwinnen, tot eiken prij3.”
"RUSLAND en JAPAN.". "Bredasche courant". Breda, 1904/04/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323061:mpeg21:p00001
Minister Comités heeft Zondag een bezoek gebracht aan Laon. Hij was vergezeld van den minister van Justitie Vallé. De bevolking juichte de minister toe en zong de Marseillaise. Eenige jongelieden wilden de Internationale inzetten maar de omstanders brachten hen tot zwijgen. Het banket had plaats in de manege en werd door 1800 personen bijgewoond. Het eerst werd gesproken door den heer Vallé, die in zijn rede toespelingen maakte op het verraad van Doumer en Millerand. De heer Combes constateerde, dat Frankrijk de achting en desympathie van de andere mogendheden geniet. Niemand zou Frankrijk den smaad aandoen van te gelooven, dat het in staat zou wezen te kort te doen aan zijn plichten als bondgenoot tegenover Rusland, maar het stelt er prijs op te getuigen van zijn vriendschap jegens andere landen, waarbij het dat bondgenootschap en die vriendschap enkel in dienst van de liefde voer den vrede stelt. En van die liefde roor den vrede in zijn diplomatie zóó vervuld, dat deze onvermoeid arbitrageverdragen sluit om in de toekomst oorlogen te voorkomen en den tegenwoordigen oorlog te beperken. De voorzitter van den ministerraad kwam ook op tegen de houding der oppositie, die op de unie van de verschillende ministerieele groepen
afgaf terwijl zij zelve toch niet opzag zich bij wien ook aan te sluiten. De mimsterieele meerderheid verdedigt de republikeinsche dogma’s, waarvan de progressisten en nationalisten de ontwikkeling zouden willen tegengaan, gelijk uit hun houding tijdens de debatten over de Congreganistenwet genoegzaam blijkt Een zelfde gevoel beweegt de leden der oppositie: wantrouwen en vrees voor de democratie. Na eenige toespelingen op de ijdel gebleken voorspellingen van den heer Doumer (deze had eenige weken geleden gezegd, dat Combes misschien wel naar Laon zou gaan maar niet als minister) verklaarde Combes, dat het niet uit eerzucht was, dat het kabinet aan het bewind wenschte te blijven, maar om het aangevangen werk teneinde te kunnen brengen. Verder daagde hij de progressisten uit te bewijzen, dat de socialistische linkerzijde tyrannisch over het ministerie heerschte. Zoo iets bleek uit geen enkele der aangenomen wetten. De socialisten werken loyaal mede aan het gemeenschappelijk program. Na den buitenlandschen toestand te hebben aangeroerd besprak Combes de voorgenomen militaire en fiscale hervormingen, in het bijzonder de invoering van de inkomstenbelasting — welk ontwerp in den loop der volgende parlementszitting zal worden behandeld. De quaestie van de arbeidspensioecen was niet in het vergeetboek geraakt en zou spoedig op het tapijt worden gebracht. Het was om het uur, dat deze belangrijke zaak in behandeling zou kunnen komen te bespoedigen, dat het ministerie den strijd tegen de congreganisten met zulk een kracht had doorgezet. De minister eindigde met alle republikeinen aan te manen tot aaneensluiting met het oog op de naderende gemeenteraadsverkiezingen, die hun weerklank zouden vinden in de volgende .Kamerverkiezingen. De minister werd levendig toegejuicht. Onder de personen, die hem kwamen huldigen, bevond zich ook de bekende sbonjuge” de rechter Magnaud van Chateau Thierry. Deze gaf Combes zijn goedkeuring te kennen over de nanti-clericale energie”, welke hij ontwikkelde. In den EVatuicIieu Senaat zullen de heeren Halgun en Lamazelle de Regeering interpelleeren over het verwijderen van de kruisbeelden uit de gerechtsgebouwen. De Senaat heett zich indertijd n;et aangesloten bij den daartoe strekkenden wensch der Kamer, en de Regeering, zoo beweren interpellanten, had daarom niet het recht gevolg te geven aan het verlangen van de Kamer, welke slechts de helft der Volksvertegenwoordiging uitmaakt. Tusschen Turkije eu Hulgarije is thans plotseling en geheel onverwachts een overeenkomst gesloten, waaro er de onderhandelingen reeds lang hangende waren, maar die men na verschillende onaangename gebeurtenissen der laatste tijden, voor afgebroken hield. De correspondent der Times te Tandzjer heeft een gesprek gehad met den «nltan van Marokko nog voor het Fransch Engelsche verdrag geteekend was. De sultan was zeer neerslachtig. Hij erkende, dat hij machteloos was om het verdrag tegen te houden. Hij wildeniet luisteren naar degenen die hem raadden liever den heiligen oorlog af te kondigen dan voor een Fransch protectoraat te bukken.
"Algemeen Overzicht". "Bredasche courant". Breda, 1904/04/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323061:mpeg21:p00001