Veranderingen m ulvertentiën gelieve
EERSTE BLAD.
men sieeus op oen dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVER^.
BEKENDMAKING. KOEPOKINENTING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter openbare kennis, dat de gemeente-geneesheeren, op Zondagen 10 en 17 Juli a. s., des namiddags van 1 tot 2 uur, in één der lokalen van het gemeente-ziekenhuis zullen aanwezig zijn tot het kosteloos verrichten der koepok-inenting en ker-inenting, met uitnoodiging aan de ingezetenen om van de aangeboden gelegenheid gebruik te maken. Breda, 27 Juni 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KAN VEROORZAKEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: A. A. C. Antonissen, wonende te Breda, vergunning verzoekende tot het oprichten van eene rund- en varkensslachterij in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Rozemarijnstraat n°. 16, kadastraal bekend onder sectie A, n°. 5518; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeene kennis, met bericht, dat het daartoe strekkend verzoekschrift met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visie gelegd en dat op den veert.ipnrjpn rlnrr nn rl p dorrlpnlroTiinr» rl ono» ni'iv.Jn
Maandag 18 Juli a. s., door burgemeester en wethouders, des middags te 12 uur, ten gemeentehuize eene zitting zal worden gehouden, ten einde gelegenheid te geven, om bezwaren tegen het oprichten van de voorschreven slachterij mondeling of sehriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op het perceel voor de inrichting bestemd. Breda, 4 Juli 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: A. P. SCHELTUS, loco-burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. HOOFDELIJKE OMSLAG. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter algemeene kennis, dat het eerste aanvullingskohier van den hoofdelijken omslag voor het dienstjaar 1904, goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten dezer provincie bij besluit van 30 Juni 1904, G n°. 18, heden afgekondigd en aan den gemeenteontvanger is uitgereikt; dat een afschrift van voorschreven kohier, te rekenen van heden, gedurende vijf maanden op de gemeente-seoretarie voor de belanghebbenden ter inzage is nedergelegd en de aangeslagene, binnen drie maanden na de uitreiking van het aanslagbiljet tegen zijnen aanslag bij den gemeenteraad bezwaren kan inbrengen op ongezegeld papier. Breda, 4 Juli 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: A. P. SCHELTUS, loco-burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323111:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323111:mpeg21:p00001
Een telegram van onderkoning Alexiëf aan den Tsaar, gedateerd van den 30sten Juni, behelst het volgende: «Volgens de mij heden in handen gekomen berichten van den opperbevelhebber van het Port-Arthur-eskader, zond deze in den avond van den 23sten Juni 8 torpedo-booten naar de reede, om deze te beschermen. Onze torpedobooten dwongen die van den vijand terug te trekken. In het gevecht werden 1 kapitein, 1 luitenant en 2 man licht gewond. Tegen den morgen keerden alle torpedobooten terug. ^
Ten 8 ure in den morgen gingen na elkander de Nowih, de Diana, de AsTcold, de Sewastopol, de Poltawa, de Tsesarewitsj, de Pobjeda, de Pereswjet, de Retwisan, de Bajan en de Pallade naar de buiten-reede. De schepen ankerden en daar men op de reede twee Japansche torpedo’s zag drijven bleven zij liggen. Inmiddels vonden ook andere kleinere schepen aan de oostelijke zijde van de reede ongeveer tien torpedo’s dien zij deden ontploffen. Deze torpedo’s waren, zooals door een onderzoek bleek, waarschijnlijk ’s nachts door twee vijandelijke torpedobooten gelegd. Tegen twee uur in den namiddag ging het eskader, voorafgegaan door de torpedobooten en den kruiser Nowih, in eikaars kielwater stoornend; in zee en keerde zich, na zonder ongevallen acht mijlen te hebben afgelegd, in zuidelijke richting. Gedurende dien geheelen tijd waren twee Japansche verkenningsvaartuigen voor het eskader zichtbaar, evenals een torpedoafdeeling. Tien tot twintig mijlen afstands van de kust werd het Japansche eskader gezien, stoomende in een richting dwars op die van het Russische eskader. Het Japansche eskader bestond klaarblijkelijk uit gepantserde kruisers eerste klasse, 7 kruisers tweede klasse,, 5 kruisers derde klasse, een verkenningsschip, een stoomboot en 30 torpedobooten in twee afdeelingen. Bij het naderen van het eskader bleek het, dat de vijand een kruiser-eskader met torpedo booten tusschen de kust en de Russische schepen wilde brengen om ’s nachts met de torpedobooten de Russische schepen aan te vallen en dan bij dag met het geheele eskader den strijd op te nemen. Met het oog op de sterkte van den vijand, die veel meer schepen had dan de Russen, besloot de Russische eskader-commandant naar Port Arthur terug te keeren en dan naar omstandigheden te handelen, om groote verliezen te vermijden. Om 7 uur ’s avonds keerde het eskader terug; de vijand poogde niet het te naderen, noch den terugtocht te beletten. Tegen 10 uur kwam het eskader weder op de reede, waar het voor anker ging liggen. Tijdens den i tocht werden op het achterste schip nog twee
orpedo-aanvallen gedaan, die echter afgeslagen verden. Op de reede ondernam de vijand, ondanks len helderen maannacht, tot aan het aanbreken an den dag torpedo-aanvallen, die echter met ucces werden afgeslagen. ’s Morgens vonden wij in de nabijheid der chepen aan het strand twaalt «Whitehead”orpedo’s, die de vijand op grooten afstand had fgeschoten, daar de torpedobooten slechts tot waalf kabellengten konden naderen. De torpedoiooten traden slechts alleen op; twee werden r in den grond gehoord. Des morgens werden de lijken van een apansch officier en twee matrozen gevonden, ie aangespoeld waren. Het atslaan van de torpedoboot-aanvallen, raaraan enkele kustbatterijen deelnamen, werd ergemakkelijkt door hei gebruik van de zoekchten aan de kust. Des morgens keerden alle schepen met den loed in de haven terug. Het gerucht gaat, dat Rusland, door bemideling van Frankrijk, aangeboden zou hebben, 'ort Arthur met de schepenen het geschut over 3 geven , mits aan de bezetting vrije uittocht rordt verleend. Het is niet mogelijk, iets zekers 3 weten te komen over dit gerucht, dat als oogst onwaarschijnlijk beschouwd wordt. Ambtelijk wordt bekend gemaakt: De gejchten over het martelen van drie op 12 Juni ij Litiatoeng gewonde Russen zijn ongegrond, aar den 12den Juni nergens gevochten is. In den slag van Walangko op 15 Juni behanelden de Russische soldaten de Japansche gebonden en gesneuvelden op wreede wijze. Daarotegen werden de Russische niet, gelijk valselijk gemeld werd, verminkt, maar alle met }rg ter aarde besteld. Den loden Juni werden aarentegen zes gevallen Japansche verkenners oor Russen met lansen doorboord en van hun surzen en kleeren beroofd. Den 27sten Juni erd een gewonde Japansche soldaat van de jorposten bij Soeng-ju tsjeng door Russische ïiterij herhaaldelijk met lansen doorboord en erden hem ledematen afgehouwen. De Japan:he ruiterij ontrukte het lijk aan den vluchten3n vijand.
"RUSLAND en JAPAN.". "Bredasche courant". Breda, 1904/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323111:mpeg21:p00001
SrUKlUÜMAN DOOR W. MEIJER—FöRSTER. 20. U zult het wellicht reeds weten, juffrouw Kathehen — want andere menschen zijn gewoonlijk beter op de hoogte van onzen toestand dan wijzelf — ik sta op het punt om ten gronde te gaan.” Zij gaf geen antwoord. Met groote, verschrikte oogen zag ze hem aan als kon ze zijn woorden niet gelooven. Geen grooter contrast dan het friasche meisje met de tak seringen op haar hoed en de bleeke, slappe jonge man in burgerkleeding, de oogen neergeslagen en zonder energie. Eindelijk was ze tot spreken in staat. «Papa zal u zeker helpen, ik wil vandaag nog met hem spreken, dadelijk.” «U hebt me niet goed begrepen, juffrouw Kathehen. Mijn bedoeling was niet om uw hulp te vragen , ik wilde enkel — hij sloot haar handen in de zijnen — enkel zeggen, dat het me veel verdriet doet van u — te moeten heengaan. U was altijd even lief voor mij en u bent de eenige ” Het bloed steeg in onstuimige golven baar naar het hoofd, ze trok haar handen niet terug doch waagde het evenmin haar oogen tot hem op te heffen; beschroomd blikte ze over de heerlijke groene weilanden. Een enkel woord nu van hem en ze zou zich aan zijn borst hebben geworpen en hem ingefluisterd , hoe ze hem steeds had liefgehad en hoe ze nu wilde trachten hem van zijn zorgen te bevrijden. Toen hij jaren geleden voor het eerst het huis baars vaders had betreden, was de jonge prins von Reiohenberg een heel ander mensch geweest. Iets ridderlijks lag over zijn geheele wijze van zijn, zijn gelaat droeg nog niet de sporen van zijn losbandig leven en jeugdig vuur schitterde in zijn oogen. De prins had destijds het hartje van het kleine, half volwassen meisje gewonnen en de gloed dier eerste en eenige liefde had haar belet te zien hoe hij langzamerhand een ander werd, een schaduw van wat hij was geweest. En was het soms al tot haar
bewustzijn doorgedrongen, dan versterkte het vrouwelijk medelijden haar liefde, die wachtte en wachtte, i hopeloos, en wellicht juist daarom van onbedwingbare f kracht. i De prins zeide het woord niet, dat sidderend van > geluk haar hart verwachtte. Nog steeds het hoofd van hem afgewend zag ze niet hoe hij een oogenblik t dreigde te bezwijken voor de verzoeking, om zich f aan haar als een laatsten plechtanker vast te klemmen , hoe hij zich bedwong en vermoeid de oogleden sluitend over zijn voorhoofd wreef. Zijn stem was geheel veranderd toen hij opnieuw het woord nam; ze klonk bijna koud en onverschillig t als die van iemand, die zich door een aandoening 1 van sentimentaliteit heeft laten meeslepen en nu den £ gewekten indruk zoo spoedig mogelijk wil uitwisschen. v «U moet de zaak niet al te tragisch opnemen, c juffrouw Kathehen. Welgemoed ondergaat men de s verbanning en mogelijk komt eenmaal de dag, waarop n men kan terugkeeren. Ieder is de maker van zijn 1 eigen geluk. Als ik me verplicht zie van Berlijn en Duitsehland afscheid te nemen, dan betreur ik dat n terwille van enkele menschen, en tot die enkelen t behooren u en uw vader.” b Zij had haar gevoel weten te beheerschen en liep o nu zwijgend naast hem. Pijnlijk getroffen door haar smart nam hij — te weifelend van karakter om een b vast besluit te nemen — haar hand in de zijne en g zoo schreden ze samen door het dennenbosch. Overal zag men de sporen van de kleine ronde hoeven der g paarden, die langzaam voortstappend zich in den met naalden bedekten bodem hadden ingedrukt. Van k den straatweg weerklonk het getrappel der dieren en si heel in de verte hoorde men het schrille fluiten eener locomotief. b Vluchtig kwamen ze nog terug op hnn gesprek, zi «Is het al beslist dat u Duitsehland verlaat? En g vertrekt u al gauw?” si Ik weet het niet. Er zijn menschen die tot op V' het laatste oogenblik de hoop niet laten varen, en h tot die soort behoor ik.” Hij lachte, een scherpen, pi korten lach. «Die den lust niet kunnen bedwingen om aan wonderen te gelooven. Het leven is een di kermis, zooals Thackeray zegt.” o; Ze wandelden tot Dahlwitz, draaiden rechts af en k; namen afscheid van elkaar dicht bij het station, p: Gedreven door zijn bespottelijk en onmannelijk mede- dl lijden drukte hij nogmaals haar hand, als had hij iets goed te maken en al moest deze handdruk p< neggen: m
«Ik weet dat je van me houdt, maar we kunnen nu eenmaal geen paar worden. Ofschoon het heel slecht met me gesteld is, kan ik toch niet tot je neerdalen. Je bent een lief, goed schepseltje, maar, niet waar, trouwen dat gaat toch niet!” Ze begreep het niet Tranen stonden haar in "de oogen en toen ze alleen door het park liep zocht ze een stil, verborgen plekje en barstte in tranen uit. HOOFDSTUK XII. Op de renbaan ging het intusschen nog levendig toe. Met scherpen blik de dieren beschouwend en hun meening aan elkaar meedeelend, stonden groepsgewijze de sportmannen voor de tribunes. Heel vooraan, in een kring van heeren bevond zich de opperstalmeester , die renpaarden van den koninklijken stal liet voorbij galoppeeren. Naast hem Brandes, nevens dien met witte slobkousen den alombekenden uitgever en chef-redacteur van Het Sportblad. Wel een vijftig schreden van hen verwijderd had meneer Kalm aan de barrière postgevat. Hij keek telkens naar Brandes en de voorname heeren en terwijl hij daar zoo alleen en door niemand opgelet stond, overviel hem een gevoel van medelijden met zichzelf. »Wat ben je in de wereld toch eenzaam en verlaten! Je hebt geen vrouw, geen kinderen? niemand geeft om je.” Deze zachte stemming week aanstonds voor een alle grenzen te buiten gaande woede. «Waarom komt de baron niet terug? Hoe kan die terel me hier onder al die vreemden alleen laten staan? Hij laat me een gek figuur maken!” Het liefst ware hij stil weggeloopen, maar hij Degreep nog juist bij tijds dat zijn vertrek opzien sou baren. Zoo stond hij daar nijdig en vol ergernis, >apend van verveling de voorbijkomende paarden beschouwend, waarvan de manier van galoppeeren hem rolkomen onverschillig was, uit den grond van zijn sart verwenschend de Mei, de leeuwerikken, de laarden, de menschen en Brandes het allermeest. Opnieuw werd luid geroepen en gejuicht, de heeren Irongen naar voren naar de barrière en zelfs de ppperstalmeester verloor iets van zijn stoieynsehe ;almte. Met groote sprongen galoppeerde een prachtig paard voorbij, twintig lengtes de anderen vooruit lie tevergeefsch beproefden hem in te halen. De heeren hieven hun tooneelkijkers op om de paarden na te kijken, druk gesticuleerend spraken ze aet elkaar en verkeerden blijkbaar in groote opwinding.
«Belachelijk,” dacht Kalm, «hier wordt gedaan f zulk een mispunt van een paard wonderwat beduidt. l1 die knollen kunnen me gestolen worden.” Uit verveling wipte hij op zijn rechtervoet heen u weer, over de barrière leunend, beschouwde hij sn kever die over het gras kroop en wilde juist op e baan spuwen toen iemand hem licht op den arm kte. «Ik feliciteer u, meneer Kalm.” Hij zag op en verschrok. Voor hem stond de pperstalmeester, achter dezen de ritmeester von arlotta, baron von Geltens en andere heeren. Hier f daar was Kalm den grooten opperstalmeester eens luchtig voorgesteld, zoo vluchtig echter dat hij niet ;cht wist of hij den graaf al dan niet groeten zou. Hij was zoo verbluft en begreep zoo absoluut niet at de graaf wilde, dat hij geen antwoord vond en et open mond de heeren aangaapte. «Maar hebt u dan het paard niet gezien?” vroeg 3 stalmeester, aan wien nu de beurt was om zich verwonderen. «Me dunkt, u kunt meer dan ivreden zijn.” «Paard? Welk paard?” Meesmuilend zagen de omstanders hen aan, toen irstten ze in een luid, vroolijk gelaeh uit. «Hij heeft het niet herkend! — Hij heeft het selemaal niet gezien 1” Ook den opperstalmeester vertrok zijn mond tot :n glimlach. «Het paard dat zoo even voorbijkwam, dat prachtige er, was uw paard. Dat was «Lucifer.” U bent benijden, meneer Kalm, het is een eerste klas tard. Ik wenseh er u geluk mee.” Ook de andere heeren mengden zich in het sprek en betuigden hem hun bewondering. De riteester von Carlotta was verrukt over het vurige dier. «Wel beschouwd zijn er maar twee paarden in uitsekland, Brandes’ «Coriolan” en deze «Lucifer.” ï ik zeg u, heeren, deze zwarte slaat de vos. acht maar tot den Derby-dag. En u zult zien, zwarte slaat de vos.” Men ging over de renbaan naar het midden van t groene weiland en Kalm wandelde mede met het orname gezelschap. Eerst scheen het hem een droom e, gauw echter vond hij zijn oude driestheid terug liep en redeneerde alsof hij levenslang in voorname ingen had verkeerd. «Nu gaat het goed,” dacht hij. (Wordt vervolgd.)
"DERBY". "Bredasche courant". Breda, 1904/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323111:mpeg21:p00001