EERSTE BLAD.
rT ] Het punt, waar verplichte onthulling ’ en beleediging aan elkander grenzen is 1 soms zeer moeiehjk aan te geven en de 1
vraag of wij gerechtigd, misschien oo verplicht zijn te openbaren wat or - bekend is, wordt gewoonlijk beheersct t door het belang, particulier of algemeer ï Wanneer iemand zal geroepen worde: tot een post van vertrouwen, dien hij I °P Srond van u alleen bekende en bewijs bare feiten, waarvan zij die hem zullei aanstellen onkundig zijn, niet verdient dan kan de plicht om te openbaren wa gij weet onafwijsbaar zijn. Als een dei leden van een gezelschap, waarin gr verkeert, blijken geeft van een laac karakter of van karakterloosheid, als e feiten van hem ter oore komen, die bij elk niet-slecht mensch afkeer moeten doen opkomen, dan is ’tniet voldoende om den betrokkene den rug toe te keeren en hem alleen te zeggen dat gij niets meer met hem wilt te doen hebben; een korte, duidelijke aanwijzing van de bedorven vrucht in de mand is dan ook plicht. De persoon wien deze waarschuwing geldt zal haar als een beleediging aanrnerken of zich voordoen alsof hij beleedigd is, hij zal ’t moeten dragen als een natuurlijk gevolg van eigen daden. Als wij eerhg kwaad, dat wij zien dreigen, kunnen voorkomen, dan mogen wij ons aan de verplichting daartoe niet onttrekken, uit vrees voor de gevolgen, waaraan wij ons van de zijde van de zich beleedigd voelende misschien zullen blootstellen. Het is waarlijk niet overbodig in een maatschappij , waarin de leugen nog zulk een ruime plaats inneemt en een zoo gewichtige rol vervult, meer waarheid m meer oprechtheid te brengen ten roste ook van een beleediging of wat
daarvoor wordt aangezien. Beleedigen is in letterlijken zin leed veroorzaken en het maakt eigenlijk voor het juiste begrip niet uit of dit geschiedt met of zonder goede bedoelingen. Het taalgebruik evenwel wijkt af van de vorming der woorden en geeft aan deze een bepaalde waarde. Beleediging beduidt een opzettelijk, met vijandige oogmerken uitgesproken woord of verrichte daad die lijden teweegbrengt, Zoo is ook de opvatting van het Wetboek van Strafrecht. Nu is de vraag, die ook meermalen bij rechterlijke beslissingen in aanmerkingen komt: is een woord beleedigend, als het waarheid bevat? Is het eene beleediging, als men iemand op stelen betrappende hem 'toevoegt: Dief! Zeker neen. Maar aan den anderen kant mag toch ook wel de vraag gesteld worden of ieder bevoegd is om tot zijn evenmensch verwijten te richten al zouden die dan ook waarheid bevatten. Onvoorwaardelijk bevestigend kan het antwoord hierop met zijn. Als gij weet dat zeker mensch zich heeft schuldig gemaakt aan een laakbare daad, die, werd zij bekend, tiem aan minachting zou prijsgeven, dan ^eeft die wetenschap, al zijt gij ook in itaat haar met onweerlegbare bewijzen 'e staven, u volstrekt niet altijd het recht ïem dit ten aanhoore van derden te zeggen, i kVel, zooals boven gezegd, indien er usschen u en hem zekere betrekkingen j mstaan, die een wederzijdsche verant- 1
k woordelijkheid scheppen en daardoor ook is verplichtingen op leggen. Er zijn echter voorwaarden aan veri- bonden Wie zelf in eerlijkheid te kort n schiet, kan wel eens gelegenheid vinden , als apostel der waarheid op te treden, maar is toch niet de meest geschikte, i minder nog de meest bevoegde. Als , beweerd wordt dat het er bij eene t beleediging slechts op aankomt wat gezegd r wordt, met, wie het zegt, dan is dat j een zeer betwistbare stelling. Wie zich ; voordoet als verdediger van hooge begini selen moet zelf hoog staan, i Indien hiermede bedoeld werd dat alleen zij hebben te spreken, die aan alle eischen van moraliteit ten volle beantwoorden en dus de gevolgtrekking ware te maken dat de tusschenkomst van ieder ander als een beleediging kon worden afgewezen, dan natuurlijk hadden wij allen slechts te zwijgen en moesten wij elk kwaad ongestoord zijn gang laten gaan. Zij die op verschillende trappen van zedelijke ontwikkeling staan, hebben, m hun streven naar hooger, ook het recht om bij anderen het kwaad aan te tasten, dat in eigen boezem niet geheel is onderdrukt. Immers niet uitsluitend | de kerngezonden hebben ten aanzien van i de verpleging van zieken een taak te < vervullen. Doch hoofdzaak blijve, dat ; inderdaad de ernstige begeerte heer- t schende is, om kwaad tegen te gaan, ( om den strijd te helpen voeren, die 2 langs zeer moeielijken weg eerst na lange \ worsteling tot de overwinning kan leiden, d j i
in ae tweede plaats wordt tact geverderd. Aan elke poging om de waarheid te doen doordringen trachte men zooveel r mogelijk het beleedigend karakter te t ontnemen. t De idealistische beschouwingen, waartoe 2 dit onderwerp lichtelijk voert, nemen 3 mets weS van de werkelijkheid der dingen, met welke wij onder verschillende [ omstandigheden te rekenen hebben. Er [ zijn ruwe, onbeschaafde en onhebbelijke menschen, die trachten te beleedigen ' zonder eenige noodzakelijkheid, moedwillig, gelijk een straatjongen steenen j of vuil rondslingert. Zoo een zal zich echter wel wachten iemand te beleedigen, die hem zijn lage uitdrukkingen gevoelig zou beantwoorden, daartoe is zoo’n individu altijd te lafhartig. Hij kiest zijn offers onder de zwakkeren, die zich niet of bijna niet kunnen verweren bij voorkeur vrouwen en meisjes. Zoo mogelijk trachten wij ons tegen hun aanvallen te beveiligen. Men loopt niet zonder hooge noodzaak op de plek,waar neerstorting van vuil dreigt, en ruwheden, die wij niet kunnen voorkomen, gaan wij uit den weg. Dat is geen gemis van moed, het is het gevoel van afkeer, ' waarmede men zich van eenig walgelijk ' doch onschadelijk gedierte afwendt. Wie nog eenige waarde hecht aan de uitlatingen van zulke nietswaardigen handelt verkeerd. Het vuil, waarmede zoo’n straat- j jongen werpt, kan wel iemand treffen maar het kan hem niet wonden, — de werper
houdt er de meeste teekenen van, hem is ’t het best aan te zien , welke middelen hij bezigde. En wie getroffen wordt schudt met vies gebaar van zijn kleeren wat de een of andere lage natuur hem toewierp. Is de beleediging echter van dien aard dat er bij het verweer groote beginselen of teere belangen zijn betrokken, loopt ook de goede naam van anderen gevaar, dan mag geen oogenblik van aarzeling ruimte laten tusschen aanval en verdediging. Als een kwade hond op, uw vriend aanstormt, dient gij niet eerst af [ te wachten of het beest hem in de keel zal bijten, dan wel alleen zijn kleeren beschadigen. Maar overigens moet men ook niet vergeten, dat niet elk blaffen gevaar aankondigt en dikwijls is het beste zich er niet aan te storen en het dier zijn vocalisatiën te laten volbrengen, hoe onaangenaam zij ook klinken mogen. Het meest geschikte middel om door beleedigingen niet gehinderd te worden, is zich er boven te verheffen. Dat wil niet zeggen een geflatteerde balans op te maken van eigen verdienstelijkheid; eigenwaarde kan wel verblinden, maar is geen peilverhooging. Wèl beteekent dit «verheffen : karakterrijkdom verwerven en aan dit bezit de majesteit te ontleenen, die door een beleediging niet kan worden langetast. Frederik de Groote gaf daarvan iens een voorbeeld. Zijn omgeving drong ?r sterk bij hem op aan dat hij tegen :eker narnDhletseh ril VDr llif TTTi On n tn/n»
r“*^iJuiei,oyiujjver, uit wiens pen vele giftige, woorden aan het adres' van den vorst waren gevloeid, een vervolging zou gelasten. »Ik ben niet te beleedigen, antwoordde de koning, door hem. Laat den man zijn gang gaan, voegde hij er humaan bij, misschien is hij behoeftig. Wij, die niet tronen op het hoogtepunt van een beroemd monarch, moeten met wat minder volstaan, maar hot meerdere behoort toch ons richtingspunt te zijn. Wij hebben te trachten naar immuniteit tegen het gif der beleediging, te zorgen dat zij ten slotte niet hooger kan stijgen dan onze voetzoolen — althans de beleedigingen van boven aangeduide straatvlegels. Naast onthouding van al iietgeen de berisping recht zou geven iet gevaar te trotseeren van als beleedipng te worden afgewezen — moeten vij ons een plaats beproeven te verwerven n den hoogen adel boven het bereik 'an de modder, die in de laagte ronddoeterende wezens doen opspatten.