De hoofdbepalingen uit de door den Tsaar goedgekeurde besluiten over de meerdere vrijheid van geloof zijn de volgende: Het afvallen van het orthodoxe tot andere christelijke belijdenissen wordt niet vervolgd en heeft geen nadeelige gevolgen wat betreft het persoonlijke en burgerlijke recht. Raskolnikera (ketters) worden in drie groepen verdeeld: nl. oudgeloovigen, aanhangers van ver chillende secten en belijders van dwaalleringen, welke laatsten aan gerechtelijke straffen zijn blootgesteld. De eerste twee groepen krijgen het recht openbare godsdiensten te mogen houden en hun worden bepaalde burgerrechten toegekend. Den oud-geloovigen en den leden der verschillende secten zal het oprichten van scholen worden toegestaan op plaatsen waar een belangrijke oud geloovige of secturiscbe bevolkirig aanwezig is. Beperkingen betreffende het bekleeden van burgerlijke ambten en de belooning met dapperheidsmedailles voor Molokanen, Doekoboren en andere secten worden opgeheven.
i Den bestuurder van het departement van Justitie wordt opgedragen om doeltreffende 1 maatregelen te nemen ter verlichting van het lot van personen die wegens godsdienstige overtredingen zijn veroordeeld, wier straf öf verminderd öf geheel opgeheven worden. Betreffende de belijders van andere godsdiensten strekken de besluiten van het ministerscomité tot het opheffen der bestaande beperkingen. De verplichte sluiting van roomsch-katholieke kloosters in het koninkrijk Polen houdt op, zoodra de onderhavige nieuwe bepalingen in werking treden. Godsdienstonderwijs zal in alle onderwijs-inrichtingen in de landstaal mogen plaats hebben. Den Mahomedanen worden concessies gedaan door het openen van confessioneele scholen, der vrijstelling der Wollas en der hoogere geestelijkheid van den militairen dienst en het openen van bedehuizen. Gisteren-middag om kwart over één trok te Warschau een menigte, bestaande uit een 5000 werklieden met hun gezinnen, met 5 roode vaandels en onder het zingen van revolutionaire liederen naar het Witkiwski-plein, waar men de lieden zich liet opstellen. Later kwam een patrouille garde-ulanen op het plein en dwong de menschen »door te loopen”. De ulanen | bleven aan den huizenkant. Toen daarop een afdeeÜDg infanterie uit de Maarschalk Kowskastraat aanrukte, deden de ulanen een aanval op de menigte, terwijl deze zelfde lieden door ; de infanterie werden onder vuur genomen. De 1 menigte liep terug; maar de infanteristen bleven 1 schieten. In het geheel werden twee salvo’s en 1 veertig losse schoten afgevuurd. A an de hospitaal- < posten werden 31 dooden en 15 gewonden ge- I constateerd. De politie liet 60 dooden of ge- 1 kwetsten wegbrengen, nam 50 personen in 1 hechtenis en maakte twee roode vaandels buit. 1 In de Jerusalemmerstraat vond ook een botsing plaats tusschen de troepen en het volk. Door de s arbeiders werd geschoten; doch zij werden door v de patrouilles uiteengejaagd. Een politiebeambte z werd ^gekwetst; verder zijn 20 arbeiders gewond £ en 25 gedood. Ook bij deze botsing zijn ver- o scheiden roode vaandels door de politie ver- h wijderd. (j
De stad leek ’s avonds wel uitgestorven; alle winkels zijn gesloten. Evenals Zondag, is ook de feestdag van gisteren te St. Petersburg volmaakt rustig voorbijgegaan. Het heerlijke weder maakte, dat een groote menigte wandelaars zich op straat bevonden. Nergens behoefde de politie-reserve op te treden.
"RUSLAND.". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324071:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1905/05/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324071:mpeg21:p00001
De Russische officieren — van kapitein Klado tot den opperbevelhebber der Russische troepen in Mandsjoerije toe — toonen zich merkwaardig ongedwongen en loslippig, zoodra zij in aanraking komen met berichtgevers van de dagbladpers. Zelfs heeft de speciale oorlogscorrespondent van het Nowoje Wrtnja het voorrecht gehad, uit den mond van generaal Linjewitsj te vernemen, hoe deze dacht over het veloheersbeleid van Koerapatkin in den slag bij Moekden. »Ik zou” — zoo sprak de nieuwe generalissimus — sniet zijn teruggetrokken. Nu zal noen zeker zeggen — en zelf geef ik het toe — dat het gemakkelijk is om, na afloop, zoo ;e spreken. Maar ik herhaal het nogmaals, lat ik niet zou hebben laten terugtrekken, ndien ik opperbevelhebber geweest ware. Ik ïeb getracht generaal Koeropatkin over te ïalen om stand te houden bij Tjeling. Wij ;ouden ons daar hebben kunnen handhaven; naar hij was van oordeel dat zulks op grond van iverwegingen van administratief karakter, noeiiijkheden zou hebben opgeleverd. Wij zijn laarom verder teruggegaan. Ik heb mijn roepen een dag rust gegund om op hun verhaal e komen. De Japanners maakten het ons niet istig om de goede reden, dat zij zelf even itgeput en gedesorganiseerd waren als wij.” De in Japan gevangen gehouden Russische oldaten gedragen zich daar, zooals reeds meer rard opgemerkt, zeer onordelijk. De eveneens ich in krijgsgevangenschap bevindende generaal mirnof en andere hooggeplaatste Russische Eficierec, die in de stad Nagova verblijf houden, ebben gezamenlijk een proclamatie uitgevaarigd, waarin zij in strenge bewoordingen gispen
de voorgevallen rustverstoringen en alle verantwoordelijkheid schuiven op de Russische gevangen soldaten zelven. Zij geven de soldaten den dringenden raad, hun toestand beter te , begrijpen en zich behoorlijker te gedragen.
"RUSLAND en JAPAN.". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324071:mpeg21:p00001
VAN MARIE CORELLI, vertaald door HILBERTA. 3. Zij deed alles; zij betaalde alles, van de belasting tot het loon van de vatenwasckter toe ; zij regelde alles, van het voordeelig honorarium van hare eigen manuscripten tot de kleinste uitgaven, die strekten om het diner van haren echtgenoot smakelijker of sierlijker te maken. Ze was nooit ledig en toch had ze in al hare letterkundige pogingen nog nooit gefaald eene overwinning op hare mededingers te behalen. Als schrijfster stond ze geheel alleen , ze paste niet in de lijst van de moderne verdiehters. Zij had iets van den geest der Onsteiflijken in haar bloed, iets van dien geest, die Shakespeare, Shelly en Byron waarheden deed verkondigen, tegenover een wereld vol leugen ; zij gevoelde iets van de verantwoording en de waarde der Literatuur, en met deze inspiratie» koesterde ze ook den hartstoehtelijken wenseh hare lezers opteheffen en optevoeren tot die dingen, waarvan ze wist en instinctmatig gevoelde, dat ze waarheid behelsden voor alle eeuwigheid. Het publiek gaf gehoor aan hare stem en werd door hare werken gebiologeerd, en /als een natuurlijk gevolg hiervan waren alle eerzuchtige en ijverige uitgevers hare nederige dienaren. Welke ruime en schitterende condities andere schrijvers zich ook mogen droomen in hunne heerlijkste vooruitzichten van het letterkundige El Dorado, zij zag ze alle verwezentlijk ; en toch was ze nooit ijdel of ijverzuchtig. Ofsehopn ze een auteur en eene »beroemdheid” was, was ze toch, hoe vreemd het ook schijnen moge, eene vrouw in den volsten zin van het woord. ( Terwijl de zon haar zoo met hare heldere stralen I bekroonde, zooals ze dat alleen maar op zoo’n heerlijk i morgenuur doen kan, was Delieia juist bezig de laatste ; hand te leggen aan een werk, dat gedurende de t laatste vier maanden al hare energie in beslag had c genomen. Zij schreef snel en de kleine welgevormde e witte hand, die hare pen bestuurde, hield datgees-J \
telijk wapen stevig en met een ietwat uitdagenden blik omkneld, als was ze een jonge krijgsheld, die een lichte speer grijpt en op het punt staat zijn wapen een vijand naar het aangezicht te slingeren. Zelfs hare houding terwijl ze schreef verried geestelijke kracht en gezondheid; geen letterkundige shooge schouder” mismaakte hare lenige gestalte, geene ingevallen wangen of glazige oogen ontsierden de peinzende en toch vroolijke uitdrukking van haar gelaat. Haar oog stond helder en het gelaat was zacht rood getint. Zij dacht er in het geheel niet aan, dat ze er zoo poëtisch en allerliefst kon uitzien zoo geheel anders dan de verschillende vastgestelde typen van eene sehoone vrouw. Zij wist tenauwernood dat hare oogen dien zeldzamen donkerblauwen gloed hadden, die iu sommige gevallen bijna zwart gelijkt, dat haar teint kon wedijveren met de blankheid van een sneeuwklokje, of dat hare lange, schitterende goudbruine lokken het voorwerp waren van voortdurenden afgunst en een wonder in de oogen van tallooze. leden van hare sekse, die ziehzelven aan de sluw-grijzende wereld vertoonden met geverfd gelaat en valschen haardos. Zij dacht waarlijk nooit aan al deze dingen. Zij had uit de scherpe dagbladencritiek geleerd, dat alle vrouwelijke auteurs, zouder uitzondering, oud en leelijk moeten zijn; ja er zelfs afzichteiijk moeten uitzien volgens den aangenomen standaard-aesthetiea der pers; en ofschoon ze wel wist, dat ze jong was en dat hare persoonlijke verschijning niet zoo terugstootend was als ze volgens haren letterkundigen arbeid behoorde te zijn, deed ze toch zeer weinig moeite zichzelve te handhaven, en wendde ze volstrekt geene pogingen aan om hare” zaak te bepleiten, zooals de mannen van" het vak zonden zeggen, ofschoon ze veel meer aantrekkelijkheid bezat dan de meeste sympathieke vrouwen. De bewonderaars van haar genie waren te verblind door hare gave, dan dat ze iets anders konden zien dan den gloed van het geestelijk vuur, dat rondom haar brandde, evenals de vlammen te Delphi rondom de priesters van Apollo, en de uitgezóchte laffe beuzeImgen, aangaande haar voorkomen, die maar al te dikwijls het eenige zijn, waarop eene vrouw zich beroemen kan, werden bij haar geheel uit het gezicht verloren. Van loftuitingen en vleierij had ze eenen alkeer, behalve wanneer zij ze eens bij zeldzame gelegenheden, van haren echtgenoot ontving. Dan ontstond er in haar binnenste een weldadige zaligheid en dankbaarheid, en zij verwonderde zich erover, wat ze toch wel gedaan mocht hebben om zooveel
lof van zulk een volmaakt en heerlijk wezen te verdienen. Er was iets treffends en tegelijk ook zeer schoons in de wijze waarop Delieia haar groot verstand en nog grooter geest naar den wil van haren uitverkoren metgezel schikte. Voor hem, en voor hem alleen trachtte ze nieuwen roem aan den luister van haren naam te hechten; voor hem legde zij er zich op toe altijd sierlijk gekleed te zijn; het liefst droeg ze een zachte, witte stof, die in zware, artistieke plooien langs hare lichte, slanke gestalte neerhing, en die haar op eene Venus of blonde Ceres deed gelijken. Voor hem droeg ze zorg haar weelderig haar kunstig dooreentestrengelen, en eenige kleinere krulletjes om het voorhoofd te. leggen naar het oude Grieksche model, terwijl hier en daar een enkel lokje op de fijngeaderde slapen, van de kussen fluisterden, die hij erop gedrukt had. Voor hem verborg ze hare voetjes in betooverende brodequins van sierlijk Parijsch maaksel; voor hem bewoog zij zich als een nimf en lachte ze als een engel; voor hem zong ze in het schemerdonker onde zangen, die spraken van liefde en min, met hare zachte, rijke contrealt; ja, inderdaad voor hem leefde ze, ademde ze en — werkte zij. Zij was het ijverige bijtje, bij de weelderige hommel, die de honig at. En nooit kwam het bij hem op eens te bedeuken, hoe onnatuurlijk deze verhouding was. O zeker, Delieia hield van haar werk, daaraan son niet getwijfeld worden. Zij verheugde er zich n met hart en ziel. Zij schepte behagen in den rurigen wedstrijd in de letterkundige arena, ware ïare medestrijders, brandend van afgunst, tevergeefs ïare plaats zochten te bereiken; en zij waardeerde laren naam als het middel, dat haar in gemeenschap iraeht met die mannen en vrouwen, die in dien tijd >de leidende gedachten vormden. Zij kon zich ver- 1 naken met de kleine teleurstellingen en afgunst van !e kwaadwilligen, die niet slaagden, en zij bewaarde 1 ïare wijsgeerige en deftige kalmte onder alle bedrie- 1 elijke listen, domme blaam en armzaligen laster, ie op baren naam geworpen werd door de minder * egaafde van bare sekse. Hare loopbaan was een 1 riomftocht en daar ze gezond was naar lichaam en ' eest, genoot ze dien ten volle. Maar boven de verwinningen, boven den lof of de zegeningen, die 3 hiermee verkreeg, ja boven alles ter wereld, wat 3 ook ooit gedacht, gewenseht of verkregen had, .oud de liefde, die ze voor haren echtgenoot koesirde. Een wonderlijke hartstocht voorwaar voor
eene vrouw, en dat in onzen tegenwoordigen tijd, nu het huwelijk als zeer ouderwetsch verklaard wordt door sommige »uitvinders” van theorieën, en er edellieden gevonden kunnen worden, die gaarne eene rijke gift schenken, aan ieder paar, dat naar algemeene bekendheid jaagt, en er in toestemt kerkelijk te huwen, om later grove beleedigingen in het openbaar tegen den godsdienst en tegen die heilige plechtigheid te uiten. Delieia was nu drie jaar getrouwd geweest en deze drie jaren waren voor haar voorbij gegaan als een visioen van het Paradijs, vol licht en kleur en harmonie en zaligheid. Slechts ééne smart had dien glans van haar volmaakt geluk verduisterd, dit was de dood van haar kind, een kleine sterveling van nauwelijks twee maanden. Het kindje was in hare armen wegge— kwijnd, als een liefelijke bloesem, die door eene plotselinge nachtvorst getroffen is. Voor Delicia’s dweepend eu gevoelig temperament vermeerderde nog de droefheid van dit verlies, de bewondering voor hem, om wien ze haar schitterend leven strengelde, als eene weelderige rank vol bloesem en vrucht. Die sterke, heerlijke , stoute, krachtige, meesterlijke figuur was van haar — en van haar alleen 1 Want zij wist het — dat vertelde haar heur eigen- hart dat geen andere vrouw zijn liefde deelde, en dat nooit, nooit haar geloof en vertrouwen in hem was geschokt geweest door ook maar ééne onwaardige gedachte ! En zoo kan men zich voorstellen, dat Delieia dikwijls van zichzelve zeide, dat ze de gelukkigste vrouw ter wereld was, en dat hare zegeningen zoo veelvuldig waren, dat ze zich schamen zou om te bidden. »Want hoe kan ik, hoe durf ik God nog om iets meer vragen, ik, die reeds zooveel heb?” zeide ze dikwijls. »Laat ik liever God voortdurend danken voor al de vreugde, die hij mij zoo overvloedig schenkt en die ik zoo weinig verdien!” Dan placht ze met verdubbelde energie te arbeiden terwijl ze naar volmaking streefde in alles wat ze deed, en bleef ze aan dien vreemden eerzucht een nog vreemder nederigheid paren. (Wordt vervolgd)
"DELICIA". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324071:mpeg21:p00001
EERSTE BLAD.
* Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering Kan worden ingestaan. DE UITGEVERS.
B E K E IV D1ARIIV G. BELASTING OP DE HONDEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Breda, brengen ter algemeene kennis, dat bet op 1 Mei jl. door hen opgemaakt kohier der belasting op de honden, voor het dienstjaar 1905, van Maandag 1 Mei af gedurende veertien dagen op de gemeente-secretarie ter inzage zal aanwezig zijn en na verloop van dien termijn aan den gemeenteontvanger ter invordering zal worden uitgereikt. Breda, 1 Mei 1905. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. WERKLIEDEN VOOR DUITSCHLAND. DE BDRGEMEESTER der gemeente Breda brengt, namens den Minister van Bnitenlandsehe Zaken, ter kennis van belanghebbenden, dat het herhaaldelijk voorkomt, dat Nederlandsche werklieden door berichten in de nieuwsbladen of door daartoe uitgezonden agenten, soms met verstrekking van reisgeld voor de heenreis, naar Duitschland ten behoeve van industriëele ondernemingen worden gelokt, terwijl bij hunne aankomst ter plaatse blijkt, dat zij daar niet gebruikt kunnen worden. Het is daarom geraden, dat die werklieden, alvorens op zulke berichten en voorspiegelingen der agenten af te gaan, öf zelf, öf door tusscbenkomst van den burgemeester hunner woonplaats, zich tot den Nederlandschen consul in de streek, waar de ondernemingen zich bevinden, om inlichtingen wenden omtrent de vooruitzichten in het bekomen van — —
werk, de loonen en de huurprijzen der woningen aldaar. De aandacht van belanghebbenden wordt voorts gevestigd op eene ambtelijke mededeeling van den Nederlandschen consul te Ruhrort, waaruit blijkt, dat werklieden, die naar het koninkrijk Pruisen arbeid gaan zoeken, zich v<5<5r hun vertrek daarheen behooren te voorzien van een nationaliteitsbewijs, hetwelk aan onvermogenden gratis wordt afgegeven, en tevens van het noodige reisgeld voor de heen- en terugreis, om reden door de Nederlandsche consulaten niet anders dan in zeer bijzondere gevallen geld voor de terugreis gegeven wordt. In de fabrieken, mijnen, enz. te Ruhrort en in den omtrek daarvan worden slechts gezonde werk— ieden in den Ouderdom van 16—40 jaren aangenomen en betaalt men aldaar aan gewone dagwerkers M. 2,80 tot M. 4 per werkdag, naar gelang van bekwaamheid. In de kosthuizen van fabrieken is de prijs voor kost en inwoning M. 0,85 tot 1 M. en in particuliere huizen M. 1,20 tot M. 1.50 per dag. Breda, 29 April 1905. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJÉ.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324071:mpeg21:p00001