EERSTE BLAD.
, Zij, die zich met i Juli a. s. op deze
CülHANl aüonneeren, omvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis.
. Veranderingen m advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan. BE UITGEVER*.
Behangerij. Bedden fabriek. DEK MIMEN, Veemarkt 32. Interc. Telepb. 212. BREDA. Magazijn „De Vlinder”. taïicM voor itele MUBMMG. groote keuze VAN Tapijten, Gordijn- en Meubelstoffen, Behangselpapier, Meubelen. Eenigst adres voor gegarneerde]Wiegen, Luiermanden, enz. Stoffeerder ij. Meubelfabriek.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/06/11 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324089:mpeg21:p00001
De geloovige wordt door velen geprezen , de bijgeloovige door de meesten bespot. Doch deze verschijnselen van lof en hoon geven geen kenteeken van onderscheid , want elk prijst eigen geestverwanten, daar dit aangenamer geur geeft dan eigen roem en ieder spot wel eens met degenen, die andere dingen gelooven dan hij zelf. Rechtgeloovigen noemt men de gelukkigen die hetzelfde gelooven als de geachte spreker. Verandert men echter zelf van geloof dan wordt men geen ongeloovige, maar degenen die tot dan als rechtgeloovigen golden, worden ketters in de schatting van den veranderde, hoewel zij bij hun oud geloof gebleven zijn. Het bloote feit dat men iets gelooft of verwerpt is hoonend voor andersgeloovigen. Elk woord van den geloovige is eene openlijke uitdaging jegens den andersgeloovige, elke gedachte van hem een oorlogsverklaring aan hun adres. Men zou wel eens kunnen beproeven het onderscheid tusschen geloof en bijgeloof te stellen in het voor- en nadeel door een nadeelig geloof als bijgeloof te qualificeeren. Maar ook op die wijze komt men alleen in schijn verder;
vant het voordeel is een evenzeer zuiver jersoonlijke aangelegenheid als het geuk, en zelfs het algemeen welzijn verschilt in dit opzicht niet van het individueele. Hierin ligt juist het komische van ’t geval: ieder vindt zijn geloof het nuttigste ook voor ’t algemeen, maar de andersgeloovigen houdt hij zoowel voor tiet algemeen welzijn schadelijk als voor den staat gevaarlijk. Als het waar is dat het geloof op vromen durf neerkomt rijst helaas de onverwachte vraag of men met durf zonder vroomheid niet nog iets verder komen zou. En werkelijk is ’t meermalen opgemerkt dat juist in kritieke oogenblikken de vrome ballast snel kan worden weggeworpen. De waarheid moet men zoeken sine ira et studio zonder toorn en partijdigheid, maar waar hebben wij daartoe de noodige menschen die evenmin partijdig als toornig zijn ? De statistiek heeft tamelijk nauwkeurig berekend hoeveel geloovigen en ongeloovigen de wereld, hoeveel christenen en heidenen, hoeveel katholieken en lutherschen en israëlieten, maar ook hierbij vertoond zich de — naar ik meen door Bismarck zoo genoemde — statistische wassen neus. Want men telde slechts de papieren christenen, de menschen die om een andere reden zich bij een der kerkgenootschappen doen meerekenen. Hoe mooi zou het daarentegen zijn , wanneer men ook eens de menschen kon tellen, die zóó overtuigd zijn van hun geloof dat zij daarvoor ten alle tijde ViorpiH 7vin nllps nn t.p nffprpn. wat, zii ffaarne
Uclciu £jLJ 11 anco IC VVUU uw zouden behouden. Ik ben tenminste : zoo weetgierig dat ik het oprecht betreur 1 hiervan geen opgave te bezitten. Anderen hebben misschien reden er blij om te zijn. Voorzichtiger nog drukt men zich uit door alleen een statistiek te verlangen van menschen wier geloof hun een noodzakelijke voorwaarde is tot hun levensgeluk. Menigeen immers kan ook anders. Een vorstin huwt buiten hare landsgrenzen en verandert met de landsvlag moedig van geloof. Daartoe behoeft men niet eens een vorstin te zijn, want de bijbel zwijgt over de hoedanigheid van de vrouw. In de schrift kan men lezen : sindien eenig broeder eene ongeloovige vrouw heeft en dezelve tevreden is bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate. En eene vrouw die eenen ongeloovigen man heeft en hij tevreden is bij haar te wonen dat zij hem dan niet verlate. Want de ongeloovige man is geheiligd door de vrouw en de ongeloovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn ze heilig”. (I Corinthe 7). Velen zijn reeds zoo bescheiden geworden , dat zij alleen nog maar van ieder individu eischen, aan iets te gelqoven —• ’t doet er niet aan wat — en slechts het naakte ongeloof ongeoorloofd achten. Gemakkelijker kan men het den lieden toch bezwaarlijk maken.
Of zou het misschien werkelijk niet t inkomen op den inhoud van het geloof, 1 laar op de wijze waarop men gelooft? c oo iets heeft althans Freitschler gezegd: De sterren worden niet begeerd, men baadt zich in haar pracht. Schiller en Goethe hebben Grieken- c md’s godenwereld bezongen en vereerlijkt, waren zij daarom rechtzinnige anhangers van de Grieksche mythologie ? ( Ij gevoelden immers alleen maar levendig 1 ,e schoonheid ervan. Wat is dan toch eigenlijk gelooven? s geloof identiek met het betalen van :erkbelasting of met het vervullen van lekcre ceremoniën ? Het antwoord is liet zoo eenvoudig. De wetenschap erkent donder en blilc:em als electrische ontlastingverschijnlelen, de zon als een gloeiende kogel, le maan als een koude vriendin en de sterren als werelden. Zijn Zeus en Wodan daarom veel kwijt geraakt van iun heerschappij ? Gevoel en verstand hebben niets met elkaar te maken. Wie desniettemin ze met elkaar zoekt te vermengen, loopt groot gevaar verdacht te worden van geen van beide te bezitten. Een blinde stelt zich het zonlicht zoo ongeveer voor als het geschal van een groote bazuin. Dat zal niemand hem kwalijk nemen; maar hij toont er immers juist doordat hij blind is. De wereldbeschouwing van een blinde heeft slechts als pathologisch verschijnsel waarde. Onze verschillende ziels-functies als
UIIZU VClötmiICllUC ZiU7iO-iunv>i.-vu erstand en gevoel zijn evenzeer als onze ' intuigen wezenlijk van elkaar onder- ' cheiden. Daarom is het een van de ( nzinnigste dwaasheden waartoe iemand ( i een onzalig uur is kunnen verdwalen, ;eloof en wetenschap met elkaar te 1 rillen verzoenen. Even zoo goed zou nen kunnen beproeven optiek en accous- < iek tot één te brengen. Een vermeng- < ;ing van water met petroleum zou, als ' nen die kon tot stand brengen, even- i nin een aangename drank zijn als zij mze lampen kon doen branden. Desniettemin heeft men het mogelijke lapper beproefd. Men heeft zelfs alle denkbare en onlenkbare vermengingsverhoudingen belacht. Geloof, zegt iemand, is hoofdzaak, naar het geloof moet ook eenigszins ’ekening houden met de wetenschap. 3e aarde mag niet voor een schijf worlen gehouden en onloochenbaar is dat rij om de zon draait, maar nog geen Irie eeuwen geleden zou men Galilei verbrand hebben als hij zijne bewering lat de aarde bewoog niet had ingetrokken. Nu gaat het sneller. De descenientie-leer van Darwin werd door de katholieke kerk onvoorwaardelijk veroordeeld. Doch thans, reeds na een halve eeuw erkent zij de natural selection der dieren en pas heeft een Duitsche Jezuït in een werk haar ook wat de menschen betreft, aannemelijk verklaard. Een ander orakelt: Geloot en Wetenschap hebben gelijke rechten. Zij moe-
en elkaar daarom halverwege tegemoet ;omen. Van de scheppingsdagen maken wij luizendtallen van jaren; hier en daar wordt lehoorlijk weggekritiseerd , opdat de geeerden zien hoe goed wij het meenen. Daarvoor verlangen wij dan alleen dat le wetenschap de hoofdzaken van het riiristendom onaangeroerd laat en dan kan ieder geleerde de vrije keus houden }f hij zich bij het luthersche of Dij het roomsche geloof wil aansluiten. Meent men soms dat het' moeielijk is het eene of andere verzoenende standpunt in te nemen. O neen, volstrekt niet, juist omdat het zoo kinderachtig gemakkelijk , zoo flauwhartig en onbeslissend is behoorde elk ernstig man zulke kunststukjes beneden zijne waardigheid te achten. De wetenschap komt tot schande, zoodra zij aan ’t geloof lonkjes geeft of terugdeinst voor de een of andere gevolgtrekktng. Het geloof wordt bijgeloof zoodra het zich in ’tminst met de wetenschap begint te bemoeien en haar vervolgt met liefde of haat of wanneer het geloof zelf wetenschap wil worden en zich daartoe tot het verstand wendt. Bijgeloof is geloof dat niet meer aan zich zelf gelooft. Dit schijnt weliswaar niet altijd precies uit te komen. Gezondheids-bidders, spiritisten, theosofen en andere occul-
pirillSlUIl , UltJUöUlCU Cli auucic uppui[sten worden officieel bijgeloovigen enoemd en toch hebben zij een onerwoestelijk vertrouwen in hun leer. laar eigenlijk zijn zij helaas ook de rare geloovigen van onzen tijd — hoevel zij geen kerkbelasting betalen noch ip geregelde tijden bijeenkomen om :eremoniën te vervullen — en daarom 'inden zij ook bij alle innig vromen nin of meer openhartige sympathie. Cok in den godsdienst is het de toon lie de muziek maakt. Niet de veel rischende dogmen zijn het, niet de lorre woordenklank der geloofsbelijdenis, naar de geheele inhoud. Er zijn godsliensten van lijden en verdragen , wier lanhangers in het stof liggende en biddende zich vernederen. Er zijn ook meer krachtige en in daden vreugd zoekende godsdiensten. Een zelfde leer wordt bij verschillende volken door elk volk naar eigen aard verschillend opgevat en vervormd. Niet de godsdienst verandert den mensch, gelijk men gewoonlijk meent, maar de mensch vervormt zich den godsdienst naar eigen behoeften en vermogens. Ook bij de wetenschap vind men bijgeloof, want zij kan ons nooit meer dan voorloopige en gedeeltelijke waarheden beweren, hoogstens waarschijnlijkheden , maar weinig on voor waardelijke en voor altijd vaststaande wetten. Daarom heeft tot nog toe elk tijdvak dwalingen van het verleden ontdekt, en het is op zijn minst genomen mogelijk dat men in de toekomst hiermede zal zal voortgaan. Zoodra men de voorloopige wetten aanziet voor eeuwige en onwankelbare waarheden, verdwaalt men uit de wetenschap naar een bepaald bij-
geloof, dat door zijn wetenschappelijk jasje niet minder gevaarlijk is dan ander bijgeloof. Vroeger schreven de kooplieden onder hunne rekeningen »salvo errore et omissione”, met voorbehoud van dwaling en weglating; de Turksche rechter eindigt zijn oordeelvellingen met de formule »Allah weet het beter. Zoo zouden wij ook steeds onze geleerde en ongeleerde uitspraken kunnen besluiten met de woorden: wie het beter wet, zegge het vrij.
"Geloof en Wetenschap.". "Bredasche courant". Breda, 1905/06/11 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324089:mpeg21:p00001