EERSTE BLAD.
Een zoo opgewekt politiek leven als deze verkiezingen te zien geven in onze stad heeft Breda in lange jaren niet meegemaakt. De kamp rond de stembus is ongetwijfeld door het gebeele land feller en ook vinniger dan bij vorige periodieke stemmingen, maar toch zullen weinigen verwacht hebben dat ook Breda daarvan zoo’n sterk merkbaren reflex zou ondervinden. Wij zelf moeten met het spreken over vierjarige periodes nog wat zuinig zijn en door aanschouwing kennen wij in deze stad alleen de verkiezingen in 1897 en 1901. Detooneelen uit die jaren lijken slechts een zeer flauwe en rustige voorbereiding voor die van 1905. De vrijzinnigen in dit district wisten toen zij zich aangordden voor den strijd tegen de conservatieven, hoe enorm moeielijk en zwaar hun worsteling zijn zou l en hoe gering het uitzicht op een te behalen overwinning. Het was als de kamp van een jong, wakker en vooruitstrevend volk tegen een loggen, zelfbewusten vijand, die hun in aantal verre overtrof; de strijd van de Grieken tegen de Perzen, van de Transvalers tegen de Engelschen, van de Japanners tegen de Russen. ’tKwam er dus vooral op aan de strijdmiddelen met zorg te kiezen, bekwame aanvoerders te benoemen en metfnschheid en onverschrokkenheid de tegenstanders aan te tasten. Het comité ad hoe heeft zich in dat opzicht als begaafde electorale strategen doen kennen door de eerlijke, open en faire strijdwijze, door het tijdig bezetten van tactisch gewichtige punten, maar vooral door de keuze van den candidaat. Daaraan yooral waren vele bezwaren verbonden. Dat moest iemand zijn van erkend liberale beginselen, een man van kennis, een sympathiek persoon, iemand die de gave van het woord niet mocht missen, en iemand die bereid was om, in dit district, een canditatuur door vrijzinnigen gesteld te aanvaarden. Iemand dus, die wist, dat de kans den zetel van den aftredenden candidaat in te nemen niet buitengewoon groot was. Een gelukkiger keuze dan het comité en de kiezers deden, toen zij den heer FAB1US stelden tegenover den heer Michiels van Verduijnen, konden zij bezwaarlijk doen. Laat ons eens nagaan of de heer FABIÜS inderdaad voldoet aan de bovengenoemde eischen en of er reden is te verwachten dat hij als Kamerlid meer en beter het algemeen belang dienen zou dan de tegenwoordige afgevaardigde. Want dit moet toch het doel zijn, de kiezers moeten een goeden ruil doen. Om dit duidelijk in het licht te stellen zou het noodig zijn eerst een beeld te geven van den thans zittenden volksvertegenwoordiger en daartegenover
te stellen de beginselen en plannen van den candidaat. De heer FABIUS echter zeide jl. Vrijdag in zijne rede dat hij afkeerig was van de taktiek om andere candidaten aan te vallen — en in het onderhavige geval zou dit toch moeten gebeuren. Want met hoe een goeden wil men ook zoeken moge, de verdiensten die de heer Michiels van Verduijnen als kamerlid mag bezitten, zijn nooit helder aan den dag gekomen. Zijn partijgenooten zelve zijn voor een zeer groot deel maar heel matig met hem ingenomen. Wel voeren zij aan dat de heer M. v. V. veel werkt in de sectiën, maar dan rijst toch de vraag: hoe weet men dat daar deze zittingen geheim zijn. Doch hoe ook, de heer M. v. V. onderschrijft als lid der katholieke staatspartij het programma van deze partij, maar tevens als coalitie-m.an moet hij min of meer medegaan met de programma’s der antirevolutionairen, der christelijk historischen, enz. hoewel de verschillende beginselverklaringen op sommige punten lijnrecht tegenover elkaar staan. In den heer FABIUS vindt men een man uit één stuk, die sinds tal van jaren getoond heeft een levendig belang te stellen in alles wat het algemeen ten goede kan komen. Reeds als cadet op de Kon. Mil. Academie volgde hij met aandacht alles wat op politiek terrein voorviel en reeds toen waren zijne sympathien geplaatst bij de vooruitstrevenden, destijds de opkomende radicalen onder de Koo, waaruit later de
Vrijzinnige Democratische Bond ontstond. Toen de heer FABiUS in 1885 tot 2de luitenant benoemd werd en hem als eerste garnizoen Leeuwarden werd aangewezen, liet hij in Frieslands hoofdstad weinig gelegenheid voorbijgaan om, door toehooren of lezen, kennis te nemen van wat de politieke partijen voorstonden. Naast de beoefening der krijgskundige wetenschappen maakte hij een studie, vav alles wat de politiek, binnenlndsche of buitenlandsche, betrof, maar ook vermeerderde hij zijne kennis door een nauwkeurig volgen van wat op ander gebied, litteratuur, kunst, natuurwetenschappen enz. voorviel. Toen dan ook in 1887 de heer FABIUS naar Naarden weid o ver geplaatst, was hij in de volle beteekenis van het woord een aanwinst voor die stad. Daarover kunnen wij niemand beter en meer onverdacht laten getuigen dan een zijner principieele tegenstanders. In De Gooilander schrijft iemand, die zich verbergt achter het pseudoniem »Kras” geregeld anti-militairistische artikelen, de heer FABIUS had Kras daarop geantwoord en nu leze men wat deze tegenstander en aangevallene van den heer FABIUS getuigt. Meneer Fabius ! Om u eerlijk de waarheid te zeggen , had ik liever gewild, dat ’n ander officier vuur had gevat op m’n geschrijf. Ik bedoel zoo’n gewoon huis-tuin-of-keuken-officiertje, die, zoodra z’n dienst »er op zit”, zich gaat verpoozen met lawn-tennis- of een'g ander spel gaat fietsen of andere sport beoefenen, of, zooals er ook zoo’n massa zijn, hun vrijen tijd
gaan verknoeien in sociëteiten als anderszins en zich daar bezighouden met ’t debiteeren van uien en moppen, ’t bespreken van garnizoensnieuws enz. Met u is dat — gelukkig — ’n ander geval. Wat hebt gij, toen ge nog te dezer stede was, niet veel, zeer veel gedaan voor de algemeene volksontwikkeling, — hoeveel heb ik niet van u geleerd, als ge voor ’t genootschap >0. en G.” schoone populair wetenschappelijke voordrachten hield, waarmede geheel Naarden aan u verplichtte, waarom men u dan ook noode zag vertrekken. Waar nu een bestrijder van den heer FABIIJS zoo spreekt is zeker wel voldoende en onverdachte getuigenis gegeven van het goede dat de heer FABIUS in Naarden tot stand bracht. Zooals wij Vrijdag-avond gehoord hebben streed de heer FABIUS niet slechts met de pen, maar hij stond ook zoo vast in zijne overtuigingen dat hij met schroomde kundige en geoefende debatters als Troelstra en Mendels in openbare bijeenkomsten te weerleggen. Meer nog, de heer FABIUS daagde zelf Troelstra uit toen de kapitein in Naarden spreken zou maar de heer Troelstra verscheen niet, noch een van zijne partijgenooten. Een andere getuigenis vinden wij in het Algemeen Handelsblad van 7 Juni j.1. waarin in een artikel over »De opleiding onzer officieren” gezegd wordt: Maar nog een paar moedige officieren , eveneens in actieven dienst, moet ik vermelden. In de eerste plaats den kapitein der infanterie G. C. A. Fabius. Het zeer ongastvrij onthaal van zijn degelijke, zakelijke theoretische en practische studiën over het oorlogschieten , bij de bureaucratische militaire grootmachten, schrikt hem niet af op den ingeslagen weg voort te gaan. Zijne studie over dit onderwerp in den «Militaire Gids” geeft hem recht op onmiddellijke plaatsing als directeur der Normaal Schietschool. Wat zijne politieke beginselen betreft hebben wij reeds vermeld, dat de heer FABIUS steeds tot de vooruitstrevende liberalen behoord heeft en toen de Vrijzinnig Democratische Bond werd opgericht was de heer FABIUS bij de oprichtingsvergadering aanwezig en is sinds dien lid van dien Bond. Zeer juist ziet de heer FABIUS in dat de verbeteringen , die noodzakelijk zijn, niet langs revolutionairen, maar slechts langs evolutionairen weg bereikt kunnen worden. Want niet zooals b.v. de sociaal democraten willen door een totale en zoo mogelijk plotselinge omkeer der maatschappij, maar door gestadig brok voor brok en waar ’t niet anders kan stukje voor stukje te verbeteren. De soc. democraten willen bijv. algemeen kiesrecht; in beginsel is ook de heer FABIUS hier voor, maar hij weet zeer wel dat men met zoo een voorstel thans niet in de Kamer behoeft aan te komen. Daarom staat hij het blanco artikel 80 van de Grondwet voor. Is dat bereikt dan kan men een stap verder zetten en is de invoering van algemeen kiesrecht mogelijk. En voor den heer FABIUS zal ’t eene voldoening zijn te kunnen medewerken om weg te nemen dien onbillijken toestand, welke de vrouw verbiedt ook stem te hebben in de regeering van het land. In een onderhoud, dat wij met den heer FABIUS hadden, werd ons het schrijven van dit artikel niet vergemakkelijkt. Reeds dadelijk zeide de kapitein dat hij vooral niet op een voetstuk wilde gesteld worden of als uitstekend man poseeren. Slechts dan zou hij geen bezwaar hebben tegen een opnoemen van zijne goede eigenschappen als daartegenover ook gesteld konden worden zijn minder goede hoedanigheden. Op gevaar af dat de heer FABIUS het ons euvel duiden zal moeten wij juist in deze verklaring twee uitnemende gaven onderkennen, n.1. bescheidenheid en eerlijkheid. Die beide eigenschappen moet ieder bij den heer FABIUS constateeren, die het genoegen heeft hem, zij ’t ook kort, te kennen. Dat blijkt zoo gauw uit kleine gezegden en opmerkingen en ’t is zoo gemakkelijk te onderscheiden van iemand, die vooral praat over eerlijkheid, zonder deze deugd in hooge mate te bezitten.
Om evenwel den heer FABIUS niet niet meer nog te verbitteren door een memoreeren van zijn verdienstelijk leven zullen wij ’t hierbij laten. Wie behooren nu hun stem uit te brengen op den heer FABIUS? Zij, die een kundig, werkzaam, eerlijk en verlicht man naar de Kamer willen afvaardigen! Zij, die met het beleid van het tegenwoordig kabinet zich niet kunnen vereenigen! Zij, die erkennen dat geleidelijke voortgang beter is, dan onbesuisd voort hollen! Zij, die vooruitgang stellen boven stilstand ! Zij, die vermenging van godsdiensten politiek afkeuren! Zij, die de vrijzinnige beginselen aanhangen ! Zij, die verdraagzaamheid en oprechtheid in eene landsregeering willen! Zij , die het belang van gansch een volk stellen boven dat van een persoon of een partij. Deze allen behooren a. s. Vrijdag te stemmen op G. C. A. FABIUS!