* Van 1 September af verschijnt deze Courant
DAGELIJKS, zonder verhooging van den Abonnementsprijs.
» Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
BEKENDMAKING. KOEPOKINENTING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter openbare kennis, dat de gemeente-geneesheeren, op Zondagen 9, 16 en 23 Juli a. s., des namiddags van 1 tot 2 uur, in één der lokalen van het gemeente-ziekenhuis zullen aanwezig zijn tot het kosteloos verrichten der koepok-inenting en herinenting, met uitnoodiging aan de ingezetenen om van de aangeboden gelegenheid gebruik te maken. Breda, 30 Juni 1905. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324111:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1905/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324111:mpeg21:p00001
EERSTE BLAD.
Het schijnt werkelijk juist dat de Potemkin en zijn trouwe torpedoboot zich aan de Roemeensche overheid hebben overgegeven. Vrijdagmiddag kwamen het oproerige slagschip en torpedoboot 267 te Kustendzje. De overheid spoorde de bemanning aan, zich ■■ ui—
over te geven op de voorwaarden, bekend gemaakt bij het eerste bezoek, of de Roemeensche wateren te verlaten. Om 1 uur in den namiddag voldeden de bemanningen daaraan en werden de beide schepen aan de Roemeensche overheid in handen gegeven, waarna de Roemeensche vlag geheschen werd. De bemanning zal in kleine groepen aan land gebracht worden. Volgens een Reuter telegram is het oproerige schip vergezeld van de torpedoboot 267, ten tweede male, te Kustendzje, in Roemenië, aangekomen, waar de muiters zich hebben overgegeven op de vroegere voorwaarden, d. w. ze dat zij vrij aan wal konden gaan, en niet aan de Russische overheid uitgeleverd zullen worden. Natuurlijk draagt Roemenië dadelijk de twee schepen weer aan de Russische marine over, die dus, dank zij haar talmen, het mooie linieschip zonder slag of stoot terugkrijgt. En daarmee is de odyssee van de Potemkin ten einde. Admiraal Krieger heeft te Kustendzje de uitlevering der Potemkinners als gewone misdadigers geëiseht, omdat zij hun officieren hadden omgebracht, maar Roemenië wees dit beslist af. Een Russische priester is aan boord van de Potemkin gegaan, om daar wijwater te sprenkelen, en de vlaggen opnieuw te zegenen. Ook wordt het schip herdoopt. Honderd manschappen van de Potemkin willen zich aan de Russische overheid overgeven , bewerende dat zij gedwongen zijn geworden, aan de muiterij mee te doen, en dat zij hopen op vergiffenis. De correspondent van de Standard te Odessa acht het onaannemenlijk dat de crisis in de Zwarte zee met de overgaaf van de Potemkin geëindigd zou zijn. De torpedoboot 267, welke weigerde zich aan Roemenië over te geven, is te Sebastopol aangekomen. De bemanning, bestaande uit 16 koppen, werd gevangen genomen en op het transportschip Pout ondergebracht. Ook is het stoomschip Wecha aangekomen. De Weensche correspondent van de Daily Chroniele beweert, uit volkomen vertrouwbare bron uit Petersburg te weten, dat in reactionaire Russische kringen een samenzwering tegen den Tsaar op touw gezet wordt. Men zou den Tsaar willen afzetten, uit vrees voor de aangekondigde hervormingen, waarvan men ondermijning van de macht der bureaucratie vreest. De Tsaar wordt beschuldigd van ergerlijke zwakheid en toegeeflijkheid ; men verlangt naar een krachtig heerscher waarbij men grootvorst Alexander Michaelowitsj of Michael Alexandrowissj op het oog heeft. Het eind zou dan zijn: een paleisomwenteling, die dan echter wel gevolgd zou worden door een revolutie. Volgens gerucht zou de Tsaar met zijn gezin binnenkort vertrekken naar Ilynskoje, het prachtige landgoed van wijlen grootvorst Sergius bij Moskou; dit slot zou reeds in gereedheid gebracht worden om de keizerlijke familie te ontvangen. De Tsaar ontving een deputatie waarvan o.a. deel uitmaakten thet lid van de zemstwo voor de provincie Orel, Narisjkin, een aantal kooplieden, edelen, boeren en oud-geloovigen. Den Tsaar werd een adres overhandigd en in een redevoering werd hem de toewijding van de groote massa van het Russische volk verzekerd, die de voortzetting van den oorlog wenscht, en een volksvertegenwoordiging op Oud-Russischen grondslag hoopt ingevoerd te zien. De Tsaar bedankte de deputatie voor dit bewijs van aanhankelijkheid en verklaarde dat de Staat slechts hecht en sterk kan zijn, wanneer de oude tradities trouw worden gehandhaafd. De Russen zelf hadden op dit punt gezondigd en, wellicht daarom had God hen gestraft. De keizer besloot roet de woorden: »lk ben er zeker van , dat gij allen ons kunt helpen om den vrede en de rust in het land te herstellen, en daarmede zult gij mij een dienst bewijzen, die ik van al mijn onderdanen verwacht.”
"RUSLAND.". "Bredasche courant". Breda, 1905/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324111:mpeg21:p00001
De Echo de Paris heeft vernomen, dat de Paus zich heeft voorgenomen ten aanzien van de scheiding van kerk ea gtaat in Frankrijk zich aan de volgende gedragslijn te houden. De bisschoppen hebben uitdrukkelijk bevel ontvangen te zwijgen, zelfs als de Senaat het wetsontwerp verscherpen mocht, en er een
werktuig ter vervolging der kerk van mocht maken. Wanneer de wet zal zijn atgekondigd, zal de Paus een encycliek uitvaardigen om te protesteeren tegen de wet. Deze encycliek zal meteen aan de Fransche katholieken hun gedragslijn voorschrijven, de bisschoppen worden gehandhaafd, maar uitsluitend als vicarissen, een prelaat, door Rome gekozen, zal de leiding hebben. De Fransche katholieken en deze vicarissen zullen komen te staan onder de Propaganda. Waarschijnlijk zal kort na de afkondiging van de wet een concilie van Fransche geestelijken plechtig worden op de hoogte gesteld van de maatregelen, door Rome genomen. Dit concilie zou bijeenkomen te Genève of te Brussel. De Echo de Paris wijt de wet op de scheiding van kerk en staat en de vervolging van het katholiek geloof in Frankrijk aan vier mannen : Gombes, Briand , een hoogen geestelijke dien het blad niet noemt, en een schrijver van godsdienstige geschriften, die een vriend is van dien nietgenoemden geestelijke. Over het Hlarokkaanache vraagstuk is een nota openbaar gemaakt waarin wordt gemeld dat vorst Radolin en minister Rouvier zich ten slotte hebben verstaan over de bewoordingen waarin de verklaringen vervat worden die tusschen de beide regeeringen zullen worden gewisseld. Deze verklaringen zullen van te voren aan het parlement reeds Maandag ter kennis worden gebracht. Zij zullen recht doen wedervaren aan de gezichtspunten der Fransche Regeering ten opzichte der Marokkaansehe vraagstukken en die ook, terwijl zij de belangen van Frankrijk beschermden , geleid hebben tot zijn toetreden tot de conferentie. De nota is vrij kort en bepaalt zich tot algemeenheden, waarvan echter de bewoordingen sen zekere waarde zullen hebben , zooals bewijst le lange duur der besprekingen, die voor eiken ?in noodig waren. Het is derhalve moeilijk het focument te ontleden. In de Fransche Kamer las Rouvier de volrende verklaringen voor. De regeermg was in urincipe niet tegen de conterentie, voorgesteld ioor den Sultan van Marokko. De Republiek
en Duitschland werden het eeris omtrent de soevereiniteit van den sultan, de integriteit van Marokko, de handels-vrijheid zonder eenig recht van voorkeur, de erkenning van de positie van Frankrijk enz. Dientengevolge neemt de Republiek de uitnoodiging tot bijwoning der conferentie aan. Frankrijk en Duitschland zijn het volkomen eens. De Engelsch-Fransche, en de Fransch-Spaansche overeenkomsten blijven ongeschonden. (Toejuichingen). Cochin wil vragen doen, maar Rouvier antwoordt dat er niets aan toe te voegen is. Gerville-Réache vraagt om openbaarmaking van een geelboek. Rouvier belooft dat, maar zal op geen interpellatie antwoorden voor de conferentie. De Duitsche socialisten hebben een buitenkansje gekregen door een buitengewoon hard militair vonnis. Twee gehuwde ond-gedienden, die 14 dagen voor de herhalingsoefeningen opgekomen waren, ontvingen voor een licht vergrijp arrest. Toen ze afgecommandeerd waren, werd hun bevolen naar de kazerne te gaan, om hun arrest uit te zitten. Meenend niet meer onder de krijgswet te staan, gehoorzaamden zij het bevel niet, maar zochten de cantine op, waar ze zich bedronken. Bij hun arrestatie boden de beschonken mannen hevig verzet en voor dit verzet zijn zij tot.... 12 en 10 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Dit vreeselijk harde vonnis maakte een der veroordeelden zoo wanhopig, dat hij op staanden voet zelfmoord beproefde. De verontwaardigde publieke opinie vergelijkt met deze draconische vonnissen de lichte straffen aan de soldatenbeulen en aan den vaandrig Hüssener opgelegd. Men hoopt algemeen, dat de opper-krijgsraad de vonnissen herzien zal. De Oostenrijkiche Kamer nam met 161 tegen 9 stemmen een dringende motie aan, waarin de regeering wordt verzocht zich niet te laten verrassen door de politieke gebeurtenissen in Hongarije, maar zich er op voor te bereiden de Kamer bijeen te roepen, zoo dit wegens den toestand in Hongarije noodig mocht blijken. Een klein lichtstraaltje voor Keizer Frans Jozef 1
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1905/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324111:mpeg21:p00001
VAN MARIE CORELLI, vertaald door HILBERTA. 30. Ik voor mij geloof, dat de eenige bekoorlijkheid van het leven, liefde is, zonder liefde schijnt mij het leven waardeloos, de moeite van het voortsleepen niet waard. Zijt ge dat niet met mij eens ?” Ze keek tot hem op, en las in zijne oogen zulk eene onuitsprekelijke ellende, dat ze er door ontroerde en schrikte. Smeekend riep hij uit: »Om Godswil, spreek zoo niet tot mij! Het is eene ondragelijke kwelling !” Half verwonderd, half ontsteld bleef ze hem aankijken. Hij zweeg voor een oogenblik en ging toen lang- ' zaam en bedaard verder: , »Gij zijt zoo eerlijk en oprecht, dat ge het masker , bij een ander niet ziet, omdat ge het zelf niet draagt; ; cn zoomin ge ooit uwen echtgenoot van ontrouw ; hebt verdacht, zoomin hebt ge ooit liefde bij mij , vermoedt. Ik geloof dat ge, onergdenkend als ge < waart, in mij niets anders dan den acteur hebt gezien i die een hartstocht veinzen kan, dien hij niet gevoelt ! die de waarachtige liefde niet kent, en die de aan- \ doeningen die zijn hart van tijd tot tijd niet onder- i drukken kan, aan de ijdele vrouwen van het tooneel i verspilt. Zou het mogelijk zijn, dat ge mij in staat 1 hadt geacht eene innige, onvergankelijke liefde te i koesteren voor eene vrouw P E Hij zweeg. Delicia zei zacht en vol teederheid, c gedreven door haar eigen leed om het zijne te ver- c zachten: v ïJa zeker, mijnheer Valdis, ik geloof dat ook gij c met uw vast, oprecht karakter, eene onwankelbare i liefde zoudt kunnen koesteren.” i Ze zag hem in het open gelaat. f *Ik dank u,” zei hij zacht, sdat ge mij dat recht \ doet wedervaren. Het kost mij moeite, u alles te r belijden, en u te zeggen, wat ik dacht, dat nooit \ mijn mond vertellen zou. Anderen, vrees ik, heb- i ben mijn geheim geraden, maar gij, ge hebt het i nooit gekend, het nooit zelfs vermoed. Ge zijt niet v
——————— ijdel genoeg om uwe eigen bekoorlijkheid te kennen ge leeft als een engel in een land van heilige droomen, en daarom hebt ge nooit geweten dat ik.... dat ik... Maar plotseling deed ze hem zwijgen , hare oogen vulden zich met tranen, en met hare handen naar hem uitgestrekt smeekte ze hem niet verder te gaan. «Neen, neen,” riep ze, »zeg het mij niet, ge moogt het mij niet zeggen 1” »Ja ik moet, ik wil” zei Valdis, terwijl hij bijna zijne zelfbeheersehing verloor; hij liep op haar toe en greep hare beide handen. «Hebt ge heteindelijk begrepen P Hebt ge het begrepen, Delicia, dat ik u zoo vnrig bemin 1 Dat ik u liefheb met mijn geheele ziel, met geheel mijn bestaan; dat mijn hart alleen voor u klopt! Ik heb getracht het voor u te verbergen ; ik heb er hartstochtelijk tegen gestreden ; het is een harde strijd geweest, maar toen ge zelf zeidet, met zoo’n innig medelijdende stem, dat zonder liefde het leven waardeloos is, toen hebt ge mijne kracht gebroken ; ik sta hulpeloos tegenover u, ge hebt me van mijnen moed berooft! Ge behoeft niet bevreesd voor mij te zijn, noch verontwaardigd over mij, want ik weet wat ge zeggen wilt. Ge zult mij nooit liefhebben, ge hebt uw geheele jhart aan één man, uwen echtgenoot gegeven; hij heeft die onschatbare gift weggeworpen als iets onwaardigs en het is gebroken, geheel gebroken! Ik weet dat misschien nog beter dan gij. Een hart als het uwe kan niet tweemaal beminnen. En ik weet ook, dat uw trotsch, rein hart mijne liefde als eene beleediging beschouwt, omdat ge getrouwd zijt, ofschoon uw huwelijk niets dan een onafgebroken stnaad en hoon u aangedaan; geweest is. Maar gij hebt mij in de verzoeking gebracht te spreken; ik kan die smart in uwe stem niet verdragen, als ge spreekt over een leven zonder liefde. Ik wil dat ge weet, dat er één man op aarde leeft, die u vereert, die van het andere einde der wereld zou willen komen om u te kunnen helpen ; hij zal zijn verder leven u wijden, en zal uw naam zegenend sterven ; — Neen ik zal u geen tijd tot verwijten laten, dierbare, innig geliefde vrouw, ik ken de kracht van uwe verontwaardiging; ik ga dadelijk heen, en ge behoeft nooit meer aan mij te denken. Ik kus uwe handen en vraag, u vergeving voor mijne ruwheid en mijne aanmatiging. Ik heb geen recht tot u te spreken, zooals ik deed, dat weet ik, maar — zult ge niet een weinig medelijden met mij hebben 1”
Hij hield op, terwijl ze zachtjes hare handen losmaakte ; ze keek hem met treurige, betraande oogen aan. Er was geen toorn in dien blik, alleen een diepe wanhoop. «O ja, ik heb medelijden met u,” prevelde ze zachtjes. «Wie zou geen medelijden hebben met zooveel onbeantwoorde liefde, met znlk een verwoest leven 1 Het is wreed en onbegrijpelijk — maar toornig kan ik niet zijn. Ik heb innig, innig medelijden met u. Gij zegt het zelf, in mijn geval, behoort de liefde tot het verledene. Ik kan niet anders dan er op terug zien, en met den Duitschen dichter zeggen: «Ik heb geleefd en liefgehad.” Ik bemin niet meer, en daarom leef ik niet meer. Gij hebt in ieder geval, nog meer levenskracht dan ik — gij hebt nog liefde.” » Miskende liefde !” zei Valdis. «Hopelooze liefde.” Ze zweeg een oogenblik; ze had haar gelaat afgewend, zoodat Valdis de tranen, die haar over de wangen vloeiden niet zien kon. Daarna sprak ze kalm , terwijl ze hem hare hand toestak. ,Mijn goede vriend, ik ben innig bedroefd! Ik geloof dat ge mij kent, en daarom zult ge instinktmatig gevoelen wat ik lijd ! Ik ben een ongelukkig mensch ; ik verwerf liefde waar ik ze nooit gezocht had en ik heb liefde gegeven, waar ze niet gewaardeerd is. Laten we er nu niet meer over spreken. Gij zijt een moedig man ; gij hebt uw werk, uwe kunst, en uwe loopbaan. Gij zult, hoop ik, spoedig vergeten, dat Delicia ooit bestaan heeft. Een paar dagen geleden zou ik uwe liefde nog als eene onvergeeflijken hoon voor mijn huwelijksleven beschouwd hebben; maar nu, dat ik weet, dat mijn huwelijk niets anders dan eene vertooning is geweest, eene duivelsche bespotting voor dien heiligen bond — nu ben ik niet in staat er u een verwijt van te maken. Sommige vrouwen die niet zoo in het hart geraakt waren als ik, door de schromelijke ontrouw aan haar gepleegd zouden zich bij uwe bekentenis in uwe armen werpen, en uwe liefde met wederliefde vergelden; maar dat kan ik niet. Ik heb geene liefde meer, en als ik ze nog koesteren kon , dan zou ik nog niet zoover den eerbied, dien ik aan mijzelve verschuldigd ben — of den eerbied, dien gij voor eene vronw hebt vergeten.” «O, mijne innig geliefde, mijne heilige 1 Vergeef mij 1” riep Valdis, terwijl hij zich zoo klein tegenover deze grootsehe vrouw gevoelde. Ik had mijn.
geheim moeten bewaren; ik moest er nooit over gesproken hebben !” Ze keek hem oprecht aan, de tranen blonken nog in hare oogen en een droeve glimlach speelde om haren mond. „Dat weet ik niet,” zei ze. « Als eene vronw zoo heel bedroefd is en zich zoo eenzaam gevoelt, alsof ze plotseling te oud en te arm was geworden om nog een vriend in de wereld te kunnen bezitten, o dan is het eene heerlijke gedachte te weten, dat er nog één is, die haar liefheeft, al mag ze die liefde ook nooit beantwoorden. Zoo gevoelde ik mij van avond, en daarom kan ik niet zoo boos op u zijn, als ik eigenlijk behoorde 1” Ze zweeg, een oogenblik ; daarna legde ze hare hand op zijn arm en zei: «Het wordt donker, mijnheer Valdis, wilt gij mij thuis brengen? Mijne kamers zijn dicht bij liet strand, ze zijn slechts een paar minuten van hier.” Zwijgend keerde hij zich om en liep naast haar voort. Door de donkere wolkenmassa brak van tijd tot tijd een enkele ster, maar weldra verdween ze weer; en de plechtige maat van het eentonig golfgeklots klonk hun als een lijkzang in de ooren. «Waar logeert ge?« vroeg Delicia. «Nergens,” antwoordde hij snel. »Ik ga van avond weer naar de stad terug.” Ze spraken verder niet, ze liepen langzaam de pier af, daarna nog een klein eindje den straatweg op, terwijl Spartan vroolijk voor hen uitsprong en al zijn best deed om zijne meesteres te toonen, dat hij, ofschoon ze nog maar een paar uur te Broadstairs waren, toch reeds wist, waar ze woonden. Voor het hotel gekomen, bleef Delicia staan en stak Valdis hare beide handen toe. «vaarwel, mijn goede vriend!” zei ze. «Vaarwel voor een langen tijd, want ge weet, dat het ook voor u het beste is, dat ge mij zoo weinig mogelijk ziet.” «Is het noodzakelijk, dat ge mij nog meer doet lijden?” vroeg Valdis onvast, «Ik zal u in alles gehoorzamen; maar verban mij niet geheel.” Ze keek hem ernstig, met een somberen, doch vriendelijken blik aan; haar gelaat was bleek en kalm als dat van een marmeren heilige in de nis van een bidkapel. ( Wordt vervolgd.)
"DELICIA". "Bredasche courant". Breda, 1905/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324111:mpeg21:p00001