EERSTE BLAD.
Weer is het district Breda gesteld voor eene keuze uit drie candidaten — maar een ander drietal dan bier in Juni gesteld was. Toen hadden we een vrijzinnig democraat, een katholiek en een socialist, thans twee katholieken en een socialist. De liberalen hebben bij deze verkiezing geen candidaat gesteld, de katholieken stelden er twee en de ultra-
vooruitstrevenden beproeven ’t met den zelfden candidaat. De keuze, die de katholieken te' doen hebben is niet moeielijk. De candidaat der kiesvereeniging is een man door niemand hier gekend, die, in Indië gegeboren, zijn geheele leven daar sleet, dus van de eigenlijke toestanden hiey te lande niet op de hoogte kan zijn, die nooit Breda gezien heeft en die alleen als Indische specialiteit in de Kamer komen kan. Nu meenen wij niet, dat onze kolonie aan den archipel als een stiefkind beschouwd moet worden en we zijn de eerste om te verklaren, dat de Indische belangen in de Kamer gediend moeten worden door mannen die Indië kennen. Als er dus eenige behoefte was aan zulke afgevaardigden, zouden we het kleinere belang voor het grootere laten wijken en met de R.-K. kiesvereeniging van meening zijn, dat ’t wenschelijk is den heer Bogaardt te kiezen. Maar er is géén behoefte aan! De Kamer telt velschillende eminente leden , die, met kennis van zaken, voor het welzijn der koloniën pleiten. (Fock.De Meester, van Deventer, Van Kol e. a.) De kiezers in de andere districten, waar/ de heer Bogaardt als candidaat was gesteld, hebben dat ook begrepen en zij hebben hunne stemmen op een andere uitgebracht. Men zal zich afvragen, hoe de R.-K. kiesvereeniging tot zoo’n vreemde keuze gekomen is, waarom zij over Breda heen naar Indië keek, om daar een afgevaardigde te zoeken. Het antwoord is verrassend eenvoudig. Den heer IngenHousz zou ’t slechts één woord gekost hebben, om door de kiesvereeniging en haar machtigen aanhang te worden gecandideerd, maar dat ééne woord kon en wilde hij niet uiten. Men heeft den heer Ingen-Housz gezegd: als gij U bereid
verklaart het programma der katholieke staatspartij te onderteekenen en U aan te sluiten bij de katholieke kamerclub, zullen wij U steunen. Hij heeft daarin niet toegestemd. En toch is ons gemeenteraadslid een door en door goed katholiek, een trouw zoon der kerk, hij voert geen Appositie tegen het program, hij is ’t niet óneens met de partij, hij had dus in principe zeer goed kunnen doen wat men van hem verlangde. Evenwel weigerde hij. Waarom? De heer Ingen-Housz heeft in politieke zaken een zoo uitstekend inzicht, dat het geheele land, dat alle partijen mochten wenschen op diezelfde beginselen te steunen. Dit is zijn geheele programma, zijn devies: Ik vraag niet van wie is zeker voorstel, maar wat is het! Daarin liggen al zijn plannen, al zijn beloften, al zijn meeningen. Hij zal in de Kamer gekomen zich scharen aan de rechterzijde, hij zal daar in vele gevallen medegaan met de katholieken. Doch indien deze partij een voorstel doet, of in haar geheel daarvoor stemt en het oordeel van den heer Ingen-Housz daarover is ’anSéïJ dan van zijne geloofsgenooten, dan zal hij dat voorstel niet steunen, of er tegen stemmen. Hieruit volgt dat ’t ook zal gebeuren, dat hij stemmen zal vóór een voorstel dat van de overzijde door de liberalen wordt gedaan. Het geheele geheim van mr. IngenHousz, politiek is, dat hij vrij en eerlijk blijven wil. Hij weigert daarom nu te beloven in alles, door dik en dun, mede te gaan wat de leiders der katholieke staatspartij goedkeuren en te verwerpen wat zij niet willen. Hoe kan men zoo iets doen, als geëiscbt werd van dezen candidaat en toch waar te blijven? Zal ’t dan met voorkomen, dat men tegenstemmen moet, terwijl men ’t in zijn hart er mede eens is? Kan op zulke
grondslagen een afgevaardigde naar eer en geweten werken tot heil van den Staat ? Wij kennen allen de prachtige, royale beloften, die toekomstige Kamerleden gewoon zijn aan hunne kiezers te doen. Mr. Ingen-Housz belooft niets. Vraag hem b. v.: Zijt gij voor ouderdoms- en invaliditeitsverzekering? Gij zult tot antwoord krijgen: In principe ben ik er voor, maar als ik het wetsontwerp niet kan goedkeuren, zou ik tegen stemmen. De heer Ingen-Housz belooft niet — misschien jaren vooruit — ik zal voor dit en tegen dat stemmen. Hij beslist pas als hij beslissen kan, dat is, als hij het betrekkelijk voorstel kent en ’t voor en tegen er van heeft overwogen. Zoo is hij in beginsel voor vrijhandel, maar als hij ’t onvermijdelijk acht om op sommige artikelen een beschermend tarief toe te passen, zal hij daarvoor zijn steun verleenen. Zóó een opvatting lijkt ons een zeer goede. Als vrij man wil de heer IngenHousz in de Kamer komen, als afgevaardigde die naar eigen oordeel stemt en niet behoeft te wachten op een teeken om ja of neen te knikken. En al is de heer Ingen-Housz in hart en nieren katholiek, aan zóó’n candidaat verleenen •wij, als liberale courant, gaarne onzen steun. Is het na het bovenstaanden nog noodig de candidatuur verder aan te bevelen? Breda kent hem als een goed mensch, als een ijverig, doortastend raadslid, als een knap jurist, als een eerlijk, werkzaam en veelzijdig ontwikkeld katholiek. Maar we willen — ’t kan als tegenstelling dienen bij den anderen candidaat — hier nog eenige feiten uit zijn leven memoreeren. De heer Ingen-Housz is hier ter stede geboren in hetjaar 1861, alzoo nu 43 jaar
oud en dus in de beste kracht van zijn leven. Na te Breda de lagere scholen te hebben doorloopen, heeft hij te ’s Bosch de lessen van het gymnasium gevolgd (Breda had toen nog niet zoo’n inrichting van onderwijs), daarna is hij te Utrecht ingeschreven aan de Universiteit, promoveerde in 1889 tot doctor in de rechten en vestigde zich in 1889 als advocaat en procureur te dezer stede. Vier jaren heeft Breda hem gadegeslagen en toen reeds in 1893 koos men hem als vertegenwoordiger in den gemeenteraad. Dat de kiezers voldaan waren over hunne keuze bleek in 1899 en dit jaar, toen de heer Ingen-Housz telkens herkozen werd na zijn aftreden. Ook in andere betrekkingen maakte hij zich jegens de gemeenschap verdienstelijk als hoofdingelande van het Heemraadschap Mark en Dintel, als dijkgraaf van de Hoevensche Beemden, als lid en voorzitter van het Armbestuur, als lid en secretaris van de Bank van Leening, als lid van het collega van beheer over de strafgevangenis enz. De katholieken behoeven we niet aan te sporen a, s. Vrijdag op den heer IngenHousz te stemmen. Zij zullen tusschen de twee katholieke candidaten zeer goed weten te kiezen. ’t Is vooral den liberalen, die we op ’t hart willen binden, thans heen te stappen over het verschil tusschen hunne meeningen en die van den heer IngenHousz en nu de gelegenheid er is om een flink, energiek, onafhankelijk en werkzaam man af te vaardigen, daartoe eenparig mee te werken. ’t Is vooral aan onze partijgenooten, dat we toeroepen: Kiest mr.W.lIEMOÖSZ.
"Candidatuur Mr. INGEN-HOUSZ.". "Bredasche courant". Breda, 1905/10/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324184:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1905/10/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324184:mpeg21:p00001
Naar liet Doitsch van IDA BOY-ED DOOK ED. YAN DEN GrHEYN. 53 Hij staarde haar eenige seconden wezenloos aan Toen kwam het plomp — drastisch — ongeloovig uit: «Och — je bent krankzinnig ...” «Wolf,” ging ze bezwerend voort, «als ik toch kom en het je zeg !‘” «Kind — denk toch eens na! Hoe zal ik je nu van hier wegbrengen, nu — op dit oogenblik ! Dat is immers totale onzin — romantische beuzelarij — je bent geheel van zinnen . • . . Een man, als graaf Eberhard, mishandelt toch zijn vrouw niet! Ik kan toch niet zoo maar met je wegreizen .... zoo opeens «Niet nu — niet in den nacht — neen , dat gaat niet. Maar we zullen erover spreken . . . morgen voormiddag ... jij en ik en Karei en Ursje. . . . we gaan samen heen. Hij heeft me mishandeld . . . zedelijk althans. Ja, Hij heeft geen achting meer voor me, zegt hij. En dat verdraag ik niet—dat verdraag ik niet . . .” Ten laatste schreeuwde ze het bijna luidkeels en greep met beide handen zijn arm. Toen kwam er een wolk op Wolfs voorhoofd, en de uitdrukking van ongeloof en niet-begrijpen verdween. «Als je man je heeft beleedigd —mijn God, Anna deze man F! Hoe is het mogelijk! Ik kan het niet gelooven ! En toch — je bent zoo ontdaan .... als hij je heeft beleedigd, zal ik met hem spreken . . .
oog in oog .... want Karei is een onnoozele jongen ... en ik ... ik heb toch wel eenig recht, de vriendin mijner jeugd . . .” Hij kon er niet goed uitkomen. Opeens voel<5jrhij zich weer verlamd door die pijnlijke onzekerheid . . . zoo, alsof er plotseling van Anna iets uitging en hem veranderde in een zwakken knaap ... zoo angstig werd het hem te moede. «Neen,” fluisterde Anna opgewonden, «niet met hem spreken. Ik wil weg. Hij zal zien, wie ik ben Ik laat me niet beleedigen,” «En zoo heimelijk? Denk toch eens na, Anna, en doe geen dwazen stap! Kom, ga daar eens zitten ... en vertel me alles eens hoe het gebeurd is. In de beste huwelijken is er wat. Vader en moeder kibbelen ook wel eens. Nu, en je weet toch . . .” Dat was het niet wat Anna wilde — : raad, toespraak, overwegingen, gezonde rede, vergelijking met andermans huishouden neen, neen Ze wilde iets grandioos. Iets, dat indruk maakte op hem, zoo iets van : Zoo ben ik ! En wat luide tot hem sprak : Als jij geen achting meer voor me hebt, er zijn anderen die me terzijde staan en me in bescherming nemen . . . Eensklaps viel ze Wolf om den hals en drong zich tegen hem aan. «Wolf,” fluisterde ze hem in het oor, «je houdt toch van me? Je zult toch doen wat ik verlang, en als ik zeg, het moet . . . Weet-je nog ... op mijn huwelijksdag heb je me in je armen teruggedragen naar het ouderlijk huis . . . breng me’r weer heen . . . nog eens ...” Toen zij zich zoo tegen hem aanvlijdde en hij haar armen om zijn hals voelde, haar leest tegen zijn persoon, toen beefde hij van schrik, was hij eenige seconden als buiten zichzelf. Hij gevoelde haar nabijheid, hij hoorde het zoetstreelende van haar stemgeluid . . .
Opeens stiet hij haar van zich — op ruwe manier — zoodat ze, tuimelend bijna, moest afdeinzen. Zijn gezicht was aschvaal en verwrongen. Hij vermeed haren blik. Hij had gevoeld, wat in zijn binnenste omging ; zijn jeugdig, bruisend bloed, dat op haar aanraking in gisting was geraakt, kwam tot ebben en kroop loodzwaar door zijn aderen .... «Ga 1” zei hij. «Ga naar je man!” «Wolf . . .” «Wat kom je tot mij om te klagen?! Wat verlang je van mij ? ! Al ben ik, om zoo te zeggen, je broer ... Ga naar je man — zie ’t met hem te stellen — of niet ... ik kan je niet helpen . . . wat je wilt, is verraad jegens hem . . . .” Hij balde ziju vuisten. Ook in hem kwam zijn gevoel als man in opstand hij zocht redding voor zichzelf tegen een onverstandige, onredelijke vrouw . . . «Je wilt me tot je werktuig maken,” zei hij bits. «Dat neem ik je zoo kwalijk, dat ik morgen aan den dag vertrek—ja, we gaan allen, — ik, Karei en Ursje . . .” Zijn stem stokte. Hij keerde zijn gelaat af. Zij, die daar stond, was de vrouw van een anderen man! En van welk een man ! Hij wilde haar niet eens meer aanzien — uit vrees — en die vrees maakte hem wrevelig . , . omdat zij die zou aanzien voor afkeer . . . wellicht haat . . . sHou je niet van me — heb je me niet meer lief r 1” riep ze, «en wil je me niet helpen?” «Neen! Ik wil, dat je heeEgaat! Ik wil, datje mij met rust laat! Ik wil volstrekt niets van je weten! Ga—ga, zeg ik je . . .naar je man!” Ze stond er nog — één — twee baDge, weerspannige oogenblikken .... Hij keerde zich van haar af en ging naar het raam ; hij staarde in den donkeren nacht , de tanden op elkaar geklemd met die eene, enkele gedachte, die voortdurend, onophoudelijk woelde door zijn
orem : Een eerlijk man blijven ... een eerlijk man alijven . . . «Wolf!” suisde het achter hem, vurig smeekend. «Ga !” schreeuwde hij woedend. Toen verloor ze alle bezinning. Zij snelde heen; — als een zinnelooze sloeg ze de deur achter zich licht, met een slag die daverde door de nachtelijke itilte. Pijlsnel, voortgezweept door drift, schaamte en mgst, schoot ze de lange , donkere gang door, aan iet einde ervan flauw beschenen door het maanlicht lat door het gekleurde boogvenster drong, en loog ze de trap af, alsof een spooksel haar schema zat. Zij bevond zich andermaal in de kamer, waar ze ;ort te voren met haren echtgenoot de woordenwiseling had gehad. Niets was daar veranderd. Het was er vredig, ;ezellig verlicht. De deur, die toegang gaf naar jeopolds vertrek , was gesloten — uit haar slaapamer scheen het eenigszins rosé getemperde licht, lat daar rustig brandde onder den witten ballon, aet de rood-pluehe kap. Zij ging dit vertrek binnen. Zij draalde niet. Zij vist, wat ze voornemens was te doen. Met vasten tred trad ze toe op haar garderobe, n een vak ervan stond haar juweelkistje. Zonder leven , nam ze het flescbje eruit, dat ze destijds bij lokter Schuier had ontvreemd. De eigenlijke mensch in haar — de gezonde, die ;ich met moeite aan het doornig gewas van dwaasïeden en phantastische beuzelingen van ijdeltuiterij :n eigenliefde tracht te ontworstelen — zei duidelijk ot haar : Dat kan toch niet in je bedoeling liggen . . . iet is maar komediespel. (Wordt vervolgd.)
"Anna’s Huwelijk.". "Bredasche courant". Breda, 1905/10/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324184:mpeg21:p00001
' Iteclames betreffende de bezorftinft dezer Courant,
fjelieve men tijdijj op te neven aan ons bureau, (iroote .^ïarbt 33.
BEDDEN. STOFFEERDEH IJ. Geb. verhoeven, Veemarkt 32. BREDA. Tel. 212. DE VLINDER. II e u bil eer i n gen. Wiegen. Luiermanden. BEH VNGERU. MEIBELFABRI L
•naapnizjoxs anosivaiOAii
•nagomziois anasivaiBAH
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/10/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324184:mpeg21:p00001