.milooze Vennootschappen. Een langzamerhand bekend worden over de malversatiën bij twee aanzienlijke maatschappijen hier te lande (de Ned. Maatschappij van Zekerheidsstelling voor Ambtenaren en Beambten en de Hollandsche Hypotheekbank) leidt er toe meer aandacht te vestigen op het beheer van hypotheekbanken, en in het algemeen op al die instellingen , waaraan men, oordeelende naar de rente, die op de obligatiën ^betaald wordt, een soliditeitsgehalte moet toekennen. Aldus schrijft de heer Karei M. de Jong, accountant te ’s-Gravenhage, en met belangstelling zal zeker door velen
worden vernomen, hetgeen verder daaromtrent door hem wordt opgemerkt Staatstoezicht op naamlooze vennoot! schappen, zegt hij, is een eisch van , het oogenblifc. Politici vragen maarj steeds sociale wetten, en zien meer naar de geldloozen dan naar de geldbezitters. Voor de eersten is in de laatste jaren heel veel goeds tot stand gekomen, doch daarvan mogen de laatsten niet de dupe worden; anders zouden zij spoedig tot de eerstbedoelde categorie gaan behooren, want het aantal slachtoffers, dat het gevolg is van het ontbreken van elke verplichte controle is enorm groot. Het moest niet kunnen voorkomen, dat met beleggingsgelden, in het bijzonder met de spaarpenningen van instellingen, en van weduwen en weezen op zoo lichtvaardige wijze kan worden gehandeld. De verantwoordelijkheid van hen , die zoogenaamd toezicht hebben uitgeoefend en werkelijk toezicht dienden uit te oefenen, is groot. Daarom is het vooral bij instellingen, die groote bedragen aan obligatiën in omloop hebben , noodzakelijk, dat op ongeregelde tijdstippen controle plaats vindt door deskundige personen. In zeer vele gevallen missen commissarissen den tijd en de kennis, om die controle uit te oefenen. Ook is dikwijls vriendschap of verwantschap oorzaak, dat de controle eigenlijk geheel achterwege blijft. Er mag niet ontkend woorden, dat bij menige jeugdige financieele instelling veel beter toezicht wordt uitgeoefend dan bij vele oudere, die .... te hoog staan, om zich een doelmatige controle te laten welgevallen. Mij zijn althans financieele ondernemingen be[ kend, die goed staan aangeschreven (voor zoover ik als outsider kan oordeelen : niet ten onrechte) en zich laten controleeren door .... ja, feitelijk alleen door zich zelf. Bij hypotheekbanken dienen pandbriefhouders een of meer leden van den raad van toezicht te benoemen, zoomede een deskundige. Er dient nauwkeurig toezicht te worden uitgeoefend op de taxatie van deskundigen, die nimmer gezamenlijk doch ieder voor zich, een taxatierapport moeten uitbrengen De statuten dienen het maximum-bedrag te noemen, dat aan een debiteur, en het bedrag, dat op één onderpand mag worden verstrekt. De statuten dienen
bepalingen te bevatten over het maximum-aantal aandeelen, dat één aandeelhouder mag bezitten; ook moet een bepaalde verhouding bestaan tusschen het geplaatste aandeelenkapitaal en de in omloop gebrachte pandbrieven; eveneens tusschen deze laatste en de op hypotheek uitgezette gelden. Voorts is het noodzakelijk, dat onderpanden , die langer dan een bepaalden tijd bv. vijf jaren aan de Bank verpand zijn, na afloop van dien tijd opnieuw getaxeerd worden en wel door andere schatters dan die, welke het vorig taxatieverslag hebben uitgebracht. De daarop vallende kosten kunnen desnoods uit de reserve voldaan worden. Een maximum-kassaldo moet worden voorgeschreven, en ingekochte pandbrieven mogen niet meer in omloop worden gebracht. In het jaarverslag moeten de nummers van de ingekochte pandbrieven worden vermeld. De uitgelote en ingewisselde pandbrieven moeten in de eerstvolgende vergadering van den Raad van toezicht worden afgestempeld, zoodat zij waardeloos worden. Elke maand moet in eene vergadering van den Raad van toezicht eene opgave van de ingekochte, ^en gecreëerde pandbrieven worden overgelegd, en daarvan n, de notulen aanteekening worden gehouden. De gecreëerde pandbrieven (met uitzondering van een vast te stellen aantal, dat voor den geregelden gang der zaken noodig is) moeten bewaard worden in een van twee verschillend werkende sloten voorziene brandkast. Een sleutel moet in het bezit zijn van een der leden van den raad van toezicht, de andere in het bezit van de directie. Om te zorgen , dat aan alle bepalingen der statuten de hand wordt gehouden, is het noodig, dat een onafhankelijk accountant, daartoe door de algemeene vergadering van aandeelhouders benoemd, wordt aangesteld; diens taak is ook, om de boekhouding en de be- i scheiden te controleeren. i Welke belangen bijvoorbeeld bij de j Nederl. Maatschappij van Zekerheids- < stelling voor Ambtenaren en Beambten 1 betrokken zijn, blijkt uit het feit, dat 1 op 31 December 1904 geplaatst was < f3,900,000 aandeelen, waarop nog te storten is voor een bedrag van ƒ3,360,000 1 waarvan f 27,000 onverplicht voldaan c s. Dit bedrag van f'3.33‘A DOD strekt, c
dus in de eerste plaats met de reserve van bijna f 100,000 om eventueele tekorten te dekken Voor obligatiehouders hangt het er nu vanaf, welke waarde men aan de activa mag toekennen ; en wat daarvan is verdwenen. Op 31 December 1904 waren in omloop: 4 °/0 obligatiën f 17,735,000 3'/s 7o obligatiën » 1,493,000 Totaal f 19,228,000. Hierbij dient gevoegd hetgeen in 1905 is geplaatst, onder aftrek van de ingetrokken obligatiën. Het bedrag aan geplaatste obligatiën in 1905 is mij nog onbekend. Neemt men aan dat in 1905 evenveel obligatiën in omloop zijn gebracht als in 1904, dan zou bij bovenstaande millioenen nog moeten worden gevoegd een bedrag van f 1,349,000, of totaal ƒ20,577,060, waarvan weer moet worden afgetrokken het bedrag der ingetrokken, ingekochte of uitgelote obligatiën. De Hollandsche Hypotheekbank had op 31 Dec. 1904 in omloop voor een bedrag van ƒ37.418,000 aan pandbrieven, en neemt men aan, dat in 1905 evenveel in omloop is gebracht als in 1904, dan moet, onder aftrek van de ingetrokken, ingekochte of uitgeslote pandbrieven, dit bedrag vermeerderd worden met f 1,733,500. ƒ39,254,500' De beide instellingen hebben dus gezamenlijk aan schuldbrieven uitstaan bijna zestig millioen gulden, bij een geplaatst maatschappelijk kapitaal van ƒ6,900,000, waarop is gestort ƒ1,067,000. Opgemerkt moet worden, dat bij de Hollandsche Hypotheekbank het gezamenlijk bedrag der uitstaande pandbrieven hoogstens gelijk mag zijn aan dat der hypothecaire vorderingen, en zonder de machtiging van commissarissen het tienvoud van het maatschappelijk kapitaal niet mag te boven , gaan. De Holl. Hypotheekbank heeft 3en aandeelenkapitaal van f 3,00,000. De uitstaande pandbrieven beloopen een veel grooter bedrag dan dit tienvoud, 1 m wel ruim 39 millioen gulden. Het is duidelijk, dat voor pandbriefïouders meer zekerheid en minder kans s )p verlies bestaat bij kleine, dan bij 1 moote hypotheekbanken. Ue pand- i
brieven van de aanzienlijke hypotheekbanken, die groote plaatsingskracht voor hare pandbrieven bezitten, kunnen dikwijls minder solide zijn dan die van de kleinere of jongere banken : 1°. omdat het geplaatst en nog te vorderen aandeelenkapitaal dikwijls geen gewenschte verhouding heeft met het bedrag der in omloop gebrachte pandbrieven; 2°. omdat zij door de gemakkelijke plaatsing harer pandbrieven en de voortdurende aflossingen op uitgezette gelden vaak over veel geld beschikken, en dan gemakkelijk er toe overgaan, die gelden onder hypothecair verband te plaatsen. Zelfs Staatsinstellingen geven blijk, dat zij in deze eene onjuiste opvatting huldigen, want, wanneer ik mij niet vergis, nemen de Rijksverzekeringsbank en de Rijkspostspaarbank voor hare beleggingen alleen pandbrieven van die Banken, die minstens resp. 10 en 5 millioen gulden nominaal aan pandbrieven in omloop hebben Alsof dit het eenige criterium voor soliditeit ware! Misstanden, als naar bovenstaande gegevens bij de beide genoemde instellingen blijken te bestaan, behooren niet te kunnen voorkomen. En daartoe is een ingrijpen van den Staat allernoodzakelijkst. Zoolang dit hoognoodige staatstoezicht nog ontbreekt, zou medewerking van ’t publiek zelf een heilzame uitwerking kunnen hebben, en wel ndien het alleen pandbrieven en obliga;iën van die ondernemingen zou nemen, welke openbaarheid en controle niet schuwen. Doch laat ons de hoop uitspreken, lat de catastrophe, die thans onze inancieele wereld weder in beroering leeft gebracht, voor de regeering eene tansporing zij, een regeling van het itaatstoezicht op naamlooze vennootchappen onder de wetsontwerpen op e nemen, wier spoedige indiening een [ringende eisch des tijds is!
"STAATSTOEZICHT". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326011:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1906/01/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326011:mpeg21:p00001
\r un vnzen curresponaem.) Nabetrachting over een hollandsch uitstapje — Verkeerswezen. Berlijn, 4 Januari 1906. Wanneer men nog enkele jaren geleden uit groote iteden in het buitenland, waar reeds geruimen ijd het verkeerswezen op moderne leest geschoeid vas, een bezoek bracht aan het lieve vaderland, -on men de onwillekeurige verzuchting niet onderdrukken: lieve hemel, wat zijn we op dit punt, ' zooals op menig ander punt, nog achterlijk bij s onze buren ! 1 Voor die verzuchting bestaat tenminste in de 1 drie groote steden geen reden meer. Bij mijn | jongste bezoek gedurende de donkere dagen tusschen Kerstmis eu Nieuwjaar moest ik de Amsterdammers gelijk geven, die me met trots wezen op hun kranige selectrische”. Dooreengenomen loopen de wagens op de verschillende lijnen in Amsterdam en Den Haag met veel kortere tusschenpoozen dan hier in Berlijn, waar op het meerendeel der 119 (!) verschillende lijnen slechts om het kwartier van beide zijden een wagen passeert. En, wat een groot voordeel is, de constructie der nieuwe wagens in Holland is van dien aard, dat deze bijna zonder eenig geraas te maken, over de rails glijden, terwijl de wagens der «Grosse Berliner” in den volksmond volkomen terecht sDonnerwagen” genoemd worden, daar de passagiers zich tengevolge van het donderend geraas, dat de wagens maken, ternauwernood verstaanbaar kunnen maken. Elke medaille heeft twee zijden; in het onderhavige geval is de lichtzijde der medaille, dat, als men met groote bedachtzaamheid niet dadelijk alle nieuwigheden in toepassing brengt, doch de kat bedaard uit den boom kijkt en afwacht, welke ervaringen elders worden verkregen; wanneer eindelijk op eigen terrein tot het doen van hervormingen wordt overgegaan, er geprofiteerd kan worden van het leergeld, de ervaringen en verbeteringen op het onderhavige gebied door de buitenlanders betaald en aangebracht, die eerder over ijs van één nacht gaan dan wij. Het is te hopen, dat men in zake straatverlichting nu ook eens aanstalten zal maken om van buitenlandsche ervaringen partij te trekken en ingrijpende hervormingen aan te brengen. Op dit punt is het in Hollandsche steden, niet het minst in de hoofdsteden des rijks, nog droevig gesteld. Wanneer men uit de «lichtstad” Berlijn, waar vooral de hoofdstraten en pleinen en zelfs alle hoofdwegen van den Tiergarten op kwistige wijze electrisch verlicht zijn, zich naar Amsterdam verplaatst, staat men verbaasd over de volkomen onvoldoende verlichting onzer hoofdstad, welke in dit opzicht verre achterstaat bij Dresden, Leipzig, Keulen, om van Berlijn niet eens te spreken. Uit Haarlem, waar tenminste de Houtstraat electrich verlicht wordt, enkele dagen na . Kerstmis jl. *3 avonds om 11 uur in Amsterdam arriveerende, werd ik getroffen door de in den letterlijken zin van het woord armelijke verlichting. In de nauwe Kal verstraat heerscht na het sluiten der winkels een geheimzinnig schemerduister, zoodat de voorbijgangers eikaars gelaat nauwelijks onderscheiden kunnen. Me dunkt, in de dagen der onversaagde «trois Musquetaires” Athos, Forthos en d’Artagnan kan de tijdelijke flambouwenverliohting der kronkelende straten van Parijs nauwelijks veel beter zijn geweest. En in de luguber-donkere Nes en Warmoesstraat, waar ik even met de looppas doormarcheerde, was het bepaald onheimelijk. Op onaangename wijze wordt men des avonds in de hollandsche hoofdstad in straten en op pleinen telkens aan het naburige Duitschland herinnerd door het talrijk aanwezige, vrouwelijk schuim, dat blijkens zijn hinderlijke pogingen tot ongewenschte «Annaherung”, vrijwel uitsluitend uit Duitschland afkomstig is. Tengevolge der opheffing van de concentratie in bepaalde straten en huizen, heeft deze zeer merkbare «duitsche invasie zich van alle hoofdstraten en pleinen meester gemaakt ten laste van het algemeen. Welke methode het verkieselijkst is, kan, dunkt me, niet twijfelaohtig zijn. * *
Sinds kort maken onze nouanascue grooie sieueu s op het gebied van electrische tramverbindingen, 5 afgezien van de alsnog te hooge tarieven, bij het ] buitenland vergeleken, een uitstekend figuur, doch , wat betreft drie andere uitingen van het moderne j stedelijk verkeer: taxameterdrosehen, omnibussen ^ en ondergrondbanen, is het buiteuland hen nog verre de baas. In Amsterdam bestaat tengevolge ' van het uitgebreide tramnet wellicht geen groote j behoefte aan de in Duitschland zoo zeer gefrequenteerde taxameterdroschken. Doch zooals het ook met andere middelen van vervoer gaat, zijn ze eenmaal in het leven geroepen, zoo wordt er ook partij van getrokken, altijd wanneer de prijzen billijk berekend worden. Hoe grooter het aantal verkeersmiddelen, des te meer gebruik zal er van gemaakt worden. De jammerlijke victorias, welke nu des zomers en de weinige gesloten rijtuigen, welke des winters op openbare plaatsen in gering aantal te Amsterdam gestationeerd zijn, passen niet in het kader van een stad met een bevolking van meer dan een half millioen zielen. In kleine duitsche provinciesteden, zelfs ver weg in het oosten, op weg naar Rusland, b v. in Elbing (Westpruisen) trof ik niet alleen een electrische tram aan, maar ook nette taxameterdroschken met hetzelfde billijke tarief als in Berlijn, (50 pf. = 30 cents begintaxe). Daarentegen betaalt men in den Haag, de eenige hollandsche stad, waar taxameterdroschken in gebruik zijn, een stad met een sterk vreemdelingenverkeer, juist het dubbele begintax (60 ets.) voor z’n «Urbainetje” en ziet zich zedelijk genoodzaakt, bovendien aan den koetsier bij de afrekening een goede fooi te geven, daar deze bijna geheel van de fooien moet leven. Op omnibusgebied kan men ten onzent eveneens een lesje nemen bij onze buren, om van ondergrondbanen niet eens te spreken. Met het oog op den modderigen bodem zal het wellicht wel nimmer tot den aanleg van onderaardsche schietblaasbalgen voor mensekenverkeer in de hollandsche groote steden komen. Dat dit echter niet persé een beletsel behoeft te zijn, daarvoor levert Berlijn het bewijs, welks bodem ten deele weinig minder slap en modderachtig is als in hollandsche steden. «Geef me maar adem en ik zal er wel wegen voor vinden” is een geliefkoosd gezegde van den zoetlachschen, asthmatischen lijkbezorger Omer uit Diakens’ David Copperfield. Geef me maar verkeersmiddelen en ik zal er wel het noodige gebruik van maken! In het afgeloopen jaar maakten ruim 100 millioen personen, 104.145.182 passagiers, gebruik van de dertig omnibuslijnen, ruim 20 millioen meer dan het jaar tevoren. In 1903 werden door de electrisch Hoch- en Untergrundbahn 40 millioen personen vervoerd tegen 18'/a millioen in 1902. Wanneer eenmaal het ondergrondsche net zal zijn uitgebreid, waartoe de stad nu concessie heeft verleend, en de reeds bestaande Siemens- en Halske ondergrondbaan van uit het station Potsdamer platz zal worden doorgetrokken onder het drukke centrum door via Alexanderplatz naar het station Schouhausen Allee in het uiterste oosten aan de Ceintuurbaan en onderweg in het centrum, dicht bij de Gendarmenmarkt de reeds geprojecteerde, van stadswege aan te leggen NoordZuid-ondergrondbaan in een rechte hoek kruisend, zal de jaarlijksche frequentie van het onderaardsche electrische net eveneens spoedig de 100 millioen overschrijden. Tusschen Königgratzerstrasse, Leipziger Platz en Potsdamer Platz zijn een aantal groote huizen met den grond gelijk gemaakt om op deze prachtige 1 oek van twee drukke pleinen, plaats te maken
voor één reusachtig hotel, onder welks gewelven zich het grootsche onderaardsche station Potsdamer platz zal uitstrekken. Met de werkzaamheden tot den aanleg van dit uitgestrekte interessante station, dat van twee zijden: Königgratsenstrasse en Leipziger Platz toegangkelijk zal zijn, is men reeds druk bezig. Het laat zich begrijpen, dat deze werkzaamheden met de grootst mogelijke soliditeit moeten worden uitgevoerd daar bet toekomstige enorme hotel geheel op de gewelven van het onderaardsche station zal rusten. Aan gene zijde van den Leipziger platz, welke in schuine richting door de Untergrundbahn zal ondertunneld worden, heeft men reeds een dergelijk werk tot stand gebracht. Alvorens men tot het optrekken van het prachtige hoekgebouw van het grootsche Waarenhaus Wertheim overging, moest eerst op dit terrein de dubbele onderaardsche tunnel voor de nieuwe Untergrundbahn worden aangelegd, 1 welke verder via Yos-strasse en Gendarmenmarkt haar weg ondergronds naar den Alexanderplatz zal vervolgen. Vóór op deze centrale lijn dwars door de stad de onderaardsche schietblaasbalg zal beginnen te werken, zullen nog wel eenige jaartjes moeten verloopen. K.
"BRIEVEN UIT BERLIJN.". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326011:mpeg21:p00001
DOOR J. N. POTAFENKO. 15 Om de vijf minuten keerde zij zich van de eene zijde op de andere en kon maar niet in slaap komen, »Hoe keert ge u toch telkens zoo om P” had Marie reeds meermalen gevraagd, daar dit onrustig woelen ook haar belette in te slapen. » tik weet het niet; ik kan niet slapen. Die slapeloosheid is onaangenaam,” ’’ had de moeder geantwoord. Zij kon er niet toe besluiten hare dochter de ware reden van hare slapeloosheid mede te deelen, onzeker als zij was of hierop niet terstond een boosaardige uitval zou volgen Maar op zekeren nacht kon zij zich niet weerhouden te zeggen : »De kachelbank is gloeiend heet; ik braad erop.” En ja wel ; nu gebeurde wat zij had gevreesd. Met een spottend lachen zei Marie : » «Dat hebt u nu voor uwe zonden.... een voorproefje van de hel ha, ha, ha!”” Zij verdroeg deze nieuwe beleediging met gelatenheid, verborg haar aangezicht in het kussen en hield zich of zij sliep. Maar de slaap wilde niet komen. Onaangename gedachten kwelden haar. Zij moest het zich zelve bekennen : zij en haar man hadden lichtzinnig gehandeld. Zij hadden maar voortgeleefd als kinderen en genoten zooveel zij konden, zonder aan de toekomst te denken. Als zij er goed over nadaeht, hadden zij ook niet eerlijk gehandeld. Dat het geld van de Maatschappij zoek was geraakt - nu ja, dat was heel ongelukkig. Maar het kapitaal van Marie hadden zij niet moeten aanroeren — dat hadden zij in geen geval mogen doen; en zij, als moeder, had haren man moeten beletten dit «voorlaatste” middel aan te wenden, Veel beter ware het geweest hun weelderig leven in te toornen, dan zich te vergrijpen aan het eigendom van hunne dochter. Dat geld had hun heilig moeten zijn. En zij begon te gelooven dat de kwelling, die zij te verduren had, werkelijk een haar opgelegde straf was en dat Marie niet ten onrechte de heete kachelbank met de hel vergeleek. Masr toch, hoe hard was Marie geworden ! Hoe boosaardig was zijl Alles wat zij zeide, was waar; al hare verwijten waren rechtvaardig; maar toch — Marie was hare dochter en zij had van haar wel eeuige zachtheid, eenige kieschheid mogen verwachten. «Luister eens , mama,” zei Marie op eens , toen Zinaïda zich reeds op haar kachelbank scheen geschikt te hebben; «wilt u niet liever in het bed slapen ?” i, «Hoe! In het bed P” ” Zij twijfelde of ze hare dochter wel goed had verstaan. Eerst had deze haar zoo gegriefd en nu kwam zij opeens met het voorstel om het bed te nemen. Daar stak iets achter 1 Zou zij met hare moeder den spot willen drijven P «Ja, mama, ga u maar in het bed slapen ; ik zal mij wel iets maken van den leunstoel en een paar andere stoelen. Toe, kom maar hier!” •Zinaïda was een en al verbazing en maakte geen haast om van bed te verwisselen. Maar nu kwam Chivria uit haar kamertje en zeide op allervrien delijksten toon: «Juffrouw, ik zal u wel een bed maken, wees maar niet ongerust.” Terstond haalde zij twee groote koffers te voorschijn, schoof die tegen elkander aan, legde er een soort van veder- | bed en twee kussens op, spreidde er sehoone lakens
over heen en maakte zoo een zeer goed bed gereed Aan den ijver, die Chivria hierbij betoonde, kon men zien dat zij dit alles met liefde deed. En dit was ook zoo. Sedert Marie bekend was me iets van den inhoud van Claudia’s geschiften, beschouwde de oude dienstbode haar als een vat, dat heilig water inhoudt. Eu door het afstaan van haar bed aan hare moeder had Marie het goede mensch zeer voor zich ingenomen Chivria kon de bitsheid, waarmede de onderwijzeres hare moeder behandelde, niet uitstaan. Zij vond dit gedrag stuitend. Maar wat Marie nu gedaan had, deed haar hart goed. Marie vond zich op haar geimproviseerd nachtleger zeer op haar gemak, en voor het eerst sedert zij te Marlowka was, waren hare zenuwen kalm en was haar gemoed onbezwaard. Zij hoopte eens heerlijk rustig te slapen en stelde daarom de lezing van het dngboek tot morgen uit. Terwijl zij iniommelde, dacht zij met een glimlach: «Men heeft er eigenlijk voordeel bij, als men niet boos is; ik getroost mij eene opoffering voor mama en Chivria weet die terstond te beloonen: mijn bed is waarlijk niet slecht.” XI. Den volgenden morgen gevoelde Marie zich, bij raar ontwaken, friseh en opgeruimd, wat haar te Marlowka nog niet dikwijls gebeurd was. Tot ïu toe was de minste zwarigheid voldoende geweest >m haar voor een ganschen dag te ontstemmen ; lan legde zij zich des avonds afgemat te bed, diep onrustig en was bij haar ontwaken nog even vermoeid. En de nieuwe dag was weder rijk aan ïieuwe oorzaken tot ergernis, zoodat eigenlijk ;eheel haar bestaan vervuld was van haat en verïittering, en alles om haar heen zich vertoonde
als in dikke duisternie. Zij vreesde zelfs dat hare kwaadheid haar ten slotte krankzinnig zou maken, Aanvankelijk had die boosheid haar eenige verlichting geschonken- In het verachten van de geheele wereld is een soort van wreedaardig genot gelegen. Maar op den duur was zij tegen deze onnatuurlijke gemoedsstemming niet bestand; zij voelde zich er door neergedrukt en zocht instinctmatig naar een middel om hare zenuwen tot rast te brengen. Het dagboek van Claudia had haar aan den kring van verbijsterende indrukken ontrukt , hare zenuwen werden daardoor weldadig aangedaan en begonnen zich langzamerhand te ontspannen. Even koud als vroeger nam zij op school haren zetel in ; zonder grootere belangstelling dan vroeger ging zij langs de banken om hare leerlingen terecht te wijzen; maar de diepe rimpels op haar voorhoofd, die de kinderen bevreesd maakten, waren verdwenen. Zij fronste de wenkbrauwen niet meer en in hare oogen verscheen niet meer, als vroeger een onheilspellend vuur bij de minste ongerechtigheid der schooljeugd. En ofschoon jong-Marlowka zich volstrekt niet gewilliger en leerzamer betoonde dan anders, werd geen der leerlingen in den hoek gezet of veroordeeld om te knielen. Gedurende de schooluren was Marie zeer verstrooid. Zij scheen eene onwederstaanbare neiging tot peinzen te hebben, De gedachten die in haar opwelden, kon zij niet tegenhouden. Zij kon nu de schoolkinderen, ofschoon deze even onzindelijk ruw en ongemanierd waren als gisteren, zonder afkeer aanzien. Is het hun schuld dat zij zoo zijn P vroeg zij zich af. Is het hun schuld dat het lot mij veroordeeld heeft met hen om te gaan? Immers neen. Dit laatste is de schuld van mijne moeder en van ahem”. Veeleer sta ik schuldig tegenover de kinderen omdat ik deze taak, die mij tegenstaat, heb aanvaard. Zij zijn daarbij in het nadeel want hadde ik deze betrekking niet aangenomen, zij zouden misschien eene onderwijzeres hebben gekregen, die liefde had voor haar werk en zij zouden daarbij gewonnen hebben. Rechtvaardigheid boven al. Ik ben dezen kinderen mijn onderhoud en derhalve dank schuldig. De scholieren hadden de verandering van hunne onderwijzeres wel .opgemerkt, maar er eene uitlegging aangegeven, die hun door de vrees voor haar werd aan de hand gedaan. Zij zagen er namelijk het voorteeken in van eene geweldige uitbarsting en verwachtten elk oogenblik dat de liniaal in werking zou worden gebracht. Toen de school uitging, slopen zij weg met nog meer beschroomdheid dan anders. Chivria scheen zich in vriendelijkheid voor hare jeugdige meesteres te willen uitputten. Bij het middagmaal had zij deze eene groote verrassing bereid door het opdragen van een gerecht, dat anders zelfs op feestdagen niet op tafel verscheen namelijk taartjes met ingelegde vruchten. De brave huishoudster had zieh verstout het benoodigde daartoe te gaan vragen aan de vrouw van den geestelijke en was daarbij niet in gebreke gebleven verslag te doen van hare waarnemingen. «Onze juffrouw, de onderwijzeres, is veel zachtzinniger geworden,” zei ze. «Voor hare moeder is zij vriendelijker en behandelt deze, ik zal maar zeggen : n.enschelijker. Wat heeft dat arme mensch uitgestaan 1 Zij deed niets dan weenen. En nu ? De juffrouw heeft haar, zoo waarlijk, haar eigen bed afgestaan. Geef u mij nu een doos confituren dan kan ik haar eens traoteeren. Mogelijk heeft het ongeluk haar zoo hardvochtig gemaakt; God weet het. Maar het doet mij zoo goed als ik zie dat een hardvochtig mensch zachtmoediger wordt. (Wordt vervolgd).
"Een Generaalsdochter". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326011:mpeg21:p00001
EERSTE BLAD.
Reclames betredende de bezorging dezer Courant,
gelieve men t jdig op te gever aan ons bureau, Groote Nlarkl 35.
Veranderingen ïr advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uit gave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan»
HTGliNlSCHE STOFZ UIGEBIJ.
dbiiim. snmnmiu. Geb. VERHOEVEN, Veemarkt 82. BREDA. Tel. 212. DE VLINDER. Meubileeringen. Wiegen. Luiermanden. BEU NGEUIJ. MEEBELFABRI L
-fiaaamzjois aHasivaioiH
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326011:mpeg21:p00001