* Reclames betreffende de bezorging dezer Courant,
gelieve men t;jdig op te geven aan ons bureau, Groote Markt 55.
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326037:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1906/02/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326037:mpeg21:p00001
Frins H». rroeoetzKui, uie vuui aan de Russische konstitutioneel-democratische partij den rug heeft toegekeerd geeft van deze party de volgende schets: De K. D. partij is eigenlijk geen partij, maar een bond, die de meest verschillende elementen in zich vereenigt, hetgeen duidelijk te voorschijn treedt in de dubbelzinnigheden van haar program en haar taktiek. In haar politiek program beveelt de partij het één Kamerstelsel aan maar ook dat van twee Kamers. Het agrarische program vertoont socialistische maar ook individualistische richtingen. Ook in de taktiek bestaat dikwijls groote tegenspraak, door welke men in een ernstig conflict met zijn geweten komt. Het behoeft dus niet te verwonderen, dat de K* D. partij de bemiddelde klassen heeft afgestooten en de volksmassa s niet heeft kunnen winnen. De boer heeft behoelte aan onmiddellyke oplossing van de agrarische quaestie, maar nog meer van de boerenquaestie in haar vollen omvang. De K. D. paitij echter houdt hem slechts met praatjes aan het lijntje. Dat de partij geen succes heeft bij de volksmassa’s, vloeit ten deele daaruit voort, dat zij daar te kampen heeft met de concurrentie van de uiterste partijen, die veel meer beloven. Ze heeft by dezen wedstrijd alleen het voordeel dat ze monarchistisch is. Maar op welke wijze maakt ze gebruik van dit voordeel? Onvoorzichtige sprekers hebben aan de tegenstanders zoowel van rechts als van links aanleiding gegeven om de K. D. partij te kunnen beschuldigen, dat ze noch oprecht monarchistisch, noch oprecht republikeinsch is. En van deze fouten zullen de vijanden van de partij in den aanstaanden kiesstrijd het meest uitgebreid gebruik maken.
"RUSLAND.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326037:mpeg21:p00001
Zekere Félicien Cattier, pro'essor aan de Brusselsche universiteit, heeft een brochure uitgegeven: Etude sur la situation de 1 Etat indép'endant du Congo, waarin op gedocumenteerde, maar daarom misschien des te scherper wijze tegen honing I.eopold wordt te velde getrokken. Cattier beweert, dat het kroondomein in de Congo, dus het persoonlijk eigendom van koning Leopold, 289375 Ii.M.s beslaat, een gebied 10-maal zoo groot als heel België. Dit gebied omvat 29 pCt. van het sinds 1896 geëxploiteerde caoutchoucgebied en zou 11,534 tonnen van dit product hebben
opgeleverd, wat een netto winst beteekent voor koning Leopold van 801/, millioen francs, v Cattier herinnert eraan, dat minister Smet in u Juli 1903 had verklaard, dat de winsten van v het kroondomein voor nuttige instellingen van li diversen aard zouden worden gebruikt, doch F de hoogleeraar constateert, dat de Koning v sedert 1901 in de gemeente Laeken en Brussel s 94 onroerende goederen heeft gekocht voor d ruim 10 en 21 perceelen in Ostende voor r bijna 2*"millioen francs. 1 De schrijver voorziet door een en ander | groote moeilijkheden bij de opvo'ging van Leopold in zijn dubbele functie van koning c der Belgen en souverein van den Congostaat c en bepleit een in bezitneming van den Congostaat door België. Volgens den Matin zal Dinsdag de socialist > Vandervelde in de Belgische Kamer naar 1 aanleiding van dit geschrift een interpellatie 1 tot de regeering richten. Prof. Albéric Rolin, hoogleeraar aan de Gentsche hoogeschool en voorzitter van het > Institut de Droit International, bespreekt „de zaak Joris’’ in een opstel in de «Revue de Droit International». De hoogleeraar laat de quaestie of Joris schuldig is geheel buiten bespreking. Hoe de bekentenissen, die Joris zou hebben afgelegd, hem zijn ontlokt en in hoever ze van beteekenis zijn, weet hij niet en al is hij in dat opzicht niet gerust, hy 1 begeeft zich ook in deze quaesties niet. Hij ■ wil alleen onderzoeken of Joris rechtens niet ! moest worden overgegeven aan de Belgische 5 antnritpiten om in Belsië voor het Hof van
autoriteiten om in tseigie voor nei noi van Assisen van Brabant terecht te staan. Prof. Rolin nu twijfelt er niet aan, dat dit het geval is. Op grond van den tekst van het tractaat — onzen lezers bekend — waarin ook geen onderscheid gemaakt wordt, zooals in andere tractaten tusschen misdaden tegen Belgen en tegen Turksche onderdanen, meent de schrijver, dat de Porte zich niet, zooals zij nog tegen Frankrijk, zou kunnen doen, voor haar stelling kan beroepen op den tekst van het tractaat. De schrijver wekt ten slotte de Belgische regeering op, in geval haar verzoek om uitlevering wordt geweigerd — zich te wenden tot de regeeringen van andere landen, die belang hebben bij de capitulaties, tot Duitschland, Engeland, Oostenrijk, Frankrijk, om hun tusschei,komst te vragen. Immers deze moeten wenschen dat hun aandacht wordt gevestigd op een precedent, dat de beginselen, waaraan zij vasthouden, zou kunnen in gevaar brengen en zouden het recht hebben het der Belgische regeering kwalijk te nemen, als zy niet alles deed om die beginselen te vrij waren en te verdedigen. Voor de in Duitschland heerschende stemming is kenschetsend een vlugschrift van zei : T7 Unmliliniionn r\\ior' «’rlon
keren majoor Karl von Bruchhausen over «den j oorlog van morgen». Hij dacht een oorlog tusschen Unltscliland en Eagelnnd volsterkt onvermijdelijk. Binnenkort, zegt hij, zullen de drie Engelsche vloten uit het kanaal, den Atlantischen Oceaan en de Middellandsche Zee zich vereenigen en hij vraagt zich af, of zij zich dan niet toevallig in de richting van Cuxhaven of Kiel zullen begeven — een zenuwachtige bezorgdheid die herinnert aan den tijd toen het bezoek van de Engelsche vloot in de Oostzee werd aangekondigd.
Maar al wordt de oorlog met Engeland vroeg of laat onvermijdelijk, hij kan toch wel uitgesteld worden. Duitschland moet alle wrijving vermijden en zich middelerwijl onophoudelijk wapenen voor den beslissenden strijd. Met Frankrijk wil Bruchhausen in vrede leven, hij wenscht zelfs een toenadering. «Want het spreekt van ze’f, dat bij de eerste vijandige daad van Engeland een ultimatum uit Berlijn naar Parijs geseind zal worden, om FTankrijk tot partijkiezen le dwingen.» Ten slotte gaat hij na, wat de beste manier zou zijn om Frankrijk binnen te vallen en verklaart zich dan voor de streek tusschen Epinal en Toul, die volgens hem onvoldoende verdedigd is. Tot dusver ging liet nog al te Algeclras. Maar men vermeed dan ook zorgvuldig het belangrijkste en gevaarlijkste punt aan te raken : de politie quaestie. Thans echter schijnt er werkelijk een kink in den kabel te komen. Het artikel van den oud-minister De Lanessan in de Siècle, waarvan wij dezer dagen melding maakten, heeft de booze geesten opgeroepen en nu is het alsof opnieuw het woord van Göthe bewaarheid wordt: ,.Die ich rief, die Geister, werd’ ich nicht
,.L»ie icn riei, uie uciaiei, wciu iwi uiv.ui. | mehr los”. 1 Een Wolff-telegram meldt: Het artikel ( van De Lanessan, die zich kras tegen de 1 toekenning van het algemeene mandaat voor de politieregeling aan Frankrijk uitsprak, schijnt voor de Fransche gedelegeerden de aanleiding te zijn geweest om hun taktiek te veranderen. Zy stelden onverwacht den eisch, dat de politie-quaestie het eerst zou worden geregeld. Daarmede was het gevaarlijke punt aangeroerd, het punt, waarop ernstig verschil van meening bestaat tusschen Frankrijk en Duitschland. Frankrijk toch wenscht met de geheele regeling der politie .n Marokko belast te worden, ook buiten de Algerijnsche grensdistricten. Duitschland staat op het standpunt dat het dit onmogelijk kan toestaan. Zooals Wolffs offieieuse mededeeling dat uitdrukt : Duitschland kan geen voorstel goedkeuren, waarvan de Tuniseering van de geheele kust van Marokko het gevolg zou zijn, omdat daardoor de plannen van Frankrijk tot inlijving van Marokko zouden worden gediend en Duitschland juist tegen deze plannen heeft geprotesteerd. Da Fransche pers' heeft nu aanleiding gevonden krachtiger dan ooit voor den Franschen eisch op te komen. De Figaro verklaart: dat Frankrijk elk voorstel om een
klaart: dat Frankrijk elk voorstel om een internationale politieregeling in Marokko in , te voeren, moet verwerpen. Tal van andere bladen slaan denzelfden toon aan. Zelfs Clemenceau zegt in de Aurore : Het voorstel van De Lanessan, dat den Sultan in staat zou stellen Duitsche officieren bij de Marokkaansche politie aan te stellen, is onaannemelijk. „Duitschland zou daardoor in staat zijn, tijdens een Europeeschen oorlog, een opstand in Algiers te doen ontstaan. Frankryk mag een post van groot strategisch belang niet uitleveren aan een land, dat zelfs in eeu tijd toen er geen enkele reden voor een conflict was, Frankryk bedreigde.” Clemenceau kan slechts één oplossing goedkeuren: dat aan Frankrijk en Spanje, onder
controle van Europa, de regeling der politie i wordt opgedragen. ! j Uit Boedapest wordt aan de Köln. Ztg. \ gemeld: . 1 Verschillende met de oppositie in verbinding I staande bladen, wijzen er op dat de jongste poging om vrede te sluiten mislukt is ten gevolge van misverstanden bij de uitlegging i vau de den Koning voorgelegde vredesvoorwaarden. Zij verlangen daarom ter opheldering van deze misverstanden de voortzetting der vredesonderhandelingen. De aangekondigde reis van baron Fejervary naar Weenen staat in verband met een voorgenomen wijziging in de samenstelling van het kabinet. De aanstaande aftreding van den minister van binnenlandsche zaken Kristoffy wordt algemeen bevestigd. Ook andere wijzigingen in het ministerie worden verwacht. Zoo zal ook het voorloopig nog door baron Fejervary beheerde departement van financiën een chef krijgen. Met het oog op de dreigende staking der kolenmijnwerkers in de Vereenigde Staten nemen ook de mijneigenaars groote voorzorgsmaatregelen. De anthraciet-maatschappijen hebben 13 millioen ton kolen iD voorraad en zy hopen I ij den aanvang van de staking over 28 millioen ton te beschikken. De staking zou in dit geval maanden kunnen duren. Men \erwacht, dat ten minste 90 procent van het aantal arbeiders in de anthraciet-mynen aan den oproep tot staking gehoor zal geven, terwijl van de arbeiders in de districten welke de zachte kolen voorthrengen, naar men verwacht, slechts de helft zich bij de stakingsbeweging zal aansluiten.
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326037:mpeg21:p00001
Prof. Von Behring heeft zooals we gemeld nebben deze week in de vergadering van den Duitschen Landbouwraad mededeelingen gedaan over zijn jongste onderzoekingen ter bestrijding van tuberculose. Hij verklaarde o.a. dat het middel door hem ter bestrijding van die ziekte onder het rundvee toegepast, de zoogenaamde bovo-vaccinatie, waarbij een stof met levende tuberkelbacillen wordt ingespoten, niet op mensehen, met name jonge kinderen, toegepast kan worden. Wel kan dit zonder gevaar geschieden met een entstof die hij bereid heett en die vrij is van bacillen vatbaar voor voortplanting, maar toch immuun maakt. Hy heett deze stof «tuberculose” genoemden beschrijft haar als een gele wasachtige vloeistof, welke ’t hem gelukt is zoo te bereiden, dat zij voor verzending geschikt is en die bij jonge kalveren, herhaaldelijk gedurende 2—4 weken ingespoten, hen even bacillenvrij maakt als bovo vaccinatie. Door toepassing van dit middel heeft prof. B. uit melk van gezonde koeien, welke virulente tuberkelbacillen bevatte, deze geheel zien verdwijnen. Dit opent het uitzicht dat ook bij mensehen dit middel tot bestrijding der ziekte kan dienen. En zooals hij reeds op het congres te Parijs heeft gezegd, niet als middel tot genezing van longtering als het longweefsel reeds is vernield, maar als een voorbehoedmiddel, om bij jongelieden het ontstaan der ziekte te voorkomen en op reeds aanwezige tuberkelhaarden zoo le werken, dat hun zelfgenezing volgens de natuurlijke lichaamskracht, niet wordt tegenweikt door het ontstaan van nieuwe tuberculose
nfectie. Prof. B. blijft bij zijn reeds toen aan«ekondigd besluit, eerst in den herfst van dit jaar zijn nieuw middel voor toepassing op rr.enschen vrij te geven, zoodat het overbodig is, wat velen reeds gedaan hebben, zich vroeger tot hem te wenden. Verder deelde hij mede op weg te zijn door behandeling van koeien een melk te verkrijgen die voor zuigelingen immuniseerende eigenschappen heeft. Daarmede zullen echter nog jaren gemoeid zijn omdat men niet eerder met zekerheid .kan nagaan of de dieren zelve vrij zijn. De wandschilderingen van Preller, die met zooveel moeite uit het zoogenaamde Römische Haus te Leipzig zijn losgemaakt en die door de eigenaren aan den Sakshchen staat ten geschenke zijn gegeven, zullen geplaatst worden in de Universiteitsbibliotheek te Leipzig. Op de veiling van handschriften uit de verzameling van Meyer Cohn te Berlijn, werd voor een brief van Menzei met vijf caricaturen van Joden er op 625 mark betaald; andere brieven van Menzei deden tusschen de 9’/^ 414 Mark. Een brief van Böcklin en Lenbach samen haalde maar 100 mark, een van Anglica Kaufman f 10. Prof. Biütt heeft thans, naar het Berliner Tageblatt bericht, zijn schets voor het standbeeld van Prins Frederik Hendrik van Oranje (vader der gemalin van den «grooten Keurvorst”), hetwelk bij de andere beelden op het terras van Keizer Wilhelms paleis geplaatst zal worden, gereed en aan den Keizer vertoond. De Stadhouder is afgebeeld in het harnas, met een breeden halskraag. Keizer Wilhelm keurde de schels goed, maar verlangde alleen nog een hoed voor den Prins.
"Wetenschappen en Kunst.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326037:mpeg21:p00001
Iet ministerie en de vrijzinnig democraten. De Vrijz.-Dem. (orgaan van den Bond) drukt le bekende verklaring van minister De deester in de Eerste Kamer af, dat de vrijz lem. partij wèl heeft medegewerkt tot de samenstelling van het Kabinet, onder de mits lat de Regeering zich aan het pogram van Unie en Bond zou houden — en vermeldt iaardoor de (ook door ons medegedeelde) tegenspraak van de Arnh, Gt. »rnet volle instemming.” Het blad zegt, dat de feiten die het heeft medegedeeld niet weersproken zijn en besluit dan: Ieder kan daaruit voor zich gevolgtrekkingen maken. Dit moet nu wel voor ieder duidelijk zijn, dat de juistheid der interruptie, welke tot alle beweging hanleiding gal, is bevestigd: de vrijzinnig democraten hebben in de samenstelling van het Kabinet geen stem gehad. De pogingen om dit te logenstraften, hebben getaald. Het doet ons oprecht leed, dat deze strijd, waarin noodzakelijk de eene onaangenaamheid door de andere werd uitgelokt, dit onverkwikkelijk karakter heeft gehad. Wij zullen dien strijd niet langer rekken dan noodzakelijk was, al zijn er, die dit gaarne zouden zien en die nog steeds om meer licht blijven roepen.
Deze geschiedenis kan echter, zoowel voor eventueele Kabinetsformateurs als voor anderen eenige leeriDg inhouden. De verantwoordelijkheid, ons door onze daden opgelegd, zullen wij blijmoedig dragen en met de Regeering werken wij voort met den hartelijken wensch, dat het militaire conflict het eenige moge blijven. Hoog water. Door den zeer hoogen waterstand en harden wind zijn de landen aan den spoorweg tusschen Oudeschoot en Wolvega ondergeloopen, en vertoonen één zee. Nederland en België. Volledigheidshalve moeten wij nog melding maken van een drietal artikelen over dit nu veelbesproken onderwerp van den heer A. L. H. Obreen in De Telegraaf. Een driejarig verblijf in België heeft dezen schrijver tot de overtuiging gebracht, „dat de tegenwoordige toestand, met een douanegrens tusschen Nederland en België, als gold het de scheiding tusschen twee groote staten als Duitschland en Rusland, geen zin heeft. De tijd is voorbij (schrijft hij) van die kleine economische eenheden. Zoo goed als in de laatste jaren der 18e eeuw de binnenlandsche douanen in Nederland, België en Frankrijk werden te niet gedaan, zoo goed als de binnenlandsche tolgrenzen verdwenen in de eerste helft der 19e eeuw in Duitschland, en in de tweede helft in Italië, evenzeer moeten wij er naar trachten, de douaneliniën in geheel Westelijk Europa te doen verdwijnen. Wij moeten daarvan één groot douaneverbond maken.” Dat kan zeer goed, denkt hij en schr. werkt dan verder uit, hoe dat zou kunnen geschieden, ’t Is ook noodig, meent hij, omdat z. i. het Europeesche evenwicht, waarop België en Nederlandj in de tweede helft der negentiende eeuw hebben gesteund, zal verplaatst worden. Nadere aansluiting bij België is een vereischte, maar daarbij zal het met kunnen blijven „dan begint eerst met recht onze nationale rol.” De rol is: toetreden tot het Duitsche Tolverbond en daar in samen den toon aangeven, „het groote Germanië feitelijk beheerschen.” Dat hangt, volgens den schrijver, slechts van ons zelven af. Wij zijn ijverig, sober, wij weten veel feiten, wij spreken goed vreemde talen, wij zijn over het geheel vlug van begrip, alle hoedanigheden, welke in dien strijd om het bestaan ons omhoog zullen houden, JOmstreeks de helft der dertiende eeuw was er een graaf van Holland, Willem II, die Roomsch Koning werd, en Duitsch Keizer zou zijn geworden, indien hij in het leven ware gebleven, Wij halen dit feit aan, om duidelijk te maken dat nauwere aansluiting bij Duitschland volstrekt niet noodwendig
bij Duitschland volstrekt niet noodwendig het verdwijnen onzer nationaliteit met zich brengt.” De heer De Beaufort haalt als argument tegen het tolverbond met België aan, dat wij onze handelstractaten zouden moeten opzeggen. Maar dat is, volgens den heer Obreen, geen argument tegen het tolverbond. Daar is het integendeel juist om te doen. „Wij moeten voordeeliger voorwaarden bedingen, dan wij tot nu toe hebben gehad, En die zullen wij kunnen krijgen ook, want na het tolverbond hebben wij een markt van twaalf miliioen welgestelde verbruikers, en het zal aan menige natie wat waard zijn, om die tot klant te hebben. Dan zullen wij ook tegenover het Duitsche tolverbond een houding krijgen welke meer strookt met onze nationale waardigheid Dan zullen wij in gezelschap met België kunnen aankloppen bij Duitschland, om te bespreken op welke voorwaarden wij ook leden zullen kunnen worden van het Duitsche Tolverbond, dat ons thans ieder afzonderlijk in de kon laat staan en ons plat drukt.” Het betoog van den heer Obreen draait vooral om de meening, dat ons Nederlandsch vrijhandelstelsel uitsluitend tot gevolg heeft — zoo niet, erop berekend is — binnenlandsch kapitaal van onze nijverheid af te houden en naar het buitenland te zenden, d. w. z. den effectenhandel te beschermen. Gezond zal de toestand z. i. eerst worden, wanneer wij deze richting verlaten dat is protectionisten worden, en, arm in arm met de Belgen, Germania tegemoet treden 1 De zaak Hngenliolz-Wijnkoop. Het Volk bevat de volgende mededeelingen: Van de afdeeling Amsterdam IX was in de Partybestuursvergadering van heden het volgende schrijven ingekoraen : «Door de huishoudelijke vergadering onzer afdeeling, gehouden op 7 Februari 1906 in «d’Geelvinck,” is op 1 na algemeene stemmen (62 leden waren tegenwoordig) de navolgende motie aangenomen, die hierbij te uwer kennisse wordt gebracht. «Ie. Dat het de daden van Wijnkoop in het conflict-Hugenholtz-Wijnkoop, die geleid hebben tot het publiek schandaal dat de eene partijgenoot den anderen post, sterk af keurt. 2e. daar een dergelijk optreden iemand onwaardig maakt lid van het P. B. te zijn, verzoekt de afdeeling het P B. maatregelen te nemen, dat Wijnkoop zijn tunctie als partijbestuurder zal neerleggen.” Naar aanleiding van dit schrijven, nam het P. B. in zijn vergadering van heden het volgende besluit: «Het P. B., hoezeer de dringende noodzakelijkheid erkennende, zich zooveel mogelijk van polemiek te onthouden en evenzeer den dringenden wensch uitsprekend, dat ook de partijgenooten verdere polemiek staken, meent in antwoord op de motie van de afdeeling Amsterdam IX en naar aanleiding van verschillende ingezonden stukken. Ie. te moeien verklaren, dat het geen termen aanwezig noch zich bevoegd acht op Wijnkoop pressie uit te oefenen zijn lidmaaischap van het P. B. neer te leggen; 2e. te moeten opkomen tegen de beweringen door enkele inzenders in Het Volk, alsof het tot optreden in de zaak-Hugenholtz ook maar in eenig opzicht zou zijn gedreven door de zucht om het persoonlijk belang van zijn mede-hd Wijnkoop te dienen, dat het P. B. eiken stap (ook het onderhoud met de partijgenooten; I
;ommissarissen der «Centrale”) gedaan heeft snkel en uitsluitend uit overwegingen van partijbelang. Evenzeer verklaart het P. B., dat van de zijde van Wijnkoop geenerlei poging is aangewend om van zijn lidmaatschap van het P. B. gebruik te maken, ten einde van het P. B. behartiging van zijn persoonlijk belang te verkrijgen”. Deze motie werd aangenomen, het le gedeelte met algemeene stemmen; het 2e gedeelte met 1 stem tegen, van een lid, dat deze verklaring overbodig achtte. In een drukbezochte vergadering werd door de afd. Amsterdam VII der S. D. A. P. met op 1 na algemeene stemmen de volgende motie aangenomen: «De vergadering enz., spreekt haar afkeuring uit over de houding van Wijnkoop in zake het geschil-W,-H., meent in het belang der partij het P. B. er op te moeten wijzen dat inmenging zijnerzijds in zulke persoonlijke geschillen nadeelig voor de partij moet zijn, eischt dat het P. B. zich onmiddellijk in de zaak W.-H., die nu parfyzaak is geworden, uitspreekt, en gaat over tot de orde van den dag. Duur bouwen door de genie. Men schrijft «van goed ingelichte zijde» aan de «Arnh. Ct.»: Bij de behandeling van de Oorlogsbegrooting voor het jaar 1906 in ue Eerste Kamer is, als gebruikelijk, geklaagd over het dure bouwen der genie. In de stukken was dat vei wijt door den Minister met beslistheid afgewezen. En toen de opmerking in het mondeling debat opnieuw ter sprake kwam, tartte de Minister de opponenten eens een voorbeeld van te duur bouwen te noemen. De Minister nam het opnieuw op voor de militaire genie, die in haar ontwerpen uitsluitend rekening houdt met de eischen, die door de autoriteiten en de gebruikers aan haar bouwwerken worden gesteld. Ik geloof dat er van het dure bouwen der genie een zeer recent voorbeeld kan genoemd worden. Het is gekweten uit de wet tot aanschaffing van snelvuurgeschut. Men weet dat het veldkanon, dat thans door een snelvurend type wordt vervangen, in de parken in de openlucht werd bewaard. Voor lederen vuurmond was een met eigen middelen vervaardigd, meestal verplaatsbaar houten afdakje, dat het kanon, niet de raderen, op de parkplaats voor regen, enz. beschutte. De invoering van het snelvuurgeschut maakte voor dit nieuwe materiaal meer voorzorg gewenscht. Door de betrokken autoriteiten was voorgesteld om de vuurmonden in zoogenaamde dakloodsen op te stellen, die uit een dak op palen bestaan. Men had dan de eenvoudige ruimten verkregen, den langen vooren achterkant geheel open, waarin op de groote boerderijen het landbouwgereedschap bewaard wordt. Maar dat soort «bouwen» verwierp de militaire genie zoo ver mogelijk. In de couranten heeft men kunnen lezen dat in de garnizoenen, waar bereden artillerie aanwezig is, gebouwen zijn aanbesteed van f 22,000 tot f24,000! I Dit zullen nu wel uitnemende gebouwen zijn; de stap van een houten hoesje tot deze gebouwen is echter groot en ik kan verzekeren dat bij de bereden artillerie maar één oordeel is over dit doelloos en dwaas duur bouwen der genie. Hr. Van Houten en mr. Goeman Borgesius. Over deze beide personen, die op politiek gebied een belangrijke rol vervullen, schreef dezer dagen Politicus in de Opr. Haarl. Crt.:... Tusschen den oud-Minister Van Houten en den oud-Minister, thans ook ex Kabinetsformeerder Goeman Borgesius heeft van meet af aan bestaan een zeer innige incompatibilité d’humeur et de caractère. Er is een tijd geweest toen de heer Borgesius behoorde tot
IUVjU UV uow* V O vvwwvi ww vv. ■ de «suite” van mr. S. van Houten. Laatstgenoemde was de leider, de aanvoerder, de evenknie van een Verniers van der Loeff, misschien van een Thorbecke zelfs... De heer Borgesius, daarentegen, was de goedbruikbare, handige, welbespraakte, slimme, ook wel kundige en practische uitvoerder der ordonnantiën van den chef... De heer Borgesius was eigenlijk zoo’n beetje de «officieele journalist” van de toon-aangevende Kamerelub; de man van ’t populariseeren, van de tribune, voor de massa. Van Houten was en bleef heer en meester, de groote man, de geleerde, philosoof, de staatsman. Toen is aangebroken de periode der epigonen. Van Houten en Borgesius werden gelijken. En de formateur van het huidige Kabinet zal even innig gevoeld hebben, dat hij ’t in omvang van kennis zoowel als in grootheid van staatsmans-eigenschappen moest afleggen, en deerlijk ook, tegenover zijn voorganger in het Torentje ... En Van Houten kan slechts met een wysgeerigmedelijdend lachje denken aan’t als staatsmanposeeren van z’n opvolger en voormaligen instructiën-afwachter ... Aldus is geboren die groote, diepe, onverzoenlijke, felle antipathie tusschen de beide mannen, die ik hier noem. Beiden hebben de défauts de leurs qualités in zeer bijzondere mate en die gebreken verschillen even scherp van elkander als de geaardheid en de eigenaardigheden van beide oud-Ministers. Het ongeluk van mr. Van Houten is zijn ijzeren onverzettelijkheid, zijn absoluut gemis aan geschiktheid om zelfs een duim breed gronds prijs te geven. Het kloeke, stevige karakter in hem is daardoor «vergroeid” tot iets, wat onvermijdelijk in de practische politiek van den dag tot «haken en oogen” aanleiding moest geven. De heer Van Houten heeft er vrienden door vervreemd; te behalen succès door bedorven; zijne carrière ten slotte geschaad. Hij heeft den lande niet kunnen schenken datgene, waar zijne schitterende geestesgaven en zijn hoog karakter hem toe bestemd schenen te hebben. En hij is nu gedoemd tot de vrij wel-passieve rol van Nederlandsch Senator ... Bij den heer Borgesius is juist’t tegenovergestelde het geval. De mogelijkheid schijnt niet uitgesloten, dat, ook in de oogen van hen die den heer Borgesius thans nog beschouwen als evenknie van Thorbecke en Kuyper, de aureool, welke in hun verbeelding om het hoofd van den Enkhuizenschen afgevaardigde straalt, zal verbleeken. Dat ook zij hem zullen gaan beschouwen als behoorend tot de politici van den tweeden rang, tot de zeer handigen, op wie ondanks al hunne kostbare gaven en practischen »kijk” op de dingen, het epitheton «staatsman” niet kan worden toegepast zonder dat om nagenoeg aller lippen een ironisch spottend glimlachje gaat spelen ... «Het staat wel vast, dat in de geschiedenis der Nederlandsch? politiek , en wat daar alzoo aan vast zit, van de negentiende eeuw, tweede helft, de figuur van mr. S. van Houten, het Kamerlid, den Minister en den senator — zal worden geschetst als één van de weinige, werkelijk groote, magistrale figuren, terwijl vele anderen, die door «kunstjes” en tot schade hunner moreele waarde, evenhoog wisten te klimmen als hij, zullen gerekend worden tot ’t heirleger der grootere en kleinere «epigoontjes”, waar onze tijd zóó schatrijk aan is ...” Een belangrijk proces. Een voor Twente belangrijk proces is aanstaande, nu de grootste grondeigenaar, baron van Heeckeren te Twickel de stad Enschedé gedagvaard heelt om «op te houden met het afvoeren of doen afvoeren van vuil rioolwater naar en in de Twikkelerbeek, omdat daardoor het water, vloeiende door zijne goederen, zoodanig vervuild wordt, dat het vooral in den zomer een or.dragelyken stank verspreidt, de visch doodt, het park ontsiert en de omgeving in hooge mate veronaangenaamt”. In oen hoofdartikel van het Twentsch Zondagsblad juicht S. hierover. Eindelijk zal de koe bij de horens worden gepakt. De Enschedésche fabrikanten, die bovendien nogj als forensen zooveel mogelijk het belastingbetalen ontduiken, doen niets om den treurigen toestand voor de omgeving te verbeteren. S. vraagt: «Zou afdoende zuivering van het rioolwater jaarlijks een ton behoeven te kosten ? En zou die industrie niet jaarlijks dertigmaal dat bedrag als eindcijfer boeken? Volgens hem is ingrijpen dringend noodig. «Of de heer van Twickel naar de wet recht heeft, is niet aan mij om uit te kunnen maken, zegt hij ten slotte. Maar dat hij uit alle andere beweegredenen een rechtmatige, billijke, voor landbouw, visscherij, voor gezondheid en verkeer eene nuttige en zeer te waardeeren daad van verzet tegen de grove zelfzucht der Enschedésche fabrikanten verricht heeft, dat moet iedere vrije redactie dankbaar getuigen, omdat het de waarheid is. Want achter deze particuliere procedure staat allereerst een grcot Twentsch belang I” Terwijl we S.’s artikel lazen, dachten we aan de proeven, die met zooveel succes in Amerika ziju genomen ter zuivering van groote stroomen verontreinigd water. We bedoelen de door ons destijds vermelde proeven met kopersulfaat. Dat bleek een zeer goedkoop en afdoend middel te zijn. Wellicht moet Twente ook dien kant uit. Jaloerache bond. Uit Voorschoten meldt men aan de N. R. Ct.: Hoe voorzichtig men moet zijn met huisdieren, leert het volgende: Het zoontje van den heer Varkevisser, alhier, een aanvallig kind van vier jaar, dat de lieveling was van alle huisgenooten, zat op den grond te spelen. De hond lag op een stoel. Toen alle huisgenooten zich verwijderd hadden en de kleine zich een oogenblik met de hond alleen in de kamer bevond, vloog de hond op het kind aan ■ .1 . • I 1 I .* 1 2. J _
en beet het in het gezichtje, zoodat de neus en een oog vreeselijk verminkt waren. Met moeite kon men de hond van het kind loskrijgen. Men vermoedt, dat den hond jaloersc’n op het kind is geworden, waarvan hij reeds meermalen blijken had gegeven. Het kind wordt in het St.-Elizabethgesticht te Leiden verpleegd en uiterst zorgvuldige behandeling geeft nog kans op behoud der beide liehaamsdeelen. Lastig geval. Een eigenaardig geval vermeldde de Dev. Cour. Een huwelijk was eenige jaren geleden wegens kwaadwillige verlating verbroken. De man wilde na ver.oop van den wettigen termijn een tweede huwelijk aangaan met de vrouw, die de zorg voor zijn kinderen heeft op zich genomen. Thans is echter gebleken, dat de rechtsgeleerde raadsman verzuimd had het vonnis, waarbij de echtscheiding was uitgesproken, binnen den wettigen termijn in de registers van den burgerlijken stand te doen inschrijven. De kracht van dat vonnis is alsnu vervallen en zelfs kan geen nieuwe vordering tegen de echtgenoote wegens kwaadwillige verlating worden ingesteld. Arme rissckers. Met den bij Callantsoog omgeslagen botter zijn vergaan de Huizer visscersGijsbert Veerman en zijn knecht Gerbert Weseland, beiden huisvaders. Een droom. Naar van volmaakt geloofwaardige zijde aan de N. Ct. werd medegedeeld, heeft zich niet lang geleden in een geacht Amsterdamsch gezin het volgende merkwaardige feit voorgedaan : Een der zoons was werkzaam aan een groote industrieele onderneming op een der buitenbezittingen in Indië. Op zekeren morgen verleide de moeder aan het ontbijt, dien nacht te hebben gedroomd, dat haar zoon de terugreis naar Nederland had aanvaard. «Hé wat toevallig” — luidde de opmerking van een der zusters — «ik heb vannacht precies hetzelfde gedroomd.” Anderhalve maand later stond het jonge mensch voor de verbaasde oogen van zijn familie-leden. Hy was ziek geworden en om gezondheidsredenen huiswaarts gekeerd, zonder daarvan vooraf bericht te zenden. Bij vergelijking bleek, dat hij zich had ingescheept op den dag, waarop, moeder en zuster te Amsterdam van zijn terugkeer hadden gedroomd.
Beclit van vereeniging. In de vorige week sloten zich te Delft negen werksters van de tricotagefabriek aan den Haagweg, nabij Deilt, als lid aan bij de kleermakers-vakvereeniging «Ons Vakbelang” aldaar. Twee dagen later werden alle negen werksters door de fabrieksdirectie op staanden voet ontslagen. Zes der meisjes konden, na als lid der vereeniging bedankt te hebben en aan de directie veiontschuldigingen te hebben aangeboden, weer aan het werk gaan, maar de overige drie, die noch het een noch het ander wilden doen, bleven ontslagen. Deze drie hebben thans hare belangen in handen gelegd van de Kamer van Arbeid voor de voedings- en genotmiddelen te Delft. De maskerade te Utrecht. Om de hooge kosten heeft de maslieradecommissie afgezien van haar plan om Romeinsche wagenrennen te houden. Als de feestcommissie het plan nu niet overneemt zal een der mooiste nummers van het programma geschrapt moeten worden en daarmee de mogelijkheid van een bezoek van H. M. de Koningin verdwenen zijn. Voor de mas kerade hebben zich tot op heden 102 deelnemers opgegeven; de hoofdrollen zijn alle bezet. Carnaval te ’s-Bosch. De «Oeteldonksche Club” te ’sHertogenbosch, die zoo verdienstelijk weet op te treden in de Carnavalsdagen, staat voor een vrij aanzienlijk tekort. Ze zal dit jaar geen optocht houden, op die manier de financieele moeilijk heden bezweren en z:ch tevens sterk maken voor het jaar 1907, wanneer de Club 25 jaar zal hebben bestaan. Poging tot moord en zelfmoord te Haarlem. Zaterdagavond heeft te Haarlem een poging tot moord plaats gehad, die gevolgd is, wat toen nog niet bekend was, door een poging tot zelfmoord. Het drama zit als volgt ineen: Slenters, een gepensionneerd O -I. militair, had ongeoorloofden omgang met vrouw Vlaar-Hiepma. Dinsdag jl. was die vrouw nog bij hem geweest in zijn woning aan de Cronjéstraat in het Schoterkwartier, en had daar f3 van hem geleend. Dien middag was hij gegaan naar haar woning in de Kerkhofstraat, had daar woorden met haar gezocht en was toen door haar man de deur uitgegooid. Weggaande had hij toen gezegd: „ik zal je wel krijgen” en aan die bedreiging gaf hij nu Zaterdagavond uitvoering. Dien avond liep de vrouw op het Statenbolwerk bij de Baljuwslaan, toen Slenters, die haar zeker van uit de stad was gevolgd, op haar toetrad en vei zocht, haar even te mogen spreken. Zij wilde daarin niet toestemmen, doch Slenters, zijn jas open makende, en een revolver te voorschijn halende, zei : ,.dan zal ik je spreken”, schoot daarop tweemaal & bout portant op de vrouw en raakte haar in den nek en in den mond; door welk laatste schot haar de tanden uit den mond vlogen. Hij liep toen weg, het Schoterkwartier in, den weg naar zijn woning, doch schoot zich op den Schoterweg in de keel en viel neer. Twee mannen vonden hem daar liggen en, denkende dat hij een bloedspuwing had, droegen zij hem in een drogisterij op den hoek Paul Krugerstraat, waar bleek wat gebeurd was. De politie te Haarlem wilde met zijn geval niets uitstaande hebben, daar het onder Schoten had plaats gehad, doch toen dr. Kramer de eerste hulp had verleend, werd toestemming gegeven, hem over te brengen naar het gasthuis te Haarlem. Intusschen waren de omwonenden van de Baljuwlaan ook toegeloopen op het schieten en vonden zij vrouw Vlaar liggen.
en vonden zij vrouw Vlaar liggen. Zij werd gebracht naar het hulpbureau van politie, op het Stationsplein, daar verbonden door dr. Ootman, en ook naar het gasthuis getransporteerd. Haar toestand is niet levensgevaarlijk dien van Slenters baart zorg. Het Vredespaleis. «De Bouwwereld neemt het volgende over uit het Engelsche blad The British Architect: «Op grond van ontvangen inlichtingen worwij er toe gebracht aan te nemen, dat zij, die de uitvoering dezer internationale prijsvraag leiden niet de daartoe vereischte wettelijke bevoegdheid bezitten. Wij spreken hieromtrent geene meening uit, maar er bestaat blijkbaar eene zeer sterke en verspreide meening op dit punt Er is bovendien op het vasteland een sterk protest tegen den opzet en de regeling der prijsvraag. Wij vernemen, dat een der uitgenoodigde architecten (niet een der Engelsche) reeds adverteerde voor geoefende hulp bij de prijsvraag en dat de namen der uitgenoodigde mededingers niet officieel bekend zijn gemaakt. Het is naar wij onderstellen, hier welbekend, dat de lih. Belcher en Hare de uitgenoodigde Engelsche deelnemers zijn en wij kennen voorts enkele bekwame firma’s, die mededingen; maar wjj hebben nog geene opgave gezien van de buitenlandsche uitgenoodigden. Wij kunnen niet geheel de klacht deelen omtrent de vermenging van officieele uitnoodiging met open mededinging. Dit beteekent eenvoudig, dat de autoriteiten zich wenschen te verzekeren van de mededinging van enkele uit tekende architecten uit elk land, maar dat zij volkomen vrijheid laten aan anderen om zonder betaling mede te dingen. Het staat den architecten vrij te betwijfelen of de autoriteiten wel gediend zijn door de toevoeging der betaalde mededingers, maai zoolang allen een eerlijke kans hebben, bestaat er weinig reden tot beklag. «Het zal velen voorkomen, dat aangezien het gebouw in eene Hollandsche stad zal komen te staan, het misschien beter zou zijn geweest om de prijsvraag te beperken tot Hollandsche Belgische en Fransche bouwmeesters. Met betrekking tot de plaats verheugen wij ons er in nog meer zeer treffende bezwaren er tegen te hooren opperen. Wij beschouwen die plaats geheel verkeerd gekozen, wanneer het omliggende terrein naderhand ter beschikking van
den speculatie-bouwer zal komen. Er zijn mooie terreinen in Den Haag, en het is 1000 maal jammer, dat niet één daarvan gekozen is.
"Binnenland.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326037:mpeg21:p00001
örUJAinwiyiAn DOOR W. MEIJÊR—FöRSTERj 1. I. »Op bevel van den officier van justitie te Hannover werd Abu Becker den 8 Januari 1888 te Altona bij Hamburg gevangen genomen.” En hiermede was voorloopig paal en perk gesteld aan de handelingen van een slim en bekend man. Joseph von Heidenstamm was een der eersten in Hannover, die dit verrassende en haast ongelooflijk klinkende bericht vernam. Ongeveer tien uur ’s avonds het hotel Kasten verlatend, liep hij door de Georgestraat in zijn pels gewikkeld, zijn bonten muts haast over zijn oogen getrokken en zoo besneeuwd, dat Franz Zestow die hem tegenkwam hem op het eerste gezicht niet herkende. «Joseph ?” » Ja.” »Ben jij hetf” «Natuurlijk.” »Heb je het groote nieuws al gehoord P” »Wat dan?” «Dat Abu van middag opgepakt is! Te Hamburg,” «Praat geen onzin.’ «Mijn woord er op I In de eerste twintig jaar laten ze hem niet los. Wat zeg je er van?’ «Dat het niet mogelijk is.” «Maar het is een feit. Hoeveel ben je hem schuldig?” «Tien mille.”
«Dan feliciteer ik je, mijn beste Joseph! Die tien mille krijgt Abu nooit in handen. Hij heeft jou bedrogen, mij bedrogen, de halve Christenheid bedrogen. Eindelijk zal er met dezen Abn eens afgerekend worden P” Joseph was stom van verbazing. Hij had verscheiden «zaakvrienden,” die hem het leven verbitterden, maar Abu overtrof allen. Zoowel door het hooge bedrag van de schuldvordering als door de buitengewone volharding, waarmede hij de artikelen van het Pruissische wetboek in toepassing bracht. Al meer dan een jaar was Joseph van plan te trouwen maar Abu wilde dat in geen geval toestaan. Herhaalde malen beweerde hij zich zeer te zullen verheugen over een verstandig huwelijk op goede grondslagen, maar onmogelijk vrede kon nemen met een plan dat den financieelen ondergang van den heer Heidenstamm zon bespoedigen. Hannover is een mooie stad. Zij telt tweehonderd duizend inwoners en voert den naam van koninklijke residentie. Men heeft er groote theaters, een renbaan, bosschen, parken en de beste en beroemdste rijschool van het koninkrijk. Zij is het paradijs voor de cavalerie officieren en wat Heidelberg is voor de studenten , is Hannover met zijn Militaire academie voor de luitenants. Joseph had een paar seconden noodig om in vliegende vaart de twee dozijn gevolgen van Abu’s inhechtenisneming op te tellen, toen pakte hij terwijl de sneeuwvlokken om hen heen dwarrelden, den kleinen Zestow bij zijn schouder. «Als dat waar is, Franz, traeteer ik van avond nog bij Kasten op een madera-bowl. Sapperloot, als dat een feit is!” «Het is een feit.” «Dan breng ik heel Hannover in rep en roer! Ja, dat doe ik!” Hij sloeg met zijn vuist den ander zoo stevig op zijn schouder dat hij bijna op den grond viel' «Veivloekt, Joseph, wen je dat toch afl Dat
is een verwensohte manier , je knuist is met van watten.” Joseph lachte uitgelaten. «Als het waar is, trek ik de hoornen met wortel en tak uit den grond.” Hij strekte zijn armen uit en schudde de sneeuw van zijn mantel Toeu werd hij opeens ernstig. «Wat drommel, als mijn meisje dat weet! Als Marie dat morgen vroeg hoort!” «Wat?” «Dat van Abn. Dat de schoft me niet meer kwellen kan! Hoe laat is het? — Kwart voor elf. Zou ik er heen gaan Naar Marie? Of ze nog op zou zijn ?” «Waarom zou ze nog op zijn?” «Misschien slaapt ze al.” «Natuurlijk slaapt ze al Doe nu geen domme dingen maar ga mee naar Kasten. We moeten Sporleder treffen en Roches Rohrbeck en de anderen.” «Ja, ja! Het is te laat, jammer genoeg. Welk gezicht. Marie trekken zal — hm — dat had ik toch graag van avond rog gezien!” Tot laat in den nacht duurde het rumoerige feest in het hotel Kasten. Het ging moeilijk elk der door renboden opgeroepen eu een voor een binnentredenden schuldenaren van Abu van de waarheid te overtuigen. Ieder hield het voor een grapje tot telkens opnieuw onder luid gelach en allerlei uitingen van blijdschap de toedracht der zaak verteld werd en zelfs de ongeloovigste begon te gelooven. Het was een heele gebeurtenis. Aan het hoofd van de tafel zat Heidenstamm met zijn flink, openhartig gezicht dat gloeide als vuur. Naast hem zijn vriend graaf Rocbus Rohrbeck, de kurassier. Zijn dik blond haar dat, dank zij de ! kunst van zijn kapper behoorlijk zat, viel hem nu in dikke vlokken over voorhoofd en slapen. > Met zijn zware basstem die hoog boven het gejuich uit klonk, riep hij den kellner. t «Hei, Karl!”
«Meneer de graaf?” «Papier en inkt, maar gauw.” «Rochus wil een brief schrijven.” «Neen kinderen, enkel iets optellen. — Joseph, jij moet opsehrijven, jij kunt beter rekenen. — Sporleder begint. Hoeveel ben je schuldig aan Abu?” «Zesduizend vijfhonderd.” Sobrijf, Joseph, zes, vijfhonderd. — Krosseck ?” «Drie.” «Mille?” «Natuurlijk!” «Heinrich?” «Vijf.” «Vijf!” riep Joseph. En met de vreugde van een schooljongen die de een of andere moeilijkheid gelukkig ontloopen is, vulde hij zijn register in. Het werd een respectabel cijfer, zoo groot dat zelfs de overmobdigsten er een oogenblik stil door werden. «Alle drommels! ’t Is kolossaal!’ Abu Becker had zich een aardig sommetje bijeengewoekerd. Maar eere, wien eere toekomt, hij was° altijd een specialiteit geweest en had zijn arbeidsveld niet verder uitgestrekt dan tot de onschuldige, steeds in geldnood verkeerende, levenslustige, slechte financiers van de rijschool. Natuurlijk werd er een opgewekt debat gevoerd over de allergewichtigste vraag : wat er nu verder zou gebeuren?” En juridische adviezen werden er bij te berde gebracht, die menigen meester in de rechten verstomd zou hebben doen staan. Niemand twijfelde er aan of Abu Beekers macht was voor goed gebroken De justitie, zoo beregenden de luitenants, was overtuigd van Abu’s schelmenstreken en daar ze verplicht is te waken over het welzijn van alle staatsburgers en dus ook over de jongelui van de rijschool, had ze, snel besloten, hem eenvoudig gevangen gezet. Iemand die achter slot en grendel zit, kan geen maanbrieven schrijven, geen rente vorderen en niemands paarden tot pand nemen. John Becker
uit Hamburg die sinds onüeuglijKe ujaen aoor ae officieren «Abu” werd genoemd, bestond niet. meer. Een aantal weddenschappen werd gesloten over de vraag hoe lang het wel duren zou voor Abu in het openbare leven terugkeerde. Maanden, misschien jaren, wellicht bleef hij wel levenslang gevangen! Dit laatste, hoe bovenmatig mooi en verleidelijk ook, werd natuurlijk zelfs door de naïefste ziel niet waarschijnlijk geacht. Maar de mannen van de rijschool behoorden niet tot hen, die zich bezorgd maken over de verre toekomst. In dezen nacht ontwaakten koude luitenantszielen tot nieuw leven, vonden gefolterde harten voor het eerst weer welbehagen in een goed glas wijn, en terwijl Abu in zijn eenzame oei te Altona slapeloos op zijn brits lag, vierden zijn goede kennissen te Hannover een gloeiend vreugdefeest. Niet één van het uitgelaten, dolle gezelschap vermoedde dat de inhechtenisneming van Abu het eerste doffe rommelen was van het onweer, dat in Mei van hetzelfde iaar zich met. felle bliksemflitsen en zware slagen over de rijschool zou ontlasten. * » * De stad Hannover is beroemd voor haar mooie meisjes, ze zijn groot en goed geproportioneerd, gelijkend op het Engelsche tijpe maar van zwaarderen lichaamsbouw. Het mooist zijn ze tusschen vijftien en achttien jaar. De hoekige vormen en bet min gracieuze in de houding der jongere schepseltjes is met een slag verdwenen en groote prachtige meis es met flinke houding en veerkrachtigen tred wandelen door de breede Georgestraat. Als ze zestien zijn golft het haar nog vrij over de schouders, maar met zeventien worden ze jonge dames die de zware vlechten onder haar hoed verbergen. (Wordt vervolgd.)
"HORDENREN". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326037:mpeg21:p00001