EERSTE BLAD.
Reclames betreffende de bezorging dezer Courant,
gelieve men tijdig op te geven aan ons bureau, (iroote Markt 3 3.
■ Veranderingen in advertentiën gelieve
uien sieeus up uen uag uer uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
BEDDEN. STOFFEERDERS Geb. verhoeven, Veemarkt 32. BREDA. Tel. 212. DE VLINDER. Meubileeringen. Wiegen. Luiermanden. BERiNGEBU. MEUBELFABRI R.
HYGIËNISCHE STOFZÜIGEBIJ,
HYGIËNISCHE STOFZÜIGEBIJ’
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/03/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326053:mpeg21:p00001
Onder dezen titel geeft de Revue (ancienne Revue des Revues) een reeks van korte artikelen van bekende Fransche schrijvers omtrent het verband van zedelijkheid en godsdienst, »het meest ingewikkelde van de problemen, waarvan de toekomst van de volkeren en hun beschaving afhangt. Een der medewerkers van de Revue, Paul Gsell, heeft zich belast met de taak, de schrijvers te kiezen en de vragen te stellen. Hij heeft de ingekomen antwoorden gerangschikt, er bijschriften bij geschreven om den lezer even in te lichten over den persoon van den schrijver en de werken, die zijn naam hebben gevestigd, in ’tkort,
Paul Gsell is de impressario van dezen bonten denkerstroep. Tot dusverre is bij de meeste rnenschen de zedelijkheid gegrond op den godsdienst, zegt Gsell. Men mag het betreuren of niet, maar het is een feit, dat het geloof in onze dagen bekoelt. Als nu de oude godsdiensten^ten onder gaan, zouden ze dan de zedelijkheid meêsleepen in hun ondergang? Dat is een zeer gewichtige vraag, en die vraag dringt zich in het bijzonder op in Frankrijk in onze dagen, nu daar de scheiding van kerk en staat voltrokken wordt. Terecht of ten onrechte zien velen in het losmaken van den ouden band een stap in de richting van het ongeloof. Is er moraal zonder God mogelijk? Gsell geeft een lijstje van antwoorden, die verschillende moderne wijsgeeren in hun geschriften op die vraag hebben gegeven. En dan komt hij op een andere vraag. Stel, dat de moraal zonder God al mogelijk was, zou die moraal dan heerschappij kunnen voeren over alle menschenzielen'T Ja, hoort men soms zeggen, de wijsgeerige moraal past wel voor hoogst intelligente, diep denkende koppen, maar ieder is niet zoo verfijnd; de vrouwen, het volk, die hebben een anker noodig, waar zij zich aan vast kunnen houden, zij vragen naar hoop en een onbetwistbaar gebod. Neem den godsdienst van hen weg, en het zijn schepen zonder roer. Men voelt dat hier een belangrijk punt wordt aangeroerd, De wereld wordt met den dag democratischer. De meerderheid van het volk beslist; als de zedelijkheid van de menigte achteruitgaat, dan zou het er in de maatschappij nog wel eens erger kunnen gaan uitzien dan het tegenwoordig al doet. Twee vragen dus: Kan men zonder God een zedeleer optrekken ? En: zou zulk een zedeleer voor alle menschen geschikt zijn? Of in een vraag samengevat: is het mogelijk, thans een zedeleer voor allen te grondvesten, uitsluitend op de rede ? De ingekomen antwoorden heeft de impressario in vijf groepen verdeeld: 1. zij, die meenen, dat de zedelijkheid onbewust groeit, en slechts voortspruit
uit de gemeenschappelijke gewoonten, het maatschappelijk instinct; 2. de twijfelaars; 3. zij die een nauwen band leggen tusschen geloof en zedenleer; 4. zij, die de rede als den eenigen grondslag aannemen van de zedenleer ; 5. zij, die naast de rede een rol toekennen aan het gevoel of de gevoelens. De denkers, die deze maal de Revue passeeren, zijn: Berthelot, Brunetière, Jules Claretie, Anatole France, Jules Lemaitre, A- Mézières, A. Aulard, Maunce Bouchor, pater Gayraud, Charles Gide, A. Lerdy Beaulieu, L. Havet, rechter Magnaud, Octave Mirbeau, Max Nordau, Charles Richet, G. Séailles. Zooals men ziet, het is een bonte rij’ en er wordt ons nog een reeks voor een volgende maal beloofd. Wij willen bekennen dat we een beetje verlegen staan met al die ineengedrongen, diepzinnige betoogjes. Ze zijn zóó kort en kernachtig, die stukjes, dat het vaak moeilijk is ze in enkele zinnen samen te vatten. Het zijn al samenvattingen op zich zelf en door die nog weer te schillen, snijdt men licht een deel van het sappige vleesch weg. Het gemakkelijkst weer te geven zijn de antwoorden van Jules Lemaitre en Emile Faguet. En dat is dan ook de reden, dat wij de beide heeren vooropstellen. Er zijn in de Revue al eenige artikeltjes voorafgegaan, en dan zegt de kostelijke impressario: «Andere denkers bekennen hun verlegenheid met oneindig veel geest. Lees eens dit woord van Jules Lemaitre.« En dan volgt het antwoord des grooten denkers: »Ik weet het niet, ik ben bang van neen« — Jules Lemaitre. En nu Emile Faguet, de welbekende criticus, wijsgeer, politikus, litterator, schrijver, denker, Faguet: »Dat is juist een van de kwesties die ik het meest en bijna aanhoudend bestudeer, waarmeê ik zeggen wil, dat ik nog niet tot eenige gevolgtrekking of vaste overtuiging ben geraakt.« Emile FaEruet. o Gemakkelijk weer te geven is de meening van Mézières, lid der Academie. Het komt mij voor, dat de proef al genomen is, schrijft hij. Wij hebben tijdens de revolutie den eeredienst van de godin Rede gehad. Die heeft het niet uitgehouden, ongetwijfeld, omdat die niet beantwoordde aan de gods-
iienstige behoeften van de geheele aatie. Wij hebben geen enkele reden te gelooven, dat de zuivere rede bij ras tegenwoordig beter slagen zou. De zielen, voor wie de godsdienstige plechtigheden een troost, een steun, 3en zedelijke noodzakelijkheid zijn, sullen altijd om iets vragen, dat minder iroog is. Enkele antwoorden geven een uitcomst zonder redeneering, zooals Aulard, een geschiedschrijver, die zich veel in den tijd der Fransche revolutie treeft bewogen: ik geloof wel degelijk dat »bet thans mogelijk is een zedenleer voor allen op te trekken, uitsluitend gegrond op de rede«. Anatole France vat zijn antwoord rldus samen: Eerst moeten we goed weten, wat de moraal is. De moraal is de vorm der zeden. En de zeden zijn de gewoonten. De moraal is dus de vorm der gewoonten. Men noemt goede zeden de zeden, waaraan men gewoon is. Slechte zeden die, waaraan men niet gewoon is. De oude gewoonten zijn den mensch dierbaar en heilig- dat is de oorsprong van de godsdienstige wet. Ook zien wij dat de moraal van de godsdiensten verband houdt met een vroegeren staat der zeden. Dat geldt voor alle eerediensten. En in dien zin heeft Lucretius gezegd, dat de godsdienst misdrijven voortbracht, Bij de christelijke volken, met name bij de katholieke volken, vertegenwoordigt de godsdienstige moraal een verouderden staat van de beschaving. Voor die moraal heeft men eerbied, maar zij wordt slecht begrepen, en feitelijk houdt men er geen rekening meê. Het recht, dat de regeling is van de practische moraal, Is in Europa onafhankelijk van elk godsdienstig denkbeeld. De Italiaansche minister Minghetti heeft zeer terecht opgemerkt, dat de Code Napoleon een vrij groot deel van het Romeinsch recht weergeeft, ouder dan het christendom en dat het, in de nieuwe gedeelten, den geest van de 19de eeuw ademt. Wij hebben reeds, niet alleen een zedenleer, maar ook een sanctie van de zedenleer, onafhankelijk van de godsdienstige leerstellingen. Maar de gesanctionneerde zedenleer
zou niet onveranderlijk kunnen zijn. De moraal wijzigt zich onophoudelijk met de zeden, waarvan zij slechts het algemeene denkbeeld is. De wetten moeten de zeden volgen. Zooals men ziet, Anatole France valt onder de eerste groep. Nu iemand van de derde groep, pater Gayrand, het bekende kamerlid voor Finistère. Wij willen Gayrand, evenals France op den voet volgen; lo. Is het mogelijk het volksonderwijs in de moraal te gronden op het criitsch verstand? De mensch is een beleerd wezen, zegt Lacordaire. Dat is een waarheid, die dagelijks uit de ervaring blijkt, en die vooral voor den dag komt bij den man van het volk. Uitsluitend door middel van het gezag verwerft en bezit deze zijn kennis van litteratuur, geschiedenis, natuurwetenschap, dikwijls zelfs de kennis op het gebied van den godsdienst, die den grondslag uitmaakt van zijn klein intellectueel leven. Waarom zou de kennis der moraal ontsnappen aan deze wet der volksopvoeding? Redeneeren, d. w. z. het opsporen en aantoonen van de waarheid door den arbeid van onderzoek en persoonlijk nadenken, dat valt niet onder het bereik van den man des volks, en evenmin onder dat der kooplieden. Dat is, dunkt mij, de juiste beteekenis van het aphorisme van Aristoteles: Addiscontis est credere. Het is niet te zeggen, dat dit stelsel van gezag niet redelijk zou zijn of beredeneerd. Maar men stelt deze methode hier tegenover de methode van discussie, van critiek en van persoonlijk redeneeren. ik trek dus de gevolgtrekking, dat de moraal aan het volk evenmin als aan de kinderen, niet onderwezen zou kunnen worden door de methode van persoonlijke critische discussie en eigen onderzoek. 2e. Wat betreft of de moraal uitsluitend op de rede kan worden gegrondvest de leer der Kerk: lo. menschelijke rede is geheel in staat, het bestaan van God en van de onsterfelijkheid der ziel te bewijzen, en bijgevolgde begrippen van plicht en recht evenals de hoofdregelen van de individueele en de maatschappelijke moraal vast te stellen; 2o. maar, daar de katholieke leer uitgaat van het ge-
openbaarde feit — dat is de christelijke onderstelling — van de bovennatuurlijke bestemming van den mensch tengevolge van den uitdrukkelijken wil van God, leert zij dientengevolgde, dat de redelijke moraal alleen niet voldoende is om den tot een bovennatuurlijk schepsel gemaakten mensch te geleiden tot zijn werkelijk, door de Voorzienigheid gesteld doel; waaruit volgt, dat de christelijke moraal niet uitsluitend op de rede gegrond kan zijn, maar dat de grondslag van het geloof niet mag ontbreken. Ik voeg er bij, dat als men aanneemt, dat het begrip van plicht, inhoudt en veronderstelt het begrip van verplichting van bet geweten, en als men erkent, dat het begrip van verplichting logisch formeel afhangt van het begrip gezag of van macht die den wil en de bestemming of het leven van hem, voor wien de verplichting geldt, beheerscht, dan volgt daaruit dat de rede niet in staat is een ware moraal, de moraal van den plicht, voort te brengen, buiten of zonder het denkbeeld van God.
"Moraal zonder God?". "Bredasche courant". Breda, 1906/03/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326053:mpeg21:p00001
SPORTROMAN dooe W. MEIJER—FöRSTER 15 «Dat niet, neen, maar men moet” — hij wilde eggen alles op deze kaart zetten — maar zich betonend zeide hij : «Men moet trachten er zooveel logelijk voordeel van te halen. Nu al, vier weken ivoren, worden er groote weddenschappen aangeaan. 12: 1, 10: 1, 8:1 enzoovoort. Tot alle edragen kan men ze sluiten want — spreek er toch een mensch over, Marie — Frangipani wint zeker e wedren.” «Er niet over spreken ?” „Neen, zelfs niet tegen je moeder, tegen niemand 3r wereld. Geen mensch weet hoe de hengst galop eert, zelfs ik heb het tot heden niet geweten. Er i geen paard in het geheele land dat hem staan an; ik ken ze allen, niet een is er.” «En als je je vergist, Joseph ?” «Neen, neen!” — hij lachte zenuwaohtig — «allen ie in aanmerking komen heb ik gereden; ik ben eker van mijn zaak, absoluut zeker.” Met enkele woorden en in vaktermen ?ette hij e toedracht der zaak uiteen, vluchtig aanstippend e kansen van zijn mededingers. «Voor «Fritz George” is de baan te lang — Laterne” is voor zoo’n ren niet «klasse” genoeg - «Johannesburg” heeft in Hoppegarten nog nooit ijn Charlottenburger vorm getoond en sBravienka”, e eenige die Frangipani zou kunnen slaan wordt oor Questenberg gereden — Questenberg van de urassiers, je kent hem, hij was vroeger hier op
de rijschool — en deze Questenberg — hij lachte — vsteek ik in mijn zak.” Marie begreep niet veel van [die redeneering, alleen hoorde ze datgeen wat ze voor alles wenscbte te hooren: dat nu eindelijk voor Joseph en haar het geluk voor de deur stond. Nog vier weken! Op den negenden Juni! Op dien negenden Jnni zou men de deuren wijd openzetten en het geluk binnen roepen ! In sNeuen Hause” dicht bij de stad dronken ze een kop koffie onder de hooge, oude eiken. In den grooten tuin zaten hier en daar een paar menschen, die evenals zij hun ontbijt in de vrije lucht gebruikten — misschien wel de oude heeren, die terugkwamen van hun wandeling naar de bronnen — en zoo konden zij beiden ongestoord zich overgeven aan hun heerlijke toekomstdroomen. Marie schonk de koffie in en smeerde de broodjes. «Weet je wel, Joseph, hoe ik dat vind van morgen P" »Hoe dan P” »Alsof wij op ons huwelijksreisje waren.” Hij lachte en Marie, licht blozend], lachte mede. Toen begonnen ze plannen te maken waarheen de mooiste aller reisjes hen voeren zon:, naar den Rijn, naar Ostende, misschien wel naar Engeland. En Marie die niets van de wereld gezien had, volstrekt niets dan de naaste omgeving van Hannover luisterde met stralende oogen naar wat Joseph vertelde van den Rijn, en van Ostende en van Engeland En dat alles zou ze nu leeren kennen onder zijn geleide ! De musschen sprongen om hen heen; Joseph wierp ze broodkruimels toe maar Marie lette niet op het indringerige kleine goedje, ofschoon zeden heelen strenge winter door de grauwe bende voor
haar raam te eten had gegeven. De schitterende oogen waren op den geliefden man gevestigd; de ellebogen op tafel, de kin in haar handen. De stoomboot kwam en ze gingen aan boord, ze voer met hem de zee over, de Theems op; ze zag Londen, Windsor, Riehmond — altijd met hem , altijd met hem ! Ja, het was een lieve, zonnige Meimorgen, waarop men niets heerlijkers doen kon dan lnchtkasteelen bouwen en reisplannen smeden — hnwelijksreisplannen. HOOFDSTUK IV. Als de aardbeientijd komt weten de inwoners van de stad Hannover niet goed wat ze met de bovenmatige hoeveelheid dezer vruchten zullen beginnen. Twintig, dertig jaar geleden waren de aardbeien nog zeldzaam, maar schrandere koppen bedachten, dat men zonder eenig bezwaar fijne vruchten in groote hoeveelheden zou kunnen telen. Dit plan gelukte dan ook zoo uitstekend, dat heden ten dage Hannover in het voorjaar met aardbeien en asperges wordt overstroomd. De oude Welfenstad gelijkt in dit opzicht haar buurvrouw, de nog oudere W elfenstad Bronswijk wier reusachtige productie van asperges,' chocolade, honingkoeken, metworsten, conserven, leverworsten enzoovoorts die van al andere steden overtreft. Toen Marie nog klein was at men de aardbeien met fijne suiker, toen ze grooter werd diende men de roode aardbeien met blanke geslagen room voor maar eerst in het voorjaar vau 18S8 leerde zij het allerfijnste recept kennen : aardbeien met champagne. Dat is een heerlijke schotel, te duur echter voor algemeen gebruik, maar overal waar een ruime beurs de keuken ten dienste staat, zeer gezocht.
Natuurlijk was het te Berlijn waar Marie het nieuwe gerecht leerde kennen — in Hannover ontbrak daar ten eenenmale de gelegenheid toe — en wel bij het groote dinér, dat de oude Excellentie von Dewitz haar ter eere in het hotel Monopol gaf. Heel die acht dagen die ze nu reeds in Berlijn had doorgebracht was een doorloopende vreugderoes. Ze werd gevierd als een plotseling ontdekte schitterende ster, die alle andere sterren en sterretjes van de baan schuift. Zij logeerde bij de familie von Dewitz in de Kurfurstenstraat, maar de oude tante die haar met open armen ontvangen had, zag haar stralende jonge gast enkel ’s morgens vroeg. ïJoseph Heidenstamms verloofde”. Deze drie woorden bleken den besten aanbevelingsbrief voor het sprovinciemeisje,” want de beroemdste ruiter uit het leger was in de toongevende kringen der ïGarden stad” — zijn eigenlijke garnizoensplaats — nog beter dan in zijn oude Hannover. Marie echter had geen aanbevelingsbrieven noodig ! Ze zag er zoo bekoorlijk uit als ooit, ze had het toppunt bereikt dat zelfs voor de mooiste meisjes maar korten tijd — misschien maar maanden misschien maar weken, misschien maar een enkelen dag — duurt. Zij zelf weet het niet wanneer het nur van haar schitterendsten bloeitijd bereikt is, en wij, anderen, weten het evenmin tot op zekeren dag der kleine nog steeds geurende, roos voorbij zijn. En dan eerst herinneren we ons hoe mooi ze was, — was! Ze zelf verkrijgt dit inzicht eerst veel, veel later en dat is goed ook. Zedemeest.ers beklagen zich over de geringe mate van zelfkennis bij den mensch die toch een der beste gaven van moeder natuur is Hoe erbarmelijk zou de wereld ziju als ieder zichzelf juist kon en wilde beoordeelen! Een treurige wereld zonder vreugde!” De reis naar Berlijn was over het algemeen genomen een der gelukkigste tijden van TMarie’s leven. Reeds het maken der toebereidselen schonk een menigte aangename zorgen. Er moesten verschillende kleedingstoffen gekocht worden, die Joseph in eigen persoon hielp uitzoeken en door juffrouw Schilling — die reeds Marie’s kinderjaponnetjes genaaid had — zoozeer bewonderd en met zooveel angst geknipt werden (want ze was zich haar groote verantwoording ten volle bewust) dat alle drie de nieuwe kleedjes totaal mislukten. Maar wat beduidt een mislukt kleedje als de draagster het toonbeeld is van jeugd en schoonheid 1 Niemand zag de technische fouten aan het blauw zijden jacquet, niemand de ouderwetsche mouwen aan het Engelsobe wandelcostuum en Marie’s ongeëvenaard sneces, dat natuurlijk van Berlijn naar Hannover overwoei, bracht juffrouw Schilling in den waan dat ze zich op geniale wijze gekweten had van de gewichtigste opdracht in baar geheele leven. Dan het linnengoed ; de tallooze stukken bestemd om Marie’s koffer te vullen — toereikend om een reis naar Australië te durven ondernemen — werden door haar zelf gestreken. Twee keer kwam Joseph baar voor een wandeling halen , maar Marie verscheen enkel in de huiskamer om hem mee te deelen, dat ze onder geen omstandigheden zelfs niet hem terwille, het gloeiende vuur en de heete strijkijzers , langer dan vijf minuten alleen kon laten. Ze droeg een licht katoenen kleedje met korte mouwen, dat de blanke bals en de mollige armen onbedekt liet. Haar wangen waren gloeiend heet en haar oogen fonkelden als sterren Het was Joseph niet kwalijk te nemen dat hij dringend verzocht het strijken te mogen bijwonen. {Wordt vervolg&)i
"HORDENREN". "Bredasche courant". Breda, 1906/03/03 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326053:mpeg21:p00001