Reclames betreffende de a bezorging dezer Courant, z' .■ai*
gelieve men tijdig op te geven aan ons bureau, Groote .Harkt 33.
" Veranderingen in < advertentiën gelieve ( . ■ ai • ■
men steeds op den dag der mi* gave vóór 0 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327059:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327059:mpeg21:p00001
Japan in Amerika De verschillende uitsluitingsbonden tegen oosterlingen gericht in Canada en Californië, maken plannen om tot een conventie te geraken, waarheen ieder hunner eeqige afgevaardigden zal sturen. De Japansche quaestie in Britsch-Columbia heet acuut te zijn geworden en de tegenstanders der Japansche instrooming zouden met het pian rondgaan, [de eerste de beste boot met Japansche landverhuizers desnoods met geweld het landen te beletten. Verzekerd wordt dat er nu 8000 Japanners in Britsch Columbia zijn en dat er nog 2500 binnen enkele maanden verwacht kunnen worden. De Japansche concul-generaal te Ottawa, Noesé, beweert, dat de Japansche immigratie in Canada overdreven is. Het totaal aantal der sinds Januari in de havens van Britsch-Columbia aangekomer.en is 3334, voor het meerendeel kooplieden of studenten die door Canada naar de Vereenigde Staten gingen. (Is dit Diet etn middellijke bevestiging van de meermalen geuite bewering dat via Mexico en Canada de meeste Japanners in de Vereenigde Staten komen?) Het aantal immigranten in Canada zou dan volgens Nossé slechts 641 bedragen. Alle klassen der maatschappij nbehaive ondernemers die veel te hard gebrek aan arbeidskrachten hebben om naar reden te luisteren” zijn heel sterk tegen Japansche instrooming. Hel is uit dit alles duidelijk dat in Britsch Columbia al niet veel andere toestanden heerschen dan in Calilornië. Ofschoon een niet gering te schatten kracht in de ontwikkeling van het land, is de bevolking aan dat vage gevoel van iets dreigends ten prooi, dat de meesten bevangt, die de taaie, weinig behoevende en vooral zoo goedkoop werkende Oosterlingen op de arbeidsmarkt duchten. Zij vreezen — hiertoe vooral gebracht door
agitatoren die de geheele Stille Zuidzeekust hebben platgeloopen — een zekere geheimzinnige georganiseerde poging, een soort onbewijsbare doch niettemin onontkenbare samenzwering wier einddoel is een syellow country”, een geel rijk langs de Westkust van NoordAmerika. Waarom dan, zou men kunnen vragen, indertijd niet geageerd tegen de Italianen of Joden in New-York? De Kamer van Koophandel te Boston heeft dan ook dezer dagen haar afkeuring over deze agitatie te kennen gegeven, die tot onaangenaamheden tusschen de Vereenigde Staten en Japan kan leiden en heeft zich verklaard tegen elke wetgeving die uitzonderingsbepalingen tegen de Japanners wil vaststellen. Dit is een antwoord op het bekende adres der gezamenlijke Kamers van Koophandel in Japan aan de Amerikaansche collega’s. Het is echter de vraag of al deze goedbedoelde en zeker ook verstandige pogingen veel zullen baten; evenmin of uitsluitingsmaatregelen ooit zullen kunnen voeren tot een oplossing van het anti-Japansche vraagstuk. iJVaar Siberië. De landverhuizing van Russische boeren naar Siberië heeft dit jaar een reusachtigen omvang aangenomen. Volgens officieele mededeelingen zijn reeds 500,000 landverhuizers de groote controlestations langs den Siberischen spoorweg gepasseerd. De regeering beschikt niet over de noodige gronden om al deze landverhuizers van landerijen te voorzien; voor dit jaar beschikt zij ten hoogste over voldoenden grond voor 15 of 16,000 gezinnen. De overige landverhuizers zullen dus of naar Europa moeten terugkeeren of hun geluk moeten beproeven in de nog vrij wel onbekende woud- en steppenstreken. De regeering schijnt voor een terugkeer in massa van landverhuizers bevreesd te zijn; dat blijkt o.a. hieruit, dat zij de vrachtverlaging voor terugkeerende emigranten heeft opgelieven. Dit zal een aantal arme Russen natuurlijk noodzaken in Siberië te blijven, waar zij het leger van werkloozen en zwervelingen zullen vergrooten. Indien het zoo voortgaat zal Siberië binnen enkele jaren als het ware met behoeftige landverhuizers overstroomd zijn. De hoofdzaak echter is, zegt de Voss. Ztg' dat zulk een landverhuizing als in zoo grooten omvang naar Siberië plaats heeft, den in het vaderland gebleven boeren geen verlichting brengt. De terugkeerende emigranten brengen in hunne gemeenten grooter ellende, dan voor hunne mislukte verhuizing bestond. In deze omstandigheden is de landverhuizing,! in strijd met de meening der regeering, geen middel tot oplossing van de agrarische crisis, maar integendeel slechts een nieuwe oorzaak van den nood der boeren. Keu prins in arrest. Prins Wilhelm van Zweden die in Amerika vertoeft, is bij een automobieltocht van Coney-
Island naar Brooklyn, gearresteerd, wegens te hard rijden. De protesten, die het gevolg van den vorstenzoon deed hooren, maakten op de Amerikaansche politieagenten niet den minste indruk, omdat men niet in staat was werkelijk aan te toonen, dat de suelheidsmensch een prins was. De arrestatie had al plaats gehad, toen een hoog geplaatst beambte passeerde en den prins op vrije voeten deed stellen. Shocking. Koning Eduard bezocht in Marienbad een voorstelling door een Weensche troep gegeven, zoo meldt een bericht uit de Oostenrijksche badplaats aan verschillende Londensche bladen, waar liederen en monologen werden ter beste gegeven die de grenzen van het gepaste zeer ver overschreden. Na de twee eerste nummers moet de Koning boos opgesproDgen zijn uit roepend: maar dat is afschuwelijkl” en den schouwburg hebben verlaten gevolgd door den prins van Teek en de leden van het gevolg. De in de zaal aanwezige Engelschen en Amerikanen volgden ’s Konings voorbeeld. Marienbad praat over niets anders dan over dit incident.
"Buitenland.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327059:mpeg21:p00001
Het Japansche tooneel Het Japansche tooneel beweegt zich op nieuwe banen. Sedert eenigen tijd spelen de acteurs vertalingen van Europee3che stukken. Op hun répertoire treft men aan: Hamlet, Julius Cesar, Sapho, Hernani enz. Een Europeesch toeschouwer zou echter niet licht het oorspronkelijke onderwerp daarin terugvinden. Hamlet b.v. is de zoon van een Japansch edelman en studeert aau de Hoogeschool. Op een avond verschijnt hem zijn overleden vader op het kerkhof en deelt hem mede dat hij vermoord is door zijn ontrouwe echtgenoote. Hamlet zweert dien moord te zullen wreken. Verder ontwikkelt de handeling zich ten naastebij als in het werk van Shakespeare, alleen is van den philosofischen kant van het drama, niets overgebleven. De alleenspraak: »Te zijn of niet te zyn», is eenvoudig weggelaten, hetzij omdat de schrijver die te vervelend vond, hetzij dat hij de vertaling niet aandurfde. De Japansche Sapho is door Watanebe Katel geschreven, zonder dat deze ook maar een bladzijde van het werk van Alphonse Daudet had gelezen 1 Hij vergenoegd zich met het verhaal, dat de beroemde actrice Iiawakani hem er van deed na terugkeer van een rondreis. De andere Europeesche werken zijn met even weinig zorg behandeld. De stand Tan bet Sfas-g-vraagstuk. Een Engelsch wetenschappelijk tijdschrift publiceert twee belangrijke mededeelingen, die eenig licht werpen op den huidigen stand van het Mars-vraagstuk. De eerste mededeeling is een brief van prof. Lowell, die daariD verslag
doet van de resultaten zijner jongste onderzoekingen betreffende de planeet, welke onderzoekingen zijn verricht gedurende de Mars oppositie van onlangs. Prof. Lowell schrijft: »lk heb de eer u een paar van de belangrijkste resultaten, die ik verkreeg, mee te deelen. Die resultaten overtreffen, wat met het oog op den ongunstigen observatie hoek mocht worden verwacht. Want de planeet stond zoo laag, dat haar waarneming in Frankrijk, Engeland en het noorden der Vereenigde Staten bijna niet mogelijk was. «Het eerste resultaat heeft betrekking op de Pool-bedekkingen. Doordien met de waarnemingen reeds in Maart een aanvang werd gemaakt — d. i. dus 31/, maand vóór den oppositie-stand — was het mogelijk beide Pool bedekkingen gade te slaan in een belangwekkenden toestand: de noordelijke in haar micimum afmeting, de zuidelijke in haar maximum afmeting. sHet oogenblik was toen gunstiger dan ooit : te voren gedurende een waarneming, want i ditmaal lag de equator van de planeet bijna i in een zelfde vlak met de gezichtslijn. De i zuidelijke pool-bedekking strekte z;ch uit over i 95 breedtegraden (gerekend van den eenen kant tot den anderen); de noordelijke pool- ; bedekking strekte zich uit over slechts 8 graden. Sinds dien dag is de vermindering van de zuidpoolbedekking en de aangroeiïng van de i noordpool-bedekking zorgvuldig gadegeslagen, hetgeen leidde tot de volkomen bevestiging | van wat daaromtrent reeds bij twee vroegere opposities was opgemerkt. (Verg. Lowell Observatory-Bulletin 30). »Een tweede resultaat was de opgemerkte uitbreiding van het kanalen-net in het zuidpoolgebied en de zuidelijke gematigde zóne. Nadat | het smelten van de Zuidpool-bedekking flink i in gang was gekomen, begonnen zich kanalen 1 te vertoonen, die van de pool-bedekking verder I over de schijf liepen. Deze kanalen begonnen | bij den rand van de bedekking en liepen van s daar tot zij uitmondden in het net der lagere ; breedten. Deze poolverschijnselen gingen ge- < paard met het optreden van de zuidelijkste ’ der lichte gebieden der planeet: Thaumasia. 1 Dat gebied ’t welk ligt om den Solis Lacus < (zonnemeer) toonde het eerst sporen van her- s levende werkzaamheid. e De Solis Lacus bestond eerst uit twee deelen, i een groote ovale plek in het ooste en een s kleinere ronde in het westen, uit welke beide e zich kanalen aftakken naar de donkere gebieden, i Nu waren de kanalen in zuidelijke richting 1 zooals Ambrosia en Bathys donkerder en l duidelijker dan die in noordelijke richting, t zooals b.v. Tithonius. De eerstgenoemde waren z in volle uitbreiding, de laatstgenoemde daaren- t tegen als ’t ware doodsch en uitgedroogd. Intusschen waren de kanalen in het equatoriale r gebied bezig te verdwijnen; zij verflauwden z als ’t ware geleidelijk weg. Dit feit is te I beschouwen als de vervulling eener voorspelling, v Niet enkel bevestigt het de vroegere waar- v nemingen, maar tevens bewyst het dat de i: theorie, welke daaruit is opgebouwd, voort- h vloeit uit de vooropstelling, dat de planeet c
op ’t oogenblik bewoond wordt door denkende en scheppende wezens.” Voorts deelde prof. Lowell nog mee, dat Ie door hem genomen foto’s prachtig geslaagd zijn, en dat daarop vooral de verdubbeling Ier kanalen en de voortdurende wijziging der Pool bedekkingen goed is te bestudeeren. Een tweede belangwekkende mededeeling over Mars komt voor in de Augustus-aflevering van het Bulletin de la Société astronomique 1e France. Daarin beschrijft Jarry-Desloges zijn waarneming van Mars, uitgevoerd Juli II. in een tijdelijk observatorium op den Revard ;i550 M.) Enkele van de door Fowell waargenomen verschijnselen zijn ook door Jarry-Desloges opgemerkt. De hersenen van Th. Mommsen, R. W. Bunsen en Ad. von Menzel. Prof von Hansemann heeft de hetsenen onder socht der drie grpote mannen, in hoofde geroemd, en zijn waarnemingen nedergesteld in ïen onlangs verschenen boek. Het merkwaardigste uit dit boek is wel, te vernemen, dat in ie hersenen van den vermaarden kunstschilder flenzel duidelijke teekenen van ziekelijke vermdering aangetroffen werden. Die verandering oestond in eene vergroeiing der plexus met iet ependym en in eene duidelijke verwijding Ier hersenkamers, vooral van de zij-ventrikels. Die waarneming dekt zich met hetgeen bij de lersenen van Hermann von Helmholtz kon worden geconstateerd, welke indertijd ook door ion Hansemann onderzocht zijn. Ook daar werd een waterhootd aangetroffen. Dat Menzei rolgens getuigenis zijner verwanten aan met rerlies van bewustzijn gepaard gaande toevallen ;eleden heeft, komt met de anatomische waarïeming overeen. En als men bedenkt dat ook Napoleon aan epileptische toevallen geleden ïeeft, dan is het duidelijk, dat een zekere rathologische afwijking van het centrale zenuwstelsel aan de ontwikkeling van geniale geestesgaven niet in den weg behoeft te staan. Aan ie hersenen van Menzel is verder dit merkwaardig, dat de rechter hersenkwab zwaarder raa gewicht was dan de linker, dat vooral de inderste gebieden der centraal windingen blonder sterk ontwikkeld waren en hier zelfs een nders nooit waargenomen driehoekige, wig'ormige winding tusschen de voorste en achterte centraal-winding ingeschoven was. Deze inatomische waarnemingen zijn gemakkelijk in 'er tand te brengen met de bekende linkshandigleid van den grooten schilder, in zoovere als de mitengewone ontwikkeling van het schors-cenrum der linkerhand hem juist in staat stelde ich de buitengewone technische vaardigheid e verwerven, die men in zijn werken bewondert. Voor de algemeene beoordeeling der 3 herse>en maakt von Hansemann er verder opmerkaam op, dat niet zoozeer in het gewicht der ersenen het wezenlijke gelegen schijnt te zijn oor de verklaring van hooge geestesga ven als eeleer in de ontwikkeling der grijze stof, die i een vollere ontwikkeling der hersenwindingen aar uitdrukking vindt. Vooral de assoeiatieentra in voor- eo achterhersenen schijnen voor
de hoogste geestelijke gaven van groot belang te zijn. In overeenstemming hiermede is, dat in de hersenen van Mommsen deze beide associatie-eentra buitengewoon ontwikkeld waren, dat bij Bunsen een krachtige ontwikkeling der voorboofdshersenen en bij Menzei een krachtige ontwikkeling der associatie en projectiespheer te constateeren viel. Dat deze onderlinge verschillen tusschen de hersenen dezer 3 groote mannen in verband mogen gebracht worden met hunne verschillende werkzaamheid, is wel eene gerechtvaardigde conslusie van den schrijver. Het gewicht der 3 hersenen vertoont geenszins hooge cijfers. Mommsen’s hersenen wogen 1423 gram, dus ongeveer het gemiddelde gewicht der hersenen van een volwassene; die van Bunsen slechts 1295, en van Menzei 1298 gram. Daar alle 3 ia zeer hoogen ouderdom — 86, 88 89 jaar —gestorven zijn, mag men aannemen dat ouderdoms-atrophie aan deze lage cijfers schuld heeft; maar daar zij tot op het laatst van hun leven opgewekt en werkzaam zijn gebleven, ligt hierin het bewijs, dat eenvoudige atrophie der hersenen niet met het klinirche beeld der geestelijke ouderdoms-verj zwakking parallel behoeft te gaan. Hansemann’s boek bevat naast tal van andere interessante waarnemingen voortreffelijke afbeeldingen der onderzochte hersenen en hersendeelen. (Med, Weekblad.)
"Kunst en Wetenschappen.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327059:mpeg21:p00001
PAUL, KELLEE, 63 Slot. Wij praatten steeds over onze toekomst. Zij bouwde rotsvast op ons geluk. De vrees, het wantrouwen had zij afgeschud en nu kende ook haar vertrouwen geene grenzen. Bijna werd ik bezorgd. Eens vroeg ik haar : «Weet je hoe de mensch het best alle teleurstelling ontgaat P” Zij keek mij met klaren en helderen blik aan. «Zeker, als hij zijne verwachting niet te hoog spant !” «Zoo is het, Marianne. En wanneer hij het leven neemt, zooals het is. Als men geen maatstaf neemt, dien de omstandigheden onmogelijk maken ! Mijn lieve schat, ook boven ons zal de hemel wel eens donker zijn —•” «Ik weet het! Heb maar geen zorg. Ik hoop niet te veel! Maar als ik zelfs in nood en dood moest gaan, ik ging met jou. Doch dat zal niet noodig zijn. Wij zullen nooit met elkander vertwijfelen of aan elkander wanhopen 1” Ik ademde diep en gevoelde mij gelukkig, — Een dezer dagen schreef de priester mij, dat mijne wensch, om in de vroegere burchtkapel getrouwd te worden, kon vervuld worden. Hierover was ik blij. Wat het leven ook voor bitters en alledaagsch had gebracht, een beetje romantiek had het hier boven behouden. Nn, terwijl ik uit den burcht scheidde en in de moderne wereld terugkeerde, wilde ik voor mij en Marianne de oude romantiek nog eens doen herleven. Ook onze naturalistische tijd loert immers ook alweer van zijne harde, scherpverlichte straat naar de nevelachtige wouden der romantiek. En dan — wat heb ik rekenschap te geven P Ik vond de gelegenheid, het leek mij schoon en aangenaam, en daarom deed ik het. Ik wilde ook in het huis, waarin mijne jeugd het grootste leed ondervonden had, mijn hoogste geluk vinden. Zoo kwam mijn trouwdag op St. Gregorius van het jaar 1900, Ook hiervan wil ik nog iet* vertellen.
Vroeg werd ik wakker. Het ging mij, zooals het den sentimenteelen Duitscher nu eenmaal gaat: ik moest afscheid nemen, ook van de levenlooze voorwerpen van mijne omgeving. Dankbaar zag ik naar het oude reusachtige ledikant, waarin ik nu voor de laatste maal geslapen had, ik hield een korte samenspraak met de steenen waterkan en met mijne groote waschkom, ik keek nog eens door alle vensters naar buiten. Toen doorliep ik den geheelen burent. In de kamer van de blonde Gertrude bleef ik een poosje staan, ik bezocht de gerechtszaal en daalde tpt in ’t onderaardsche gewelf af. Eindelijk keerde ik om. Lang toefde ik in mijn dierbare feestzaal. En — ik schaam mij niet — ik heb mijn armen op de kachel gelegd en voor een oogenblik mijne wangen tegen haar koude tegels gedrukt. Hoevele dierbare uren had die oude knaap mij doen genieten. Ten laatste beklom ik den toren Daar trof ik mijne bruid. Ik kuste haar en sloeg de armen om haar heen. Zoo bleven wij bewegingloos staan. Daar beneden het in voorjaarstooi gehulde dal. En ver in de blauwe verte — was de wereld. — Het was ’s morgens ongeveer 10 uur. Met behulp van Baumann had ik mij gekleed. De goede oude was in een niet te beschrijven opgewekte stemming •Nu was hij weggegaan. In diepe gedachten verzonken stond ik aan het venster. Beneden ging de kleine poort open. De geestelijke kwam met den kerkdienaar, ook Gerstenberger en Sternitzke, die ik als getuigen bij mijn huwelijk had genoodigd. De assessor en Waldhofer zouden Mariannes getuigen zijn. Verder zouden slechts Ingeborg en het echtpaar Baumann bij ons huwelijk tegenwoordig zijn. De opperhoutvester zag er in gala-uniform zeer deftig uit, en Sternitzke pronkte in zijn eigen bruidegomspak. Ik kreeg een benauwend gevoel, toen ik beide mannen in zoon feestelijken tooi zag komen. Niet lang daarna kwamen beiden bij mij binnen. Sternitzke wenschte mij hartelijk geluk, de opperhoutvester deed het in korte woorden. Spoedig daarop kwamen Waldhofer, de assessor en Ingeborg met mijne bruid. Ik reikte haar beide handen en zag haar lang aan. Dit beeld wilde ik diep iD mijne ziel prenten, opdat het daaruit nooit verdwijnen zou. Zij was zoo eenig mooi in het eenvoudig, witte kleed en den keurigen sluier. Op haar blank voorhoofd lag de mirtenkrans met zijne witte bloemen.
Zij schreide niet, zooals vele bruiden doen. Een zacht rood kleurde hare wangen en hare oogen keken mij gelukkig aan. Eerbiedig boog ik mij tot haar en kuste haar op het voorhoofd en den mond. Toen gaaf ik haar den arm De assessor volgde ons met zijn beminde Ingeborg, daarop kwamen de heeren en Baumann en zijne vrouw sloten den trein. Zoo ging de kleine bruiloftsstoet door de doodsche gangen en romantische zalen van den bnrcht naar de kapel. Daar stond de geestelijke reeds in vol ornaat aan het outer te wachten. Ik keek naar het oude beeld op het altaar. Het was met lentebloemen bekranst en lentebloemen bloeiden tusschen de kaarsen. De piiester hield een toespraak. «Ik noem U deze drie: geloof, hoop en liefde j maar het meeste van deze is de liefde. Het geloof verandert iu aanschouwen, de hoop in vervulling, de liefde blijft. Er is een geloof, dat gemakkelijk aan het wankelen wordt gebracht, het geloof aan aardsch geluk; er is een hoop die ons kan begeven. Waar echter de liefde blijft, wordt het geloof op nieuw opgebouwd en begint de hoop te herleven.” Toen kwam de trouwbelofte en de zegen. Marianne was mijne vrouw. — Er stonden twee knielbankjes, waarop wij voor het gebed knielden. Eene heilige stilte heerschte in de kapel. De vensters stonden open en de gouden lentezon scheen naar binnen. Toen hoorden wij een lied, een eenvoudig, vroom trouwlied. Uit den hof kwam het tot ons. Daar stond de onderwijzer Leutholt met zijn schoolkinderen. «Gij Vader vol genade, Gij troost in leed en pijn Wil Gij op al hun paden Hnn trouwe leidsman zijn In vreugde en door lijden, Door nacht en zonnebrand Wil Gij deez’ beiden leiden Aan nwe vaderhand 1” Het lied verstomde. Nog een oogenblik en wij verlieten de kapel. Langzaam gingen wij langs denzelfden weg terug. Ik keek Marianna aan. Toen bracht zij den gouden ring aan haar blanken vinger eerbiedig aan hare lippen. —
In de feestzaal scheiden wij. Beneden in de huiskamer kwamen de vrienden mij gelukweuschen. Waldhofer sloot mij in zijn armen. Ik eerde dezen man als mijn vader. Mijne stem beefde, toen ik hem bedankte. Nu kwam ook de opperhoutvester naar mij toe. Hij wilde een zegen wensch uitspreken, maar er kwam niet veel van terecht. De plechtigheid van dezen dag had hem zijn evenwicht doen verliezen. Een paar tranen vielen in zijn baard. Die wischte hij nijdig af en ging weg. Aan tafel waren Marianne en ik reeds in reiskostuum. De pastoor zat ook aan onzen disch, evenals de onderwijzer Leutholt. Aan de schoolkinderen wilde Waldhoter op den eersten mooien, vrijen middag een feest geven. Een eigenlijk vroolijk gesprek wilde niet lukken. Het meest bedroefd was de kleine Ingeborg. Ik poogde baar te troosten. «Je zult toch ook eens moeten weggaan, lief zusje.” Zij schudde het hoofd. «Het tronwen is heerlijk — maar het weggaan !” «Wij komen hier allen immers weer bijeen.” Toen ging de opperhoutvester opstaan. »Heeren en dames, ik vraag het woord ! — Mijn genadige heer de baron heeft mij opgedragen, aan het geëerde paar de beste wensehen van hem en van mevronw de barones over te brengen. Mijnheer de baron is zeer met den doctor ingenomen. Daarom is hij op de allervoortreffelijkste gedachte gekomen, om aan den doctor en mevrouw zijne echtgenoote als huwelijksgeschenk een stuk van het boseh, dat nabij de opperhoutvesterij ligt, groot anderhalf hectare, in vollen eigendom af te staan, om daarop eene villa te bouwen en een tuin aan te leggen. Ik deel het hier mede als gevolmachtigde van mijnheer de baron en voeg er bij, dat, nu de plaats is aangewezen, de villa natuarlijk gebouwd wordt, daar — naar mijue nauwkeurige informaties, het bruidspaar rijkelijk over de gelden hiervoor noodig kan beschikken en ik mij, ingeval van nood, aanbied, om mijn geheele persoonlijke bezitting, tot een bedrag van 50000 mark, als laatste hypotheek ter beschikking te stellen. Meteen stel ik u deze felicitatiebrief ter hand. De schenkingsakte wordt later gezonden.” Nu brak er een stormachtige vroolijkheid los. Van alle kanten werd er op aangedrongen, dat ik
het aanbod moest aannemen. Ik keek naar Marianne. Zij knikte mij toe met een gelukkig gezicht; het was de eerste vraag, die wij in ons huwelijk samen beslisten. «Dus, mijn waarde opperhoutvester, in het aanstaande voorjaar komen wij hier weer. Met goedviuden van mijnheer Waldhofer gaan wij op den burcht wonen, en intusschen wordt de villa gebouwd. Daarbij reken ik op uwen raad.” »Dat wil ik doen, dat wil ik met kolossaal genoegen doen, beste buurman ! En nu moeten wij nog broederschap drinken, niet waar ?” «Zeker, beste vriend, Bernhard, dat moeten wij !” Hij was dol van vreugde, viel mij om den hals en poogde mij te kussen. Dit gelukte hem, hoewel hij, naar het scheen, hierin niet geoefend was. Ik heb later het gemis van den opperhoutvester Gersteuberger dikwijls bitter gevoeld. Wat heb ik nog te zeggen ? Baumann kwam met tranen in de oogen en bracht het bericht, dat het rijtuig buiten voor de brug stond. Allen werden stil ! Ik ging opstaan. «Beste vrienden ! Scheiden valt altijd hard, ook nu voor mij en mijne lieve vrouw, — ofschoon wij het geluk tegemoet gaan. Wij laten hier zooveel liefde achter, — liefde en dankbaarheid jegens n allen! Wij zullen elkander weder zien, zullen samen wonen in dit schoone dal, dat is een troost. God behoede u allen! En dierbaarder herinnering dan wij van u en den lieven Waldbof meenemen, kan er niet zijn En nu met dit laatste glas van harte: Tot weerziens!” Het dorp is lang verdwenen, maar de toren van den Waldbof verheft zich nog boven de heuvels. Daarboven staan menschen, die ons nakijken. Een vlag wappert in den wind om ons te groeten. Het in voorjaarsdos gehulde woud neemt ons op, nu is ook de toren onzichtbaar. De vogels zingen, de viooltjes bloeien, een jonge, gelukkige viouw rust aan mijn hart, — de bosebkuur in den winter is geëindigd!”
"Een Boschkuur in den Winter.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327059:mpeg21:p00001