Thans Is het vijfde deel verschenen van het verslag, dat aan de Tweede Kamer wordt uitgebracht door de Enquete-Commissie Regeringsbeleid 194045, welk deel handelt over de ministers- en kabinetscrises en de voorbereiding van de terugkeer uit Londen (Staten-Generaal, Militair Gezag, Vertrouwensmannen). In de zomer van 1950 verscheen het vierde deel. Dit vijfde deel bevat het algemeen politiek gedeelte van het beleid der Londense regeringen. Ten aanzien van alle punten is de commissie ook thans vrijwel eenstemmig tot haar conclusies gekomen. De commissie meent gerechtigd te zijn op een aspect van het optreden van Koningin Wilhelmina in de oorlogsjaren te wijzen, zonder in strijd te komen met art. 55 van de grondwet, volgens hetwelk de koning onschendbaar is en de verantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid uitsluitend bij de ministers berust. Het is de Commissie toch door het diepgaande onderzoek, dat zij heeft ingesteld, en uit het omvangrijke materiaal, dat te harer kennis is gebracht, vele malen gebleken, hoe de 'Koningin in die jaren in den vreemde de personificatie is geweest van het geknechte en strijdende Nederland, hoe de eerbied voor haar persoonlijkheid, die zij wist op te wekken, ons land ten goede is gekomen en hoe zij door haar onversaagdheid en onverzettelijkheid de krachtsinspanning van de landgenoten in en bulten bezet gebied telkenmale heeft weten op te voeren tot het peil, dat nodig was om de overwinning te behalen. Zij heeft daarmede het Nederlandse volk onschatbare diensten bewezen.
Duistere machten en' kuiperijen Het ontslag van minister Dijxhoorn „Duistere macht vonden handlangers om mij het werk als minister te Londen moeilijk te maken. Ik heb het kabinet hiervan herhaaldelijk en regelmatig op de hoogte gehouden. De minister-president wist dus van alles af. Deze is, in het bijzonder omdat hij het K.B. houdende mijn ontslag heeft gecontrasigneerd, voor dat ontslag verantwoordelijk, maar ook voor een groot deel voor alles, wat daartoe aanleiding is geweest. Aldus o.m. de verklaringen van minister Dijxhoorn voor ae Enquêtecommissie. Hij gaf daarbij een tiental voorbeelden — een greep uit talloze, zoals hij zeide — van ongelofelijke en onhoudbare toestanden en feiten, die een schril licht werpen op het leven der kleine groep Nederlanders in Londen gedurende de oorlog. Ik ben in ernstige mate de dupe geworden van.roddelarijen en kuiperijen, aldus de heer Dijxhoorn, mede omdat maar al te vaak bleek, dat minister-president Gerbrandy deze roddelarijen voor ernstig nam en er vaak op inging, althans ze niet de kop indrukte. Ook verweet de heer Dijxhoorn de premier, dat deze aan de Kroon „pertinent onjuiste" mededelingen had gedaan. De heer Gerbrandy verklaarde voor de commissie dat hij, indien hij mocht spreken, het hele ontslag van de heer Dijxhoorn in vijf minuten zo klaar kon maken als een klontje. Maar hij mag dat niet. Over alle mededelingen van de heer Dijxhoorn heeft de heer Gerbrand in het algemeen een andere opvatting: geen der genoemde feiten heeft in wezen het ontslag veroorzaakt. De toestand was zodanig geworden, dat hij de heer Dijxhoorn moest laten schieten. Minister Steenberghe was het niet eens met de manier ,;waarop", en meende verplicht te zijn een ontslagaanvrage zijnerzijds daaraan te verbinden. Toen heeft de premier gezegd: Laten wij dan, om de zaak zuiver te stellen, allemaal ontslag nemen. Daaruit is gevolgd een nieuwe opdracht aan de heer Gerbrandy tot formatie van een kabinet, waarin alle ministers — behalve de heer Dijxhoorn, die uiteraard niet door hem werd gevraagd — hebben zitting genomen, en ook de heer Fürstner. De commissie is van oordeel, dat er geen sprake is geweest van een geschil over het door de minister van Defensie gevoerde beleid. Het ging over het algemeen om het ingrijpen door anderen in zaken, die tot de competentie van de verantwoordelijke minister behoorden, om inbreuken op diens bevoegdheden. Het komt de commissie juist voor, dat de heer Dijxhoorn de heer Gerbrandy over de hele lijn verantwoordelijk stelt. Naar het oordeel van de commissie was het ontslag van de heer Dijxhoorn de eerste van een hele reeks crises, die de positie van het kabinetGerbrandy in het buitenland en in bezet Nederland geen goed hebben gedaan. De heer Gerbrandy heeft als minister-president niet altijd voldoende oog gehad voor hetgeen de eigen verantwoordelijkheid zijner ministers met zich bracht, voor de steun, die zij in bepaalde omstandigheden van hun premier behoefden en voor de noodzaak om onder de oorlogsomstandigheden tot het uiterste de solidariteit van de ministers na te streven. De commissie is dan ook van oordeel, dat het ontslag van de heer Dijxhoorn zeer wel had kunnen worden
voorkomen. De voornaamste schuld treft de minister-president. Doch de heer Dijxhoorn had wat meer beslistheid en volharding in zijn moeilijkheden kunnen betonen en de andere leden van het kabinet hadden hun solidariteit concreter tot uiting kunnen brengen, dat door de heer Gerbrandy in zijn Witboek een reden voor het ontslag van dc heer Dijxhoorn is gegeven, die' in strijd is met de feiten. Overigens heeft de heer Gerbrandy opgemerkt, dat men een ministerscrisis te Londen nooit kan begrijpen, als men die ziet in het licht van een crisis in vredestijd. Er was geen parlement, er waren slechts zeer weinig ministeriabele personen. De kabinetsformateur stond voor oneindig groter moeilijkheden dan in gewone omstandigheden. Niet steeds hebben ambtgenoten deze moeilijkheden in die mate gevoeld en ook niet steeds recht doen wedervaren, door een zekere opvatting — gelukkig niet bij allen — prevaleerde, dat de formateur maar te zorgen had, dat alles terecht kwam. Fascistische tendenz in Londen Een van de redenen waardoor volgens de heer Steenberghe de crisis na het ontslag van de heer Dijxhoorn zo lang heeft geduurd, is het voortdurend pogen van de heer Gerbrandy om zichzelf een functie toe te kennen, die volgens onze constitutionele gewoonten niet aan de minister-president toekomt. En dat hij zulks nog wel in oorlogstijd Wilde doen, buiten Nederlands territoir en zonder het parlement. De heer v. d. Tempel verklaarde, dat er een duidelijke tegenstand was van de ministers tegen het streven van Gerbrandy om de positie van het kabinet en van de ministers als verantwoordelijke
bewindslieden te verzwakken De heer Albarda omschreef dat streven als volgt: Er zou een grote bevoegdheid zijn voor de ministerpresident, bijna een kanseliersbevoegdheid. De heer Bolkestein zeide voor de commissie: De heer Gerbrandy had in die tijd al een drukke omgang met de heer Churchill, in wie hij een voorbeeld vond van een echte ministerpresident, die in het House of Commons de afgevaardigden met zijn gebruikelijke strijkage behandelde, maar die niettemin zijn eigen autoritaire wil doordreef. De heer Weiter verklaarde, dat er in Londen — niet in regeringskringen maar „daar beneden" — ongetwijfeld een fascistische tendenz werkte, hetgeen gepaard ging met een grote minachting voor het parlement en onze parlementaire instellingen. Die stemming heerste zeer bepaald in Nederlandse kringen in Londen, waaraan vast zat een geringe waardering voor de individuele ministers. De heer Michiels van Verduynen zegt, dat Gerbrandy de constitutionele verantwoordelijkheid van ministers in normale tijd niet wenste aan te tasten. Maar alles was toen abnormaal. De heer Gerbrandy verklaarde dat, als men als voorzitter van de ministerraad ziet dat er iets braak ligt,, men dat moet kunnen verzorgen. Ook moet een eerste minister wel eens een beslissing nemen waarvoor hij strikt genomen eigenlijk de ministerraad bij elkaar moest roepen. Dat kon echter niet altijd. Na veel discussie is tenslotte de afspraak gemaakt, dat voortaan elk ontslag eerst in de ministerraad zou worden gebracht, hetgeen bij de heer Dijxhoorn niet was geschied. Volgens de heer Gerbrandy is deze afspraak in de practijk daarna bij elk ontslag toegepast. Alleen bij het ontslag van de heer Burger in 1945 ligt het volgens hem schijnbaar iets anders. De enquetecommissie acht de in deze getroffen regeling juist en kan het alleen maar betreuren, dat er een speciale aanleiding nodig was om tot zulk een regeling te komen, DE NATIONALE ADVIESCOMMISSIE VAN WEINIG BETEKENIS Werk sprak niet tot verbeelding van het volk Op 20 Juli 1945 werd te Den Haag, door de heer W. Drees, die voorzitter was van het Vaderlands Comité, de Nationale Adviescommissie geïnstalleerd. voortgekomen uit het initiatief en de samenwerking van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit en het Vaderlands Comité. De heer Drees zei, dat deze adviescommissie in de plaats zou treden van een parlement. De werkzaamheden zouden eindigen, zodra weer een volksvertegenwoordiging tot stand zou zijn gekomen. De samenstelling van de commissie was veelzijdig, alhoewel de verschillende landelijke gewesten niet alle op evenwichtige wijze vertegenwoordigd waren. Minister-president Schermerhorn zeide. dat de Nationale Adviesraad door de regering aanvaard werd als adviescollege in deze zin, dat de regering er prijs op zou stellen in de eerste plaats haar medewerking te verkrijgen voor de volgende etappe van de ontwikkeling naar de normale toestand: de samenstelling van een noodparlement. Over de verdere taak van de Advies commissie liet de heer Schermerhorn zich nogal vaag uit: „Zonder twijfel zullen zich ook onderwerpen voordoen. waarbij de mening van een college als dit voor de regering van grote waarde zal zijn en ln dat geval zullen die problemen stellig ter kennis van de commissie gebracht worden". De mogelijkheid van werken bleek al spoedig gering. De hoofdtaak was:
advies te geven over de samenstelling van een noodparlement. Daarop werd maar al te zeer de nadruk gelegd. Het eerste advies dat werd uitgebracht betrof moeilijkheden inzake het onderbrengen van de duizenden politieke arrestanten in die dagen. De leden van de adviescommissie hebben daarop advies uitgebracht, maar er niets van gehoord. Het ging trouwens wel meer zo. en dat moedigde natuurlijk niet aan. Op 16 November 1945 hield minister president Schermerhorn wederom een toespraak tot de Nationale Adviescommissie. Ditmaal was het in een ophef fingsbij eenkomst. Minister Schermerhorn noemde hetgeen de commissie gedaan had een belangrijke, zij het beperkte taak. De commissie Is van oordeel, dat de Nationale Adviescommissie geen belangrijke rol heeft gespeeld. De regering heeft haar advies slechts in betrekkelijk weinig gevallen gevraagd en ook de Nationale Adviescommissie zelve is er niet in geslaagd lich een positie van betekenis tegenover de regering te verwerven. Ook heeft haar werk niet tot de verbeelding van het volk gesproken, hetgeen ook moeilijk kon, aangezien zij haar vergaderingen nagenoeg geheel in besloten zitting heeft gehouden. Haar belangrijkste taak is geweest haar advies over het wetsontwerp inzake de voorlopige Staten Generaal en het opmaken van de dubbeltallen voor de vacatures in dit college.
PRINSES WILHELMINA
" PROF. GERBRANDY
"Vijfde deel van het rapport der Enquète-Commissie Minister Gerbrandy streefde naar verzwakking van de Kabinetspositie HULDE AAN H. M. KONINGIN WILHELMINA". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
"Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
De Parlementaire Enquete-Commissie acht de kwestie van de bestuursvoorziening in ons land na ae bevrijding uit staatsrechtelijk oogpunt van net hoogste belang. Zij is van mening, dat de gang van zaken in Nederland na de zeer veel te wensen heeft overgelaten, zowel met betrektóng tot het late bijeenkomen van de Staten -Genera i als tot het houden van verkiezingen Verkiezingen met een reaeiuite graad van nauwkeurigheid hadden haars inziens stellig eerder kunnen plaats vinden dan thans in feite het geval is geweest. . t Toeffcsrevcn k&n worden, uat er medio 1944 vele uitingen waren, die tegen herstel der vertegenwoordigende lichamen schenen te pleiten. Echter die, welke uit het L°ndense milieu kwamen waren weinig repre_ sentatief. terwijll ook onder die^ we ke uit Nederland kwamen er weinig wnrpn die een objectieve weei ^v;^f brachten van de opvattingen van gehele Nederlandse volk.
"De bestuursvoorziening na de bevrijding Te lang zonder parlement". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
De pikante onthulling in het vijfde rapport van de Parlementaire EnquêteCommissie is het eigenzinnige gedrag van generaal Kruis als hoofd van het Militair Gezag, dat bij de bevrijding van het Zuiden des lands was gevestigd te Brussel en uit Londen bijna alle beschikbare deskundigen had meegenomen. Generaal Kruis wilde om te waarderen practische redenen in het bevrijde gebied alle macht in eigen handen houden en hij belemmerde daarom zoveel mogelijk, dat Nederlandse ministers uit Londen naar het bevrijde gebied zouden gaan.
Nadat de koning van Engeland reeds in Nederland was geweest, is tenslotte minister-president Gerbrandy persoonlijk naar Churchill en het hoofdkwartier van Eisenhower gegaan om toestemming te krijgen voor het verblijf van een aantal ministers in Nederland. Generaal Kruis had toen reeds, op 12 November 1944, een brief gericht aan de regering, waarin hij schreef, dat de vestiging van een aantal ministers in Nederland de neiging zou doen ontstaan om bij gebrek aan departementaal personeel zich te bedienen van de hulp van het personeel van de Staf Militair Gezag. „Dit is echter ontoelaatbaar," zo voegde hij er aan toe. Nota bene: een ondergeschikte generaal, die handelingen van de regerig „ontoelaatbaar" noemt. Geen wonder, dat in de ministerraad de woorden „onbeschaamd" en „insubordinatie" vielen. Er werd onmiddellijk gedacht aan ontslag, maar omdat generaal Kruis zo goed stond aangeschreven bij de geallieerde militaire autoriteiten en moeilijk te vervangen was, werd volst»— niet een schrobbering.
Door zijn conflict met de regering zocht generaal Kruis in het bevrijde Zuiden — eind 1944 — steun bij de illegaliteit, die betrokken was bij de stri,jd om de macht over de bevoegdheid tot de arrestatie van mensen die „fout" waren geweest. Er waren zelfs vijf instanties die deze (maandenlange) strijd voerden: de Binnenlandse Strijdkrachten, de politie, de illegaliteit, het militair Gezag en de minister van justitie, v. Heuven Goedhart, die reeds in het bevrijde gebied verblijf hield Er heerste na de bevrijding niet bepaald de gedroomde paradijselijke eensgezindheid. De illegaliteit was het niet eens met de beslissing die minister v Heuven Goedhart begin December 1944 had genomen om ae politie de bevoegdheid tot het verrichten van arrestaties te verlenen. De minister wilde dit overlaten aan de deskundige vakmensen In een vergadering van 27 daartoe uitgenodigde illegalen hield generaal Kruis op 7 December te Eindhoven een rede waarmee hij groot applaus oogstte, omdat hti niet de richtlijnen van de minister van Justitie verdedigde, maar propaganda maakte voor zijn eigen denkbeelden op dit gebied. En toen bij in Brussel van zijn Militaire Commissaris in Breda de heer v. Boetzelaer, kennis kreeg van een •—'<3fje. w"vin werd
deeld dat het leven werd bedreigd van de procureur-generaal Speyart van Woerden, die er hardnekkig voor vocht om uitsluitend de politie te laten arresteren, ging hij met de heer v. Boetselaer naar Loriden om minister-president Gerbrandy te verzoeken v. Heuven Goedhart en Speyart van Woerden naar Londen te roepen voor hun veiligheid! De list gelukte en zo ontdeed géneraal Kruis zich in Nederland van zijn voornaamste tegenstanders die hem tegen werkten met betrekking tot de arrestatie-bevoegdheid. Daaruit is voortgevloeid dat na de bevrijding van het Noorden des lands op dezelfde grote schaal als in het Zuiden arrestaties werden verricht, het geen weer heeft geleid tot de misstand in de Kampen. De Enquetecommissie kwalificeert de moeilijkheden tussen de regering en de chef Militair Gezag, na September 1944 als een hoogst ernstige gezagscrisis is. Grote schuld treft volgens de comissie in deze generaal Kruis. Uit zijn in de loop der jaren gebleken houding spreekt een mentaliteit, die de commissie ten sterkste afkeurt. De commissie moet hier echter onmiddelijk aan toevoegen, dat haars inziens de regering in deze nog grotere schuld treft. Immers het was haar taak geweest om het Hoofd van het Bureau Militair Gezag en later de chef Militair Gezag terstond in duidelijke bewoordingen kenbaar te maken hoe de verhouding tussen de regering en deze functionaris behoorde te zijn en indien aan deze aanwijzing niet dadelijk op loya!e wijze gevolg was gegeven, ontslag te doen vogen. Zoals bekend heeft generaal Kruis half Januari van dit jaar ontslag gekregen als chef van de Generale Staf omdat hij propaganda voerde voor een inrichting van het leger die inging tegen de beslissingen van de regering. Minister s'Jacob nam dat niet.
"Mentaliteit van generaal Kruls afgekeurd Maar regering treft nog grotere schuld". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
De voor en na geuite klachten over misstanden in de kampen van politieke delinquenten hebben de commissie een onderzoek doen instellen naar de gegrondheid van deze klachten. Op 9 October 1950 is in een kort rapport aan de commissie mededeling gedaan van de resultaten, waartoe dit onderzoek heeft geleid. Het onderzoek heeft uitgewezen, dat nagenoeg alom bewakers zich niet hebben ontzien weerloze mensen te kwellen en te mishandelen, waarbij door de Duitsers gedurende de bezetting toegepaste methoden zijn overgenomen. De ernstigste gevallen van mishandeling hebben zich voorgedaan in de eerste tijd na de bevrijding. En met betrekking tot vermogensmisdrijven wordt gezegd dat deze op zulk een schaal zijn gepleegd, dat een onderzoek daarnaar ondoenlijk moet worden geacht. De commissie heeft voorts een uitvoerig onderzoek ingesteld naar een van de meest ergerlijke episoden uit
het jaar 1945; de schietpartijen in De Harskamp. In de zomer van 1945 is het herhaalde malen voorgekomen, dat door de buitenbewaking van De Harskamp op volkomen ongerechtvaardigde wijze geschoten is, zulks met het noodlottige gevolg, dat verscheidene personen, slapende in de barakken, zijn doodgeschoten. Deze ergerlijke misdragingen in de Harskamp vinden haar oorzaak in een grote mate van tuchteloosheid, gevoegd bij rancunegevoelens tegenover de gevangen S.S.-ers. Bij de troepenonderdelen, welke belast waren met de buitenbewaking. De verantwoordelijkheid voor dit gebrek aan tucht alsmede voor het feit, dat niet onmiddellijk is ingegrepen, toen dergelijke excessen voorvielen, berust bij de bevelvoerende officieren van deze troepen, die zichzelf bovendien, volgens voor de commissie afgelegde verklaringen, ook aan bandeloosheid te buiten gingen, getuige de dronkemanspartijen, die meermalen plaats vonden. De commissie acht het door haar geconstateerde van die aard, dat een nader justitieel onderzoek alleszins gewettigd is Zij voegt daaraan toe, dat zij het wenselijk acht, dat ook in andere gevallen, waarin strafbare feiten ten opzichte van in bezwaring gestelden is gebleken, de strafrechtelijke repercussie niet zal uitblijven. Immers in Nederland behoren praktijken, welke aan die der Nazi's herinneren, niet straffeloos te kunnen geschieden.
"Misstanden in kampen voor politieke delinquenten". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
ADVERTENTIE KIESPIJN? <■ Mijnhardt's Kiespijnpoeders. Doos 45 cl
"KIESPIJN?". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
Als een van de duisterste episoden uit de bezettingsjaren kan zonder twijfel worden aangemerkt, de winter 1944—'45, toen het Duitse leger zijn ineenstorting nabij was en de toestand op voedselgebied voor ons volk zo kritiek werd dat zeer velen de hongerdood stierven. Vooral in WestNederland was de situatie nijpend. Het was in deze tijd, dat, onder de druk der omstandigheden, er contact tot stand kwam tussen enige vooraanstaande Nederlandse figuren en de Duitse autoriteiten hier te lande. Dit, contact, dat tot een samenspreking heeft geleid, kwam van Nederlandse zijde al spoedig onder verantwoordelijkheid der vertrouwensmannen te staan en werd onderhouden in overleg met de Nederlandse Regering te Londen en de geallieerde autoriteiten. Het verloop dezer onderhandelingen is ten slotte door de feitelijke gebeurtenissen op de grote fronten en door de algehele capitulatie van Duitsland doorkruist. Dit zoeken van contact en de toon, waarin de besprekingen zijn gevoerd heeft een zekere animositeit geschapen tussen de vertrouwensmannen en de verzetsbeweging. Het verzet meende, dat bij de onderhandelingen het lot der gevangenen niet voldoende op de voorgrond is getreden. Zo verklaart een der verzetslieden aan de Parlementaire Enquête-commissie, die in haar rapport zeer uitvoerig op de in April 1945 gevoerde onderhandelingen ingaat, dat van Nederlandse zijde bedongen is een achterwege blijven van executies. Dat dit het maximum was en nog niet eens werd bereikt, acht deze getuige te gering. Op het ogenblik, dat de Desprekingen werden gevoerd, had z.i. daarin betrokken behoren te zijn het lot der duizenden verzetsmensen, die zich in strijd met elke vorm van behoorlijke rechtspleging in kampen en gevangenissen bevonden, waar zij elk ogenblik konden worden doodgeslagen of door verwaarlozing konden omkomen.
Tot de voornaamste, bil de onderhandelingen betrokken figuren, die door de commissie zijn gehoord, behoren de heren Hirschfield, Van der Vlugt, jhr. Six, Van der Gaag, Bosch van Rosenthal, Drees, le Poole, Drion Metier. Nehrer en Koot. Zij hebben of direct contact met de Duitsers gehad, óf zijn belangrijke schakels geweest in de grote keten, welke tussen de vijand en de getrouwe vaderlanders werd gesmeed, waarbij de laatsten slechts het oogmerk hadden, West -Nederland voor een nog grotere ramp dan de hongersnood te behoeden . „ Seys Inquart, de „Beauftragte ivoor Zuid-Holland, Schwebel en later Blaskowitz, waren de diplomatiek geslepen figuren uit het vijandelijke kamp met wie is onderhandeld. De Enquête-commissie spreekt na grondig onderzoek als haar oordeel uit. dat de Vertrouwensmannen en de Commandant Binnenlandse Strijdkrachten een wijs beleid hebben gevoerd. Ze handelden in het besef van de positie van West-Nederland en zijn 4V 2 millioen bevolking. Wanneer de strijd zou worden voortgezet, dan zouden de bevolen vernielingen plaats vinden, zou dat gebied het toneel van een felle strijd kunnen worden en zou het de vraag zijn, wat er van West-Nederland en zijn bevolking zou overblijven, terwijl rekening moest worden gehouden met een dusdanige catastrophe, . dat herstel van de aangebrachte schade een niet te overziene tijd en grenzeloze offers zou vragen.
"WEST-NEDERLAND DOOR ONDERHANDELINGEN VOOR RAMP BEHOED". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
Uitvoerig gaat de Parlementaire Enquete Commissie in haar rapport m op het gevoerde radiobeleid na de bevrijding. De grote >mroep verenigingen, die kort na de bezetting door de Duitsers en hun handlangers uit nun rechten werden ontzet en gedwongen waren hun studio gebouwen in vreemde handen te laten.bereidden tegen het eino van de oorlog plannen voor om dln!t t na de verdrijving van de overweldiger, hun uitzendingen te hervatten. Onkundig waren zti evenwel van het bestaan van de in Londen gevormde „Radiocommissie Terugkeer", van een „Tijdelijk Telegraaf-, Telefoon- en Radiobesluit" en de aan het Militair Gezag verstrekte bevoegdheden, inhoudende. dat. zolang de Minister van Algemene Zaken, daartoe ten gevolge van de stand der krijgsverrichtingen nog niet in staat. is. de radioprogramma's zal verzorgen. In duigen viel het door de verenifingen, in samenwerking met prof. mr . Oranje, die als regeringscommissaris zou optreden, ontworpen organisatieschema voor de omroep na de bevrijding. welk schema onder de auspiciën van Vertrouwensmannen zou v/orden uitgewertct De commissie heeft tal van prominente figuren uit, de radiowereld gehoord. Het blijkt, dat het streven van het Militair Gezag er op gericht is geweest. een Nationale Omroep te stichten op de wijze van de BB.C., geleid door mensen die door de Regering werden benoemd of door een eventueel door de Kroon te benoemen directeur. De grootste teleurstelling — het blijkt zonneklaar uit de verhoren — is voor de besturen der omroepverenigingen geweest, de vordering der studiogebouwen door Militiar Gezag. Het optreden van de majeor van het M.G.. Van den Broek, de vroegere leider ven .Radio Oranje" is naai de mening van de commissie nie' in alle opzichten tactvol geweest met name van de vordering der studio's een maatregel die met enig behoorlijk overleg te voorkomen waren gewe°st.
"NET RADIOBELEID NA DE BEVRIJDING Het M.G. streefde naar Nationale Omroep". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
ADVERTENTIE U presteert méér onder het genot van de geionde en * verfrissende M!§0 deecK
"WRIGLEY'S P.K.". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005
De Nederlandse regering te Londen en ook vele vooraanstaande perscnen in ons land, hebben zich er gedurende de Duitse bezetting al rekenschap van gegeven, dat in de eerste dagen na de bevrijding in Nederland een gezagsvacuüm zou kunnen ontstaan. Daarbij kwam de gedachte naar voren, dat dit vacuum zou kunnen worden opgevuld door een of meer gezaghebbende figuren, die, op het moment, waarop de Duitsers hier te lande de wapens zouden neerleggen, tijdelijk het gezag in handen konden nemen. In die overgangstijd, welke zou volgen op een capitulatie of een terugtrekken van de bezetters, moest er dus een gezag zijn, dat de chaos kon voorkomen en de meest urgente zaken kon regelen. Op 16 Augustus 1944 besloot de regering te Londen tot het instellen van een College van Vertrouwensmannen, naar aanleiding van de snelle ontwikkeling van de gebeurtenissen aan de fronten. Dit besluit werd als micro-foto te Utrecht overhandigd aan jhr. mr. dr. L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal. Als lid van dit college van Vertrouwensmannen werden aangewezen: jhr. Bosch ridder van Rosenthal, prof. mr. R. P. Cleveringa. W. Drees, mr. J. Cramer en mr. W. G. A. van Sonsbeeck. Voorts een vertegenwoordiger van het Nationaal Comité en één van de Raad van Verzet: beiden door de andere ijf te kiezen. Als vertegenwoordigers van het Nationaal Comité werd de heer Neher gekozen en als vertegenwoordiger van de Raad van Verzet de heer Van der Gaag. In de eerst voltallige bijeenkomst van het College werd de heer Bosch van Rosenthal gekozen tot voorzitter. Later vroeg het College aan de regering te Londen om het college te mogen aanvullen met de „Vader der Prinsen", waarmede prof. mr. J. Oranje werd bedoeld. Als secretarissen wezen de Vertrouwensmannen aan: mr. J. le Poole, en mr. G. H. Slotemaker de Bruine. Sinds April 1945 fungeerde ook mr. C. J. van Schelle als zodanig. Aanvankelijk werd deze kwestie niet ter kennis gebracht van de andere ministers. Óp de hoogte waren slechts de heren Gerbrandy, Van Heuven Goedhart en Van Lidth de Jeude. Deze laatste, omdat onder hem het Bureau „Inlichtingen" ressorteerde. Hoelang de andere ministers van het College onkundig bleven, is uit de verhoren niet komen vast te staan. Verschillende hebben verklaard, dat zij geen juiste voorstelling van het College hebben gehad. De Parlementaire Enquête-commissie is dan ook van oordeel, dat een zó belangrijke zaak in de ministerraad te Londen had behandeld moeten worden. Toen generaal Kruis de Vertrouwensmannen ontmoette, heeft hij medegedeeld, dat naar zijn mening de chef staf Militair Gezag — dat was hij zelf — de regering vertegenwoordigde. De Vertrouwensmannen hebben zich bij dit standpunt aangesloten. Ook de commissie is van oordeel dat dit standpunt van generaal Kruis juist was.
"Het College van Vertrouwensmannen Gezagsvacuum na bevrijding moest voorkomen worden". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". Enschede, 1951/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000056507:mpeg21:p005