In het Rijk der Nederlanden, moederland en overzeesche gewesten, leven pl.m. 70 millioen menschen.
Hiervan wonen alleen in Nederl. Oost-Indië ruim 61 millioen en wel ca. 250.000 Europeanen, 1 Va millioen Chineezen en Japanners en pl.m. 59 millioen inlanders, behoorende tot den Maleischen volkerenstam. Deze menschen belijden voor het grootste deel den Islam of Mohammedaanschen godsdienst. Nu is het wel opmerkelijk, dat wij, blanke Nederlanders, zoo bitter weinig weten omtient de religie van onze „bruine broeders" in het verre Oosten. Daarom wil ik jullie het een en ander over den Islam en zijn stichter mededeelen. De Mohammedaansche godsdienst is de jongste der wereld-godsdiensten. Eerst in de zeventiende eeuw n.
Chr. in Arabië opgekomen, heeft deze godsdienst zich vandaar uit snel oost- en westwaarts over een groot deel der wereld verbreid. Om te begrijpen hoe het mogelijk was, dat nog na het Christendom een nieuwe groote godsdienst zulk een beteekenis verkrijgen kon, moeten wij de persoonlijkheden en het werk van den stichter, Mohammed, in een helder licht en onbevooroordeeld zien.
Deze merkwaardige man werd in het jaar 570 of 571 na Chr. in Mekka, de „heilige stad" der Arabieren, geboren. De Mohammedaansche ove»levering noemt den 20sten April als zijn geboortedag. Zijn naam beteekent „de gezegende". Hij
werd aanvankelijk door zijn grootvader en na diens dood door zijn oom Aboe-Talib opgevoed, omdat hij zijn ouders reeds vroeg verloren had. Met dezen edelmoedigen, maar armen man maakte hij reeds als twaalfjarigen knaap een reis naar Syrië, waar hij met Christenen en Joden in aanraking kwam en hun godsdienstige verhalen hoorde, die op het ontvankelijke gemoed van den jongen een diepen indruk maakten. Op zijn 24ste jaar trad Mohammed in dienst van een rijke weduwe, Chadidzja. Voor haar reisd'e hij met Karavanen naar Syrië, waar hij haar zaken met ijver en veel geluk behartigde. Uit dankbaarheid bood zij hem haar hand ten huwelijk
aan, wat hij aannam, en ofschoon zij vijftien jaar ouder was dan hij, waren zij toch gelukkig met elkander. Naarmate hij ouder werd, openbaarde zich bij Mohammed meer en meer de geaardheid van een mijmeraar. De afgodendienst van zijn landgenooten was hem een gruwel. Hij geloofde met geheel zijn ziel aan èèn God, schepper en bestuurder van
hemel en aarde, zooals de Joden en Christenen vereerden. Wanneer hij, gezeten in den kring van bloedverwanten en vrienden over deze denkbeelden uitweidde, dan zeiden zij: „Ja wanneer er tot ons een profeet was gezonden, zouden wij ongetwijfeld zijn voorschriften hebben opgevolgd en even vroom en geestelijk in onze godsvereering geweest zijn als de Joden en de Christenen". Gaandeweg werd Mohammed menschenschuw. Bij voorkeur vertoefde hij in een grot bij den berg Hira, een uur ten Noorden van Mekka, waar hij vastte en bad. Mohammed had zijn veertigste jaar reeds achter den rug. toen hem voor de eerste maal iets overkwam, dat hij voor een goddelijk verschijnsel hield. Zes maanden lang had hij in zijn grot geworsteld met zijn twijfel, of hij een krankzinnige dan wel een profeet van God zou zijn, toen een bovennatuurlijk wezen (de overlevering zegt de aartsengel Gabriël) tot hem kwam, sterk op zijn borst drukte en sprak „Ikra!" (preek). Toen Mohammed antwoordde: ..Ik kan niet pfeeken!" drukte de engel nog eens en toen ten derden male en herhaalde telkens zijn bevel. Hij was echter nog niet gerust.Zinsverbijsteringen kwelden hem, waarbij hij telkens meende geroepen te worden, maar niemand zag. Maar eens, terwijl hij op een bergtop stond en er over dacht zich in den afgrond te storten, aanschouwde hij den geest Gods op een troon Uisschen hemel en aarde gezeten. Na deze inwijding volgden de openbaringen elkander zonder tusschenpoozen op. Deze openbaringen schonken aan Mohammed het rotsvaste geloof, dat hem een hooge roeping was toevertrouwd, dat hij bestemd was om overal den dienst van God te verbreiden en alle afgoden te vernietigen. Thans trad hij ook in het openbaar als prediker en profeet op en weldra had hij een aantal geloovigen om zich verzameld. Zijn tegenstanders viel hij heftig aan met openbaringen betreffende de straffen der hel en verhalen van de volken, die gestraft waren, omdat zij niet naar de profeten Gods hadden geluisterd. Deze verhalen maken een hoofdbestanddeel van het heilige boek der Mohammedanen, den Koran. uit. Door deze predikaties maakte hij zich vele vijanden, vooral onder de Koraïsjieten. Een zware slag voor hem was de dood van zijn vrouw Chadidzja (in 619 na Chr.), weldra gevolgd door het overlijden van zijn oom, Aboe-Talib, zijn opvoeder en beschermer. Maar hij liet zich niet ontmoedigen. Bleef zijn
aanhang in zijn vaderstad Mekka slechts gering, meer succes had hij bij de bewoners van Medina, die jaarlijks ter bedevaart naar het nationaal-heiligdom. de Kaaba naar Mekka kwamen. Toen de bedreigingen tegen den profeet van de zijde der Koraïsjieten niet ophielden, belegde Mohammed in de maand Maart van het jaar 622 een nachtelijke samenkomst met zijn vrienden uit Medina, waarbij zich meer dan zeventig personen verbonden en de gelofte aflegden, dat zij den profeet met gevaar van hun eigen leven zouden verdedigen, terwijl hij zich bereid verklaarde, met hen naar Medina te trekken. Reeds eenige dagen later gaf hij zijn aanhangers het bevel, alles voor de vlucht gereed te maken. In April begon de uittocht, de z.g. Hedzjra, waarmede de Mohammedaansche jaartelling aanvangt. Bij kleine groepen week men uit; het eene huis na het andere werd verlaten, en binnen twee maanden hadden ongeveer 150 vluchtelingen Medina bereikt. Mohammed was met zijn trouwste vrienden tot het laatst gebleven. Toen ook zij wilden heengaan, zetten de Koraïsjieten een samenzwering op touw om althans den Profeet uit den weg te ruimen. Toen Mohammed dit vernam, liet hij zijn neef Ali in zijn gewaad vermommen en ontsnapte met zijn vriend Aboe Bekr door een achtervenster uit diens woning. Drie dagen lang hielden zij zich in een spelonk bij den berg Thaur verborgen. De Mohammedaansche legende vertelt over de ontsnapping aan de vervolgers het volgende verhaal: Mohammed had zich met zijn vriend Aboe-Bekr in een spelonk bij den berg Thaur verborgen. Het was in de morgenuren, toen zij de schuilplaats bereikten en daar doodelijk vermoeid in een diepen slaap vielen. De vijanden, die hen achtervolgden, zaten hun op de hielen en reeds korten tijd latet stonden zij voor den ingang der spelonk. Maar in den tusschentijd had een spin, door Allah gezonden. haar web dwars voor de nauwe spleet getrokken. „Ze kunnen nog niet ver weg zijn!" sprak een man. „Wellicht hebben zij zich in dit hol verscholen. Laten we het doorzoeken!" „Gij zijt een dwaas!" antwoordde de aanvoerder. „Ziet gij dit spinneweb niet? Hoe hadden zij kunnen binnen gaan zonder het te scheuren? Laten we geen tijd verliezen met een vruchteloos onderzoek van deze onderaardsche gangen en spleten, anders ontsnappen zij ons nog." Zóó werd de profeet door een spin gered.
....toen de engel drukte en Gabriël op zijn borst sprak „Ikra".