Sinterklaasje, bent u daar al? Roept die wilde Keesje, Sinterklaasje strooi wat lekkers. Liefst een suikerbeestje! Stoute Kees, kijk nu die schoenen Brommelt Sinterklaasje, Zou ik suikerbeestjes brengen Aan zoo'n slordig baasje? Stoute Kees, kiijk nu die schoenen Vol met modderkluiten! En met afgesleten neuzen Van 't gevoetbal buiten! Sinterklaas, u hebt gelijk hoor! k Zal het nooit meer wagen, Om in zulke vieze schoenen Suikergoed te vragen! MARIE MICHON.
Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant
- 03-12-1938
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant
- Datum
- 03-12-1938
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Van der Loeff
- Plaats van uitgave
- Enschede
- PPN
- 398831955
- Verschijningsperiode
- 1917-1942
- Periode gedigitaliseerd
- 1 oktober 1917-13 november 1942
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Enschede
- Nummer
- 285
- Jaargang
- 67
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Onder den schoorsteen.
DE REGENWORM. Uit het wonderboek der natuur.
Hebben jullie weieens een regenworm gezien? Zoo n mooie, glimmend bruine of roodachtige? Als we, in den tuin of over het land loopend. bijna op zoo'n diertje trappen, zeggen we zoo terloops „O, er komt regen!" maar verder kijken we gewoonlijk niet naar hem om. Toch is de regenworm een heel goede vriend van boeren en tuinlui en dus »«n ons allemaal. Slechts eenmaal per jaar en wel in den vroöfen wintertijd, als de vorst den grond al een beetje hard begint te maken, doet hij zijn geweldig nuttig werk, waarover ik je iets ga vertellen. De regenworm zoekt niet, zooals sommige andere dieren, die in den grond leven bij voorkeur zachte,losse gedeelten van den bodem op; hij houdt juist veel van taaie, harde brokken om er zijn huis van te bouwen. Net als de mol maakt hij in die harde aardige keurige gangen met wanden, die niet z%o gemakkelijk kunnen instorten. En als het huis klaar is. wacht hij tot de avond is gevallen om zijn kostje te gaan ophalen. Weet je hoe hij dat doet? Hij steekt zijn kop en halve lichaam uit den grond en tast in donl^r den bodem af op zoek naar halfvergane bladeren, doode plantjes of kleine worteltjes van verwelkend
gewas, kortom: naar al het eetbare, dat je in den herfsttijd zooal in bosch en veld kunt zien liggen. Hij haalt dit alles met zijn monddeelen naar zich toe, kruipt dan weer in de diepte en scheurt z'n voorraadje in duizend kleine stukjes om het daarna op te eten. En daar hij geen servies bij de hand heeft, begrijp je. dat hi^ bij den maaltijd heel wat aarde mee naar binnen krijgt. Dit vindt de regenworm niet zoo erg en de boer of tuinman vindt het zelfs uitstekend. Want wat gebeurt er? Als de worm zijn diner heeft verorberd en verteerd, kruipt hij weer naar boven en daar, aan de aardoppervlakte, w<*dt het verteerde voedsel, met aarde vermengd, weer uit zijn darmen afgescheiden. Je hebt het allemaal weieens gezien: 't Zijn die kleine, spiraalvormige heuveltjes, die overal in onze tuinpaden en -bedden liggen en ook langs de randen der weilanden. Deze heuveltjes hebben een kleur en glans van chocolade: Ze bestaan uit zuivere kamus, de allerkostbaarste mest die de boer maar wenschen kan. En de regenwormen leveren heel wat van die kamus! Want daar het erg hongerige beesten zijn, eten ze veel. Men heeft uitgerekend, dat ze ieder jaar onge%er het tiende deel van het afgevallen l®of van boomen en struiken opeten en verteren en hierbij wordt dag en nacht de grond omgewoeld, telkens weer op een andere plek.
WAT WETEN WIJ VAN MOHAMMED? De opkomst van den Islam.
Vorige week heb ik jullie verteld, hoe Mohammed tot de overtuiging kwam, dat hij een profeet van Allah was en hoe hij
voor zijn vijanden naar Medina vluchten moest. Heden zul je hooren, hoe hij zijn leer, den Islam, in Arabië vestigde en wat er verder gebeurde. De intocht van den profeet te Medina was een plechtige gebeurtenis, die plaats had op 28 Juni 622, een Vrijdag .Sedert dien is de Vrijdag de heilige dag der Mohammedanen, zooals voor de Christenen de Zondag en voor de Joden de Zaterdag. De beide Arabische stammen, die Medina beheerschten onderwierpen zich zoowel in wereldlijke als in geestelijke zaken aan Mohammeds gezag. In Mediii2 verrees nu spoedig de eerste moskee. Hier hebben de profeet en zijn volgelingen 't grootste gedeelte van hun tijd doorgebracht. Van deze plek zond Mohammed boden naar Koningen en Keizers met den
eisch, dat zij z ij n geloof zouden aannemen. Hier ontving hij de afgezanten van de tot den Islam bekeerde stammen, en van hier uit gaf hij zijn bevelen, die ontsteltenis brachten onder de weerspannige stammen tot aan de verste einden van Arabië.
Hier blies hij ook den ketsten adem uft en ligt hij begraven. De geloofsbelijdenis, het gebed, de vastentijden en de goede werken vormen den grondslao van Mohammeds leer.
De geloofsbelijdenis leeren wij het best kennen uit den oproep tot het gebed. Naast elke moskee staan kleine, ranke torens met een omgang, minarets genoemd. Voor elke godsdienstoefenin g roept nu de moëddzin (kerkdienaar) de geloovigen op tot het gebed met de woorden „Allah is groot! (4 maal). Ik getuig, dat er geen God is dan Allah! (2 maal). Ik getuig, dat Mohammed Gods profeet is! (2 maal). Komt tot het gebed! (2 maal). Komt tot het heil! (2 maal). God is groot! (2 maal). Er is geen God dan Allah!" Bij het gebed knielen de geloovigen op een matje met het gelaat in de richting naar Mekka. De voorgeschreven vasten hebben plaats in de maand Ramadhan. Zoolang de zon aan den hemel staat, mogen de geloovigen niets e ten of drinken, ze mogen
zelfs hun speeksel niet inslikken. Eerst na zonsondergang is het geoorloofd iets te gebruiken. De vastentijd wordt besloten met een groot feest, dat men „het afboeken der vasten" noemt, en dat, door milde aalmoezen gekenmerkt wordt.
De levensgeschiedenis van Mohammed heeft verder meer van oorlog en staatkunde dan van godsdienst te verhalen, of eigenlijk, zijn godsdienstige zending ging grootendeels op in oorlogen tot uitbreiding van zijn leer. Reeds terstond na zijn vlucht had hij de Mekkanen met Gods toorn bedreigd, en weldra werden door zijn volgelingen strooptochten tegen de vijanden ondernomen. In 624 viel Mohammed met 30C man de Koraisjieten bij Bedr aan en ofschoon deze 950 krijgers telden, werden zij verslagen, velen gedood en een groot aantal gevangen genomen. Toen de slag geëindigd was werden de lijken der vijanden in een put geworpen. Mohammed sprak de dooden toe in noemde ze iedei bij zijn naam. .Onwaardige stamgenooten van Gcds profeet! sprak hij, „gij hebt mij als een bedrieger behandeld, anderen hebben aan mijn zending geloofd Gij hebt mij uit mijn vaderstad verdreven: gij hebt de wapenen tegen mij opgenomen, anderen hebben mij een schuilplaats verleend en mij verdedigd Welnu, heeft God de bedreigingen vervuld, die Hij door mijn mond tegen u had uitgesproken? ]a, voorzeker! Ik zie de beloften vervuld, die ik van Hem ontvangen heb!" De bij deze plechtigheid aanwezige Arabieren begrepen er niets van en vroegen: .Hoe, Profeet, gij spreekt tot de dooden?' „Weet . antwoordde Mohammed, „dat zij mij even goed hooren als gij, al kunnen ze mij niet antwoorden. Met dezen' veldslag begon de loopbaan van verovering en bloedvergieten, welke het Mohammedanisme door de eeuwen heen, gekenmerkt heeft. Reeds terstond werd de eerste overwinning dienstbaar gemaakt aan de bevestiging en versterking van het geloof aan en het gezag van den Profeet bij zijn aanhangers. Daarvan getuigt de gelofte, die zij na den slag aflegden: „Profeet des Heeren, trek waarheen gij verlangt, sla uw kamp op, wa? T gij verkiest, voer oorlog of sluit vrede met wien gij wilt. Want wij zweren u bij Hem. die u met de waarheid gezonden heeft. dat. al zoudt gij voorwaarts gaan, totdat onze kameelen dood neervielen, wij met u zouden trekken tot aan het einde der wereld!" Tegen allen, die riem niet als Profeet erkennen wilden, trad Mohammed met hardheid op. De eene stam na den anderen moest zich onderwerpen en tot het „ware geloof bekeeren of werd vernietigd. Wel leed hij bij Oohd (in 625) een nederlaag, toen hij met 700 man meer dan 3000 Mekkanen aanviel maar deze wisten uit deze overwinning geen V ordeel te trekken, en een jaar later werden zij, 1. 6
10.000 man sterk, door 3000 volgelingen van den Profeet verpletterend verslagen. Nu sloten de Koraisjieten met hem een wapenstilstand en in 629 bezocht hij, vergezeld door 2000 man, voor het eerst weer zijn vaderstad en volbracht zeven maal den omgang rondom de Kaaba terwijl het volk uitriep: „Er is geen God dan Allah! Hij heeft zijn dienstknecht behouden en zijn legerscharen verheerlijkt. Hij alleen heeft de vereenigde legerdrommen verslagen!" Thans was Mohammed heerscher over geheel Arabië en over het land van de Syrische grenzen tot aan de Doode Zee. Een bekend Arabisch dichter, die den Islam omhelsd had, bood Mohammed een gedicht aan, dat den profeet vejjheerlijkte. Toen de dichter de verzen had opgezegd: „Waarlijk, de Profeet is een licht, dat de wereld beschijnt, Een bloot zwaard is hij uit gods wapenkamer!" was Mohammed daarmede zoo ingenomen, dat hij zijn groenen mantel afdeed en dien den. dichter als een geschenk toewierp. Naar aanleiding van dit voorval heet het gedicht „Het gedicht van den mantel", en het is bij de Arabieren nog thans zoo bekend als bij ons het lied van de Zilvervloot. De mantel kwam later in het bezit der Kaliefen en werd als iets heiligs vereerd De „bekeeringen" hadden soms op zonderlinge wijze plaats. De bevolking van Taif bijv. hield lang aan de afgoding vast. Een hunner opperhoofden, die te Medina het nieuwe geloof had aangenomen en het aan zijn landgenooten van het dak van zijn huis wilde preeken, schoten zij met pijlen dood. Toen echter de Muzelmannen tegen Taïf oprukten, werden de bewoners bang en zonden een gezantschap aan den Profeet. Zij zouden Mohammed erkennen onder beding, dat zij hun afgod Allaat nog drie jaren mochten behouden en niet behoefden te bidden. Toen Mohammed dit weigerde, stelden zij hun eischen lager: nog één jaar zouden zij Allaat behouden en zich bij het gebed niet op den grond behoeven te werpen. Daarna boden zij zes maanden, één maand, maar vergeefs. Het eenige, dat Mohammed ten slotte toestond, was dat zij het afgodenbeeld niet met hun eigen handen behoefden te vernielen. Mohammed zond een zijner volgelingen om het te doen, en het geschiedde onder luid gejammei der vrouwen. Begin 632 stond de rofeet op het toppunt van zijn macht. Hij beraamde juist een overwinningstocht naar Syrië én Palestina, toen hij ernstig ziek werd. Hij liet zich echter niet terughouden
om den gewonen jaarlijkschen pelgrimstocht naar de Haaba te doen, en keerde naar Medina terug. Deze inspanning had zijn lichamelijke kracht echter gebroken. Hij leed aan zware koortsen en voelde, dat hij weldra sterven zou. Doodelijk zwak, maar met een blijden glimlach op het gelaat, verscheen hij op Maandag den 8sten Juni 632 voor het laatst in de moskee en sprak de menigte toe: „God heeft mij in het gebed verkwikking geschonken. Voorwaar, niemand kan mij iets ten laste leggen. Ik heb niets voor geoorloofd verklaard, dan wat God voor geoorloofd verklaard heeft.'' Daarop benoemde hij Aboe-Bekr, die met hem in de spelonk geweest was, tot zijn opvolger (Kalief) en zegende het leger, dat gereed was naar Syrië te vertrekken. In zijn kamer teruggekeerd, rustte hij nog een poosje onder de hoede van zijn vrouw Ajasja. Toen zuchtte hij: „God. schenk mij vergiffenis en vereenig mij met mijne vrienden daar boven!" Kort na den middag blies hij den laatsten adem uit. Over Mohammeds uiterlijk en karakter kan ik je nog de volgende bijzonderheden vertellen: Volgens beschrijvingen van zijn vrienden (een beeltenis van hem bestaat niet, omdat het den Mohammedanen ten strengste verboden is een beeld of gelijkenis van een levend wezen te maken) had hij een iets meer dan gemiddelde lengte, een bevallige, gebiedende houding, een groot hoofd met een breed, open gezicht, gitzwart lang haar. zwarte doodringende oogen en een langen zwarten baard. Hij kon vriendelijk glimlachen, maar als hij de wenkbrauwen in toorn fronste, beefde men voor hem. Hij behandelde ook den geringste onder zijn volgelingen met achting, was vriendelijk voor kleine kinderen en nam deel in het leed en de vreugde van anderen. Mohammed nam nooit een hoogmoedige houding aan en liet zich niet bedienen. Hij wilde alles zelf doen, zelfs herstelde hij zijn eigen kleeren en sandalen. Om geld gaf hij niet en was steeds mild voor de armen. Als echt Oosterling hield hij echter veel van reukwerken. Wat ook zijn vijanden van hem mogen zeggen, zeker is, dat hij van zijn goddelijke roeping overtuigd was. en ofschoon hij niet die vurige dapperheid bezat, waarmee men in het gevecht den dood trotseert, toch putte hij uit deze overtuiging den zedelijken moed, die hem in staat stelde, zich vooral in het begin van zijn loopbaan, temidden van de gevaren, die hem in Mekka bedreigden, staande te houden.
De Moëddzin roept tot het de geloovigen op gebed.