Toevallig bladerend in een boek van een bekend geleerde, die aan de levensbeschouwingen der oude volkeren veel aandacht heeft gewijd, trof mij een opmerking, waarmee ik het niet geheel eens kan zijn. Handelend over den beroemden Chineeschen wijsgeer Kong-tse, verklaart de geleerde, dat hij het van dezen niet verstandig vindt, niet zichzelf, maar een paar oude legendarische wijzen aan zijn tijdgenooten tot voorbeeld te hebben gesteld. „Dit was," zegt de geleerde, „een groote misgreep, en rustte op een geheele miskenning van de menschelijke natuur. Alsof de nevelachtige gestalte van lang gestorven wijzen een sterk motief kon worden voor het leven, en 'alsof hun voorbeeld ten baken kon dienen in de stormen van het heden"! Met deze opmerking veroordeelt de geleerde een algemeene levensgewoonte. Zijn niet al de groote voorgangers en leidslieden, die wij elkander tot voorbeeld stellen, personen uit het verre verleden? De helden uit de geschiedenis, de heiligen uit den godsdienst zijn zonder uitzondering nevelachtige gestalten van lang gestorvenen. Waarom zien wij in hen de volmaaktheid en niet in onze verdienstelijke tijdgenooten? Zou het niet zijn, wijl ook de verdienstelijkste onder ons op den keeper beschouwd, zijn tekortkomingen heeft? Kong-tse zal ze gehad hebben en was zich dit zelf bewust. Had hij zichzelf ten voorbeeld gesteld, dan wist hij, dat ten overstaan van zijn naaste omgeving zijn onvolmaaktheid spoedig zou blijken en dat hij daarmee zijn gezag zou verliezen. Niemand is groot voor zijn kamerdienaar en dikwijls ervaart men, dat juist de edelste en geniaalste onzer medemenschen zich onderscheiden door misschien op zichzelf vrij onschuldige hebbelijkheden, die echter hun beeld voor den vereerder ontsieren. Ook de grootste persoonlijkheid heeft zijn kleine oogenblikken; ook het sterkste karakter zijn zwakke zijden. En zoo zal, — wie weet het niet uit eigen ervaring? — de persoonlijke kennismaking met een door ons vereerd mensch steeds weer teleurstellen. Is dit het navolgenswaardige voorbeeld, deze man met zijn lachwekkende eigenaardigheden; deze vrouw met haar onbevallig uiterlijk of grillig humeur? Slechts op een afstand blijft onze illusie ongerept. Helden en heiligen moet men, gelijk schilderijen, op een afstand bekijken. Van dichtbij onthult zich het schoone beeld als een menigte onoogelijke verfklonters. En zoo acht ik het zeer menschkundig van Kong-tse, dat hij zijn tijd de groote wijzen uit voortijd als navolgenswaardig voorhield, overtuigd als hij was, dat men met de vereering voor hem zou wachten, totdat ook zijn gestalte in het grijze verleden teruggetreden zou zijn Er zal voor menig argeloos mensch iets onbevredigends liggen in de gedachte, dat wij slechts gestorven helden en heiligen kunnen ten voorbeeld nemen, omdat de levenden nimmer volmaakt blijken te zijn. In onze vereering dan slechts op illusie gegrond en niet op de werkelijkheid?
Inderdaad zou men het zoo kunnen beschouwen, wanneer men de hoogste en heiligste idealen der menschheid voor ingebeeld hield. Want wat doen wij met onze heiligen en helden tenslotte anders, dan dat wij onze eigen idealen op hun nevelachtige gestalte projecteeren. Wij versieren dat grijze beeld uit de oudheid niet slechts met schitterende gewaden; wij zetten het niet alleen een stralende aureool om het hoofd, maar wij sieren het met iets, dat veel belangrijker en veel heerlijker is dan het kostbaarste purper en het zuiverste goud Het verhevenste, wat wij in de ziel als verlangen en hoop aankweeken, dragen wij op onze voorbeelden over en wij maken, wat in ons nog slechts gevoel en gedachte was, voor hen tot werkelijkheid. Zij zijn de belichaming van ons hoogste goed, de verpersoonlijking van onze innigste deugd. Wat wij nimmer kunnen bereiken, laten wij hen bereiken en als zij het bereikt hebben, worden hun onvergelijkelijke daden navolgenswaardig voor ons. Ligt hun grootste beteekenis niet in hetgeen wij in hun gestalte met ons verlangen geschapen hebben? Het is niet om hun groote deugd in het verleden, dat zij belangrijk zijn; het is om de groote deugd, welke zij aan het levende heden hebben ontleend. Illusie is niet dit verheven verlangen, dat van geslacht op geslacht overgaat, dat in eiken mensch zich herhaalt en aldus de eeuwigheid heeft. Illusie is de tijdelijke gestalte met haar noodwendige gebreken en met de kleinmenschelijke eigenaardigheden, welke de fJrootschheid van de Idee onvermijdelijk afbreuk doen. Wanneer in zekeren mensch het heilige en heldhaftige zich op bovenmatige wijze heeft geopenbaard, dan vergeten we de hinderlijke biikomstigheden. zoodra de dood met zijn wijdende hand hem heeft aangeraakt Dan is het belachelijk en benenene verleden geworden, maar het eerbiedwaardige en grootsche heeft het eeuwige heden bereikt. Hierom is het dat wij als vanzelf onze navolgenswaardige voorbeelden bij het voorgeslacht zoeken. De grijze voortijd verschaft slechts het kader, waarin onze helden- en heiligenfiguren in hun volmaakten glans uitkomen. De vlekjes, waarmee de natuurlijke menscheliike heid ook de volmaaktste wezens besmeurt. wischt louter de tijd uit. Desondanks kan ik onzen geleerde toegeven, dat het levende voorbeeld beter ten baken kan dienen in de stormen van het heden dan de nevelachtige gestalte van een lang gestorven heilige of held. Doch om het levende voorbeeld boven het doode te kiezen, moet de menschelijke gemeenschap een hooger peil van ontwikkeling hebben bereikt dan de Chineezen tijdens Kong-tse, maar ook dan de Eupopeanen uit de twintigste eeuw. Het hoogste, wat de mensch kan bereiken, is dat hij de werkelijkheid onverbloemd durft aanvaarden. De werkelijkheid met haar deugd, maar ook met haar tekortkoming. De volmaakt wijze mensch, die den zin van het leven doorzien heeft, zal het onderscheid tusschen leelijk en mooi niet meer gevoelen als een volstrekt verschil. Hij zal het licht met de schaduw als een onverbrekelijk geheel, als een harmonische schoonheid waardeeren en in den edelen mensch juist het verhevene te eerbiedwaardiger achten, naarmate het door de
onvermijdelijke tekortkomingen van het mensch-zijn de bekoring van het natuurlijke erlangt. Want de held en de heilige kan voor hem alleen dan het navolgenswaardige voorbeeld zijn, zoo hij meer dan een volmaakt schilderij en meer dan een belichaamd begrip, zoo hij is een van vleesch en bloed warm levend, strijdend en strevend mensch zooals wij. C.
"2e BLAD van Zaterdag 9 Juli 1927. Het Klassieke Voorbeeld. (Nadruk verboden.)". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1927/07/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 23-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000154545:mpeg21:p005
"Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1927/07/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 23-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000154545:mpeg21:p005
OM ANDEREN IN HET HART TE KUNNEN andbren in het hart te kun- • nest lezen, moet men zelf tranen j in de oogen gekend hebben. •
"OM ANDEREN IN HET HART TE KUNNEN". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1927/07/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 23-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000154545:mpeg21:p005
door M. R. RINEHART. 28. Het was werkelijk een feestdag, als men het graf, met den naam alleen als inscriptie, in het bergstadje kon vergeten en niet opmerkte, dat de jongen magerder was dan ooit, en dat zijn hand, spoedig vermoeid van het spelen, in zijn schoot terugviel, zoodat zuster Elisabeth, die zeer vertrouwd was met den dood, hem vast tegen zich aandrukte toen zij hem van den stoel opbeurde, en in het gladgestreken, witte bed legde. Hij viel in slaap met Peters hand onder zijn hoofd en de hoorns van het hert naast zicht. Op het beddetafeltje stond de houten schildwacht, die de wacht hield. Toen Peter zijn armen terugtrok, zag hij zuster Elisabeth, die hem wenkte van uit de deur op het einde der zaal. Peter liet den schildwacht alleen bij Jimmy waken en sloop op zijn teenen uit de kamer. Daar buiten, juist om den hoek, was het laboratorium en daarnaast zijn klein slaapkamertje; daar stond het portret van de dame, met wie hij zou trouwen als hij professor
geworden was en niemands toestemming behoefde te vragen. De assistent stond op Peter te wachten. Hij was een van de hoofdsamenzweredets in het complot, dat tot doel had den jongen gelukkig te laten blijven. Zijn bekendheid met Oostenrijksohe intriges maakte hem onschatbaar. Hij had Jimmy verantwoordelijk gesteld voor de zaalrust, zoodat een dikke Trager, die twistte over zijn dagelijksche tabak met de zuster of mopperde over zijn soep met een anderen patiënt, door een dun sopraanstemmetje tot de orde geroepen werd en schaapachtig grinnekend bij Jimmy stond, die in gemengd Engelsch en Duitsch het decorum van de zaal herstelde. Het waren lastige luidjes, die herstellenden. Jimmy was sommige dagen zóó bezig met het besledhten van twisten en met het besluiten nemen, dat hij bijna den geheelen nacht sliep. En dat was de bedoeling. De assistent wachtte op Peter, zijn witte jas was vol vlekken door het laboratoriumwerk en zag er treurig uit. Hij hield een brief in de hand. „Die is voor het kind gekomen", zeide hij in heel goed Engelsch. Hij was genoodzaakt Engelsch te spreken. Dag in dag uit gaf hij in het Engelsdh les aan Engelschen en Amerikanen, die zijn taal niet kenden en die het geld inbrachten, waardoor hij in staat gesteld werd eens te kunnen trouwen, Hij hield van Engelschen en hij hield van Amerikanen, omdat ze zoo vlug leerden. Hij reikte Peter een enveloppe met rouwrand toe. „Uit Parijs", zeide hij, „wie ter wereld
— Zou het niet goed zijn, hem open te maken?" „Dat denk ik ook. Het lijkt wel een brief, hoe heet dat ook weer? O ja, een condoleancebrief." Peter opende den brief en las, en gaf hem toen zonder een woord te spreken aan den dokter. Het was stil in het laboratorium, terwijl de dokter las, behalve de kanarie, die aan een klontje suiker pikte. Peter's gezicht was somber. „Zoo, een moeder, wist u iets van een moeder af?" „Ik vond iets in de papieren. Zij ging van den jongen weg, toen hij nog heel klein was, ging aan het tooneel. Hij heeft geen herinnering aan haar en dat is maar goed ook. Zij schijnt een leelijke rol gespeeld te hebben." „Zij komt om hem mee te nemen. Dat is onmogelijk." „Natuurlijk is dat onmogelijk", zei Peter woest. „Zij zal het kind niet zien, als ik er iets aan kan doen. Zij ging weg om.... Zij is de moeder van den jongen, maar dat is ook het beste, wat men van haar kan zeggen. Deze brief.... wel, u heeft hem gelezen." „Zij is een vreemde voor hem?" „Absoluut. Zij zal in rouw komen — kijk maar naar den rouwrand — en hem vertellen, dat zijn vader dood is en hem vermoorden. Ik ken dat slag." De kanarie pikte aan de suiker. De baard van den assistent was in beweging naar den aard van den baard van een samenzweerder. Peter las den overdreven brief, dien hij in de hand hield, nog eens over en dacht diep na. „Zij is op weg 'hierheen", zei de assistent
„Dat is leelijk. Van Parijs naar Weenen is twee dagen en een nacht. Zij kan e*lk uur komen." „Wij kunnen hem transporWren naar een ander ziekenhuis." De assistent trok de schouders op. „A'ls ik een tehuis had", zeide hij, en keek door de deur naar het portret in de andere kamer, dan zou ik den jongen kunnen verbergen, tenminste voor een poos. In dien tusschentijd zouden wij de moeder kunnen nagaan en als zij geschikt bleek, zouden wij den jongen aan haar kunnen geven. Natuurlijk is dat een zaak voor de politie." Dat gaf Peter rust. Hij las den brief nog eens over en beproefde Jimmy's moeder tusschen de regels door te vinden, maar tevergeefs. Hij keek naar de zaal. Jimmy sliep nog. Een grootte herstellende zieke met een sabelhouw van den slaap tot het oor en het voorkomen van een moordenaar, was stil blijven staan bij het bed en dekte hem toe. „Ik kan bevel geven, de vrouw vandaag niet toe te laten", zei de assistent. „Daardoor winnen we weer een paar uur. Zij zal naar de politie gaan en morgen zal ze toegelaten worden. In dien tusschentijd....' „In dien tusschentijd zal ik zien, dat ik er wat op vind", zei Peter, „Als ik zou kunnen denken, dat zij gewaarschuwd zou kunnen worden, en hem hier laten...." „Dat zal zij niet. Zij zal kleeren voor hem koopen en met hem naar de Riviera en Nice gaan. Zij wil daar zijn voor het carnaval en de jongen zal het niet overleven."
Peter nam den brief en ging naar huis* Hij ging met de tram om hem nog eens over te kunnen lezen. Er werd koel over den gestorven vader in gesproken en die vader was de afgod van den jongen geweest. Geen goede vrouw zou zoo harte» loos kunnen zijn. Ook werd er in aan Jimmy een plaats aangeboden in een van; de ongunstigst bekende theaters van Parijs om zijn moeder te hooren zingen. „ En in de enveloppe was blijven steken een uitknipsel uit een Fransche krant, een afbeelding van een café-chantanttype, dat Peter deed huiveren. Achterop stond „mama". Harmony bad een drukken ochtends Ten eerste moest het huis worden schoongemaakt. En het haar omwonden met eea handdoek werd alles handig gedaan, be-< halve Peters kamer, die een extra beurt moest hebben. Daarna begon zij te studeeren, dicht bij de kachel staande om de handen warm te houden en brandstof te sparen. Zij speelde mooi dien ochtend, zelfs haar eigen critisöhe ooren waren tevreden en de portier, die beneden een raam repareerde was verrukt. Hij zat in het vensterkozijn in de nijpende kou en luisterde. Er hadden veel muziefestudeerenden in deze appartementen gewoond, maar geen zooals deze. Zij trekt mij het hart uit het lichaam , mompelde de portier zuch* tend, en slikte bijna een spijker in, dien hij in den mond had. (Wordt vervolgd,)
"Feuilleton. „Harmony Wells"". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1927/07/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 23-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000154545:mpeg21:p005
op Maandag 27 Juni 1927. X. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van het Raadsbesluit van 19 April j.I. betreffende het verleenen van een voorschot aan de Bouwvereeniging „De Volkswoning." Dit voorstel ïs van de agenda afgevoerd. XI. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot goedkeuring van de Balans, Verlies en Winstrekening over 1926 van Bouwvereenigingen. De VOORZITTER stelt aan de orde het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 30 Mei j.1. 2e afdeeling no. G 790/17, luidende: Bij dezen hebben wij de eer U aan te bieden de Balans, Verlies- en Winstrekening van de Bouwvereeniging „Licht en Lucht", van den gecombineerden bouw der Bouwvereenigingen „Licht en Lucht" en „De Goede Woning" en van de Bouwvereeniging „De Goede Woning" over 1926. De stukken zijn door den Controleur der Gemeentefinanciën onderzocht. Blijkens zijn hierbijgevoegd schrijven d.d. 2 Mei 1927 no. 409 behoort de door de Bouwvereeniging „Licht en Lucht" gemaakte winst ad ƒ925,11 ingevolge de leeningsvoorwaarden in de gemeentekas te worden gestort. Met den Controleur zijn wij van meening, dat wegens de nog aan te brengen rectificaties, de door den gecombineerden bouw gemaakte winst over 1925 ad ƒ 2096,58 en over 1926 ad ƒ 2308,60 niet aan de Gemeente uitgekeerd, doch overgebracht moet worden, naar 1927. Voorts onderschrijven wij zijne opmerking met betrekking tot het z.i. door de Besturen onjuist ingenomen standpunt, dat in elk geval en zonder een bepaalde reden de geraamde administratiekosten ad ƒ 5.— per woning moeten worden uitgegeven. Het bedrag is bedoeld als maximum cijfer, waaronder wel mag worden gebleven. De door de Bouwvereeniging „De Goede Woning" ingezonden stukken gaven den Controleur blijkens zijn hierbijgevoegd schrijven d.d. 19 April j.1. no. 406 geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De gemaakte winst ad ƒ 1160,32 behoort ingevolge de leeningsvoorwaarden aan de Gemeente te worden uitgekeerd. De Financieele Commissie kan zich blijkens haar schrijven van 9 Mei 1927 en dat van 19 April j.1. met de rapporten van den Controleur van Financiën vereenigen. Mitsdien hebben wij de eer Uwer Vergadering voor te stellen aan voormelde
stukken Uwe goedkeuring te hechten en ons te machtigen de Besturen der betrokken Bouwvereenigingen met de desbetreffende opmerkingen in kennis te stellen. Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt zonder discussie besloten. XII. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van ontslag en het benoemen van een nieuwen accountant voor de Bouwvereeniging „Ons Huis". De VOORZITTER stelt aan de orde het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 31 Mei j.1. 2e afdeeling no. G 800/56, luidende: De Heer G. J. Ensink, door Uwe Vergadering tot 1 Januari 1928 benoemd als accountant der Bouwvereeniging „Ons Huis" verzoekt bij zijn hierbijgevoegd schrijven d.d. 20 Mei j.1. met ingang van 1 Juli a.s. van
gemelde functie te worden ontheven, wegens zijne benoeming tot administrateur der gemelde Vereeniging, met ingang van gemelden datum. Tegen de vroegere beëindiging van de aan den Heer Ensink gegeven opdracht bestaat o.i. geen bezwaar. Om dezelfde redenen als vermeld in ons aan U gedaan voorstel d.d. 14 Augustus 1926, 2e af deeling, no. 22702/289 ten aanzien van de benoeming van een accountant voor de Bouwvereenigingen „Licht en Lucht", ,,de Goede Woning", „Patrimonium" en „de Enschedesche Bouwvereeniging" zouden wij in de plaats van den Heer Ensink willen zien aange-t wezen den heer H, Zwart, Controleur der Gemeente-financiën. Mitsdien hebben wij de eer Uwer Vergadering voor te stellen den Heer G. J. Ensink, met ingang van 1 Juli a.s. eervol ontslag te verleenen als accountant van voormelde Bouwvert
eeniging en met ingang van dien . datum als zoodanig te benoemen den Heer H. Zwart, Controleur der Gemeente-financiën. Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt zonder discussie besloten. De VOORZITTER verzoekt den Raad tot schriftelijke stemming over tc gaan en noodigt de heeren Noyon, Ten Voorde en Van der Straten uit bij de stemopneming behulpzaam te zijn. Na gehouden schriftelijke stemming rapporteert de heer Ten Voorde, dat 24 stemmen zijn uitgebracht op den Heer Zwart, zoodat deze is benoemd. De VOORZITTER vraagt den Raad machtiging om den Heer Zwart ingeval van verhindering te doen vervangen door een der ambtenaren. De Raad verleent deze machtiging. XIII. Verzoek van de Gedeputeerde Staten om een bijdrage in de kosten voor het maken van een Gewestelijk Uitbreidingsplan voor het Oostelijk deel van de Provincie, met voorstel van Burgemeester en Wethouders. De VOORZITTER stelt aan de orde het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 21 Juni j.1., 2e afdeeling, no, R. 650/7, luidende: Naar aanleiding van het hierbijgevoegd schrijven van de Gedeputeerde Staten d.d, 12 April, 4e afdeeling, no. 3722/2244 v/as ons College vertegenwoordigd op eene den llen Mei j.1. te Hengelo gehouden samenkomst ter bespreking van het denkbeeld van eerstgenoemd College betrekkelijk het maken van een gewestelijk uitbreidingsplan voor het Oostelijk deel, der Provincie, teneinde bij de verzorging van verschillende belangen een vruchtbare samenwerking tusschen de Gemeentebesturen te verzekeren. In bedoelde samenkomst werd door den Inspecteur van de Volksgezondheid (den Heer R. Ie Poole) eene inleiding over bedoeld onderwerp gehouden, waarin het doel van het plan nader is toegelicht. Tengevolge hiervan is door de Gedeputeerde Staten blijkens nader schrijven d.d. 31 Mei j.1., 4e afdeeling no. 3395 besloten het noodige te verrichten om tot het samenstellen van een gewestelijk plan voor Twentlie te geraken. Zooals U daaruit zal blijken, zal eene Commissie i worden benoemd in welke alle bij het plan betrokken belangen, vertegenwoordigd zullen zijn. In overleg met die Commissie zal dan een door meergemeld College aan te wijzen deskundige een plan ontwerpen. De samenstelling der Commissie zal nader worden medegedeeld; tevens zullen wij met den verderen gang van zaken op de hoogte worden gehouden. Het ligt in het voornemen van de Gedeputeerde Staten, van het Rijk een bijdrage te vragen in de kosten en te bevorderen, dat ook de Provincie een deel der kosten voor hare rekening neemt. Het overblijvende deel van de kosten zal dan over de betrokken gemeenten dienen te wort den verdeeld v.v., zoo melden Gedeputeerde Staten, naar evenredigheid ,van het zielental. Het bedrag der kosten kan uit den aard der zaak thans nog niet worden opgegeven. Waar ook onze Gemeente bij het plan is geinteresseerd achten wij eene uitgave voor het doel gerechtvaardigd. Wij hebben, derhalve de eer Uwer Vergadering voor te stellen in beginsel te besluiten eventueel eene bijdrage te verleenen in de kosten van voorbereiding van het door Gedeputeerde Staten bedoeld plan. De heer SMIT heeft geen bezwaar tegen het voorstel, ofschoon daartoe toch een mogelijkheid zou kunnen zijn. N.l. wanneer deze commissie tot doel zou hebben, om eventueele samenvoeging van gemeenten in den weg te staan, dus om een kapstok te worden. De commissie zal niet in een of twee jaar gereed zijn; het zal een jarenlange studie jvorden. Spreker
vraagt nu of die kwestie in de vergadering te Hengelo is behandeld. De heer NUHOF heeft zich afgevraagd waar dat gewestelijk uitbreidingsplan in bestaat. Gaat het om te overleggen om breedere straten te hebben of wat dan ook. Ook met het verhinderen van samenvoeging van gemeenten moet men voorzichtig zijn, zooals de heer Smit zei. Spreker stelt de vraag wat eigenlijk met dit plan is bedoeld. De heer BUITENBOS informeert of Burgemeester en Wethouders dit voorstel niet van de agenda kunnen nemen en in besloten zitting eerst daarover spreken. De VOORZITTER gelooft niet, dat dit laatste noodig is. Zulk een plan kan niet binnenkort tot stand komen en het heeft ook geen wettelijken grondslag; het gaat alleen om de voorbereiding en die kost geruimen tijd. Op de vergadering in Hengelo is uitdrukkelijk door den Commissaris der Koningin verklaard, dat een dergelijk plan in geen enkel opzicht in den weg zou staan aan plannen tot samenvoeging van gemeenten. Het bezwaar van den heer Smit, dat ook Burgemeester en Wethouders voelden behoeft dus niet in debat te komen. Iedereen zal de wenschelijkheid van zulk een plan beamen, opdat er tusschen de gemeenten een zekere samenwerking kome, waardoor de onderscheidene gemeentelijke plannen aan elkaar zullen sluiten; dat men de hoofdverkeerswegen van de eene gemeente niet laat aansluiten op secundaire of tertiaire wegen van een andere, of in het geheel niet laat aansluiten. Ook betreft het 't zoo mogelijk reserveeren van belangrijke plekken natuurschoon, waarbij behoefte is aan regeling, handleiding en overleg tusschen verschillende gemeenten. De zaak is door Gedeputeeide Staten ter hand genomen, terwijl algemeen de wenschelijkheid ervan wordt ingezien. Het is daarom goed, dat ook de gemeente toont aan het verwerkelijken van zuk een pan niet in den weg te willen staan, maar integendeel te willen meewerken. Wanneer ook maar eenigszins bleek dat zulk een plan aan de eventueele samenvoeging van Enschede en Lonneker in den weg zou staan, zou dezerzijds geen medewerking zou worden verleend. Doch nu dit is uitgeschakeld en die plannen onafhankelijk daarvan zullen worden behandeld, is cr geen bezwaar hiermede mee te gaan. De heer NOYON zegt, dat blijkens de stukken Burgemeester en Wethouders niet kunnen opgeven, wat de financieéle gevolgen zullen zijn en derhalve een blanco crediet wordt gevraagd. Spreker zou eenige inlichting willen hebben hoe ver dit wel kan gaan, omdat hij huiverig is voor een blanco crediet. De VOORZITTER antwoordt, dat Gedeputeerde Staten dit nader zullen meededen. Oorspronkelijk wilde men de kosten verdeelen naar gelang van het aantal inwoners. Daar Gedeputeerde Staten nauwkeurig toezicht houden op de gemeentefinanciën zouden de gemeenten niet daardoor worden gedrukt. In de vergadering vroegen zij zelf een blanco crediet, waarop een van de aanwezigen erop wees, dat dit moeilijkheden kon veroorzaken, doch de vergadering meende dat dit niet het geval was. Spreker heeft den indruk dat Gedeputeerde Staten een bescheiden gebruik zullen maken van dit crediet. T.z.t. moet liet bedrag op de begrooting worden gebracht, die door Gedeputeerde Staten moet worden goedgekeurd. In elk geval houdt de Raad de koorden van de beurs in handen; zou een ontzaglijke som noodig blijken, in verhouding tot het nut, dan zou de Raad kunnen weigeren dit te voteeren. Maar spreker gelooft niet, dat Gedeputeerde Staten uitgaven van groote beteekenis op deze wijze aan de gemeenten
zullen willen opleggen. Bovendien stelden Gedeputeerde Staten zich voor, dat de Provincie en het Rijk elk 1/3 in de kosten zouden bijdragen. Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt besloten. XIV. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verkoop van grond. De VOORZITTER stelt aan de orde het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 17 Juli j.1. 5e afdeeling no. B 320/185, luidende: Hierbij hebben wij de eer Uwe Vergadering ter vaststelling aan te bieden een tweetal ontwerp-besluiten tot verkoop van een perceel bouwterrein: a. aan de Groen van Prinstererlaan aan den heer J. Timmerman voor den Prijs van ƒ 8,— per M s .; b. aan den Boddenkampsingel hoek Kottendijk aan de fa. S, J. Baartman voor den prijs van ƒ 12. — per M*. Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt zonder discussie besloten, XV. Rondvraag. 1. Vraag van den heer Kors. De heer KORS heeft bemerkt, dat de bebouwing in de Veenstraat vlak bij het ziekenhuis, slechts 1 M. is teruggebracht ten opzichte van de vroegere bebouwing. Daardoor is de toestand van de smalle straat niet verbeterd, maar is alleen het trottoir ter plaatse 1 M. breeder geworden. Die straat is nog geen 5% M. breed, is zeer druk en wordt nog drukker als de Hoogelandbebouwing tot haar recht zal komen. Spreker betreurt derhalve, dat voor dezen bouw vergunning gegeven werd op een rooilijn als thans is vastgesteld, en vreest dat evenals in de Brinkstraat, na het gereedkomen een nieuwe rooilijn zal worden getrokken, dus wanneer het te laat is. Bovendien onteigent men in het nog smaller deel dezer straat zeer kostbare perceelen voor verbreeding, tenvijl men hier op dit punt maar laat bouwen op een wijze, die niet kan blijven bestaan. Daarom is een goed vastgesteld rooiplan hoognoodig; el'ke dag uitstel zal de gemeente groote schade berokkenen, meer dan de kosten van een goed plan in zioh sluit. Spreker begrijpt niet, dat een in verkeersverbeteringen zoo actief gemeentebestuur toestemming heeft gegeven voor den nieuwen opstand. Spreker hoopt, dat Burgemeestér en Wethouders den directeur van gemeentewerken zullen opdragen thans een rooiplan te maken. Met genoegen zag spreker de voorwaarden van werkzaamheden aan het proefvloeiveld, maar een uitgewerkt plan met kostenberekening miste hij. De uitvoerder zou alleen de nota's aan Burgemeester en Wethouders of den directeur overleggen, zonder dat er een begrooting is. Spreker gelooft, dat hierdoor duurder en meer gewerkt is, dan noodzakelijk was en dat op die noodzakelijkheid niet voldoende controle was. Spreker adviseert, dat Burgemeester en Wethouders in het vervolg eerst met een begrooting bij dc Bouw- en Financieele Commissie zullen komen. De VOORZITTER zal dit laatste in de Bouwcommissie ter sprake brengen en bij Burgemeester en Wethouders. Spreker stemt toe, dat vaststelling der rooilijnen noodzakelijk is. Het plan is den inspecteur toegezonden ter beoordeeling, doch ondertusschen kunnen Burgemeester en Wethouders den bouw in de Veenstraat niet beletten. Bovendien zijn er administratiefrechterlijke beslissingen die maken, dat men niet kan doorgaan op de wijze als vroeger geschiedde. Een kleine commissie voor schadevergoedingen heeft rapport uitgebracht; daarover wordt met Rijksautoriteiten onderhandeld. Er is schriftelijk op afwikkeling aangedrongen en Zaterdag j.1. deed spreker dit ook mondeling. Daar de zaak van ver strekkende
beteekenis is, kan spreker zich ïntusschen voorstellen, dat het Rijk niets overhaast wil doen. Ook de gemeente had geruimen tijd noodig, om dit voorstel voor te bereiden. Spreker koestert evenwel de hoop, dat het Rijkstoezicht zich spoedig een opinie zal vormen. Dc heer KORS vraagt of de voorzitter het eens met hem is, dat een breedte van 5 'A M. onvoldoende is. De VOORZITTER kan dit niet beoordeelen zonder te weten hoe aan den anderen kant is gerooid. Maar 5>a M. is alleen de breedte van den weg; de straat zelf is breeder. Overigens mag men zich verheugen, dat het gemeentebestuur erin geslaafd is het perceel 1 M. achteruit te brengen. De heer KORS gelooft, dat ook de voorzitter, als hij het ziet, de breedte onvoldoende zal vinden. De heer NOYON adviseert, als men geen middelen heeft den bouwer te bewegen nog meer achteruit te bouwen, om het artikel uit de bouwverordening toe te passen, waarbij bepaald is dat men 7 M. uit het hart van de straat moet blijven, bij het oprichten van een gebouw. De VOORZITTER: Er bestaat voor deze straat een rooilijn, dateerend van 1898. De heer NOYON: Hebt U die aangehouden? De VOORZITTER gelooft, dat achteruit is gebouwd. Overigens kan daarover thans niet worden uitgeweid. 2. Vraag van den heer Smit. De VOORZITTER zegt, dat de heer SMIT den vorigen keer de volgende vraag heeft ingediend: „Namens mijn fractie zou ik den heer voorzitter als burgemeester de „volgende vraag willen stellen: „Om welke reden is de aanvrage „van de afdeeling Enschede der „S. D. A. P., om op Zondag 1 Mei „van 12 tot 1 uur n.m. een muziekuitvoering door „Kunst aan het Volk" „op de Markt te doen geven, gewei„gerd". Het antwoord hierop van den voorzitter luidt: Ik meen dat die reden kan worden opgemaakt uit mijn antwoord op de gedane aanvraag. Dat antwoord luidde als volgt: ,,Ik ontving Uw aanvrage om op „Zondag 1 Mei a.s. een concert te „mogen geven op het Marktplein. „Deze aanvraag, die nog niet eer„der tot mij kwam, gaf aanleiding „tot een onderzoek in hoeverre ik „bevoegdheid heb daarop gunstig te „beschikken. Gezien de door mij geraadpleegde jurisprudentie moest ik „bezwaar maken het concert op de „Markt op het gevraagde uur toe te „staan, doch zal ik gaarne toestem„ming geven tot het houden of op „een uur na afloop van alle Godsdienstoefeningen, of te twaalf uur ,,op een besloten plaats of zaal binnen de gemeente of wel op een open „terrein, dat op eenigen afstand geniegen is van eenig kerkgebouw". Ik voeg hieraan toe, dat het concert op het bepaalde uur, gemakkelijk elders in de stad had kunnen gegeven worden, doch dat men van de gegeven gelegenheid geen gebruik heeft willen maken. Een pas eenige dagen te voren ontvangen vraag van de Regeering had mij aanleiding gegeven mijn bevoegdheid tot het geven der gevraagde vergunning speciaal te toetsen aan de Wet en de daaromtrent bestaande jurisprudentie. Aan de door mij gegeven vrijgevige toepassing der Wet, had m.i. het Mei-comité zich gemakkelijk kunnen aanpassen, zooals ook organisaties van andere richting hebben gedaan. Kort daarna is spreker nog voor eenzelfde kwestie geplaatst door een aanvraag van Katholieke en een van Protestantsch-Christelijke zijde, ,die op dezelfde gronden als zooeven genoemd, zijn geweigerd. De heer SMIT dankt voor de inlichting, doch meent dat de tijd n.l. te 12 uur, geen bezwaar kon opleveren. Ware er gevaar dat kerkgangers gehinderd werden, dan zou de aanvrage n,et zijn ingediend, maar dat bestond «iet op 12 uur. De burgemeester zei wel, dat het ergens anders op een besloten plaats kon worden gehouden maar de voorkeur verdiende toch het centrum van de stad. Kennende de liberaliteit van den burgemeester, meende men, dat waar zoo iets zoo zelden wordt gevraagd en geen kerkgangers werden gehinderd de aanvrage wel ingewilligd kon wordèn; er vallen hier niet zooveel weigeringen, maar is er een schaap over den dam dan volgen meer, Vandaar deze vraag. Spreker is van oordeel, dat zulk een aanvraag van welke richting dan ook, niet moet worden geweigerd. De VOORZITTER behoeft nauwelijks als zijn persoonlijke opinie te verzekeren, dat tegen een dergelijk concert geen bezwaar bestaat, maar spreker mag zich niet richten naar persoonlijke inzichten, maar moet met de bestaande wettelijke bepalingen rekening houden. Deze zijn wel rekbaar, maar de Regeering wees er
op, dat die rekbaarheid grenzen heeft. Daaraan moet men dan tegemoetkomen. De Zondagswet geeft al tot zooveel verschillende uitleggingen aanleiding; waarom zou men nu juist de scherpe kantjes opzoeken en het zoodoende de hoogere lands- en gemeentelijke autoriteiten moeilijk maken, terwijl men gemakkelijk conflicten kan vermijden. Spreker neemt aan, dat men dus wel zal begrijpen, dat er voor de weigering redenen bestonden buiten sprekers eigen gezindheid om. De discussie wordt gesloten. 3. Vraag van den heer Nijhof. De heer NIJHOF zag voor eenige dagen een put boren op het nieuwe R.K. Kerkhof. Bij informatie bleek, dat deze zou dienst doen voor het verschaffen van drinkwater. Spreker wilde dit niet gelooven, maar hij stelde later vast dat in het nieuwe huis van den grafdelver aanleg was met kranen, zonder waterleiding. Spreker vraagt nu of de gemeente aan dit kerkhof de waterleiding wil onthouden. Destijds op een ander nieuw kerkhof is gebleken, dat wel toestemming voor een eigen waterleiding kon worden verleend, maar nu maakt de gemeente zelf een kerkhof en sluit de waterleiding niet aan. Zullen Burgemeester en Wethouders dien toestand bestendigen, dan zou spreker dit zeer bejammeren. De VOORZITTER antwoordt, dat van geen kant eenige aanvraag daarvoor is ingekomen. De gemeente heeft het terrein aangelegd, dat echter bij het R.K. Kerkbestuur in exploitatie is. De woningen heeft de Gemeente ook niet gebouwd. De Gemeente zal evenwel geen bezwaar maken, om de waterleiding, die tot bij Lindenhof ligt, tot het kerkhof door te trekken als dit gevraagd wordt. Die vraag zal door Lonneker tot Enschede moeten worden gericht. De heer NIJHOF was voor eenige weken op de Algemeene Begraaf-: plaats en verwonderde zich daarom thans, dat daar wel water was van de waterleiding en op het R.K. Kerkhof niet. De VOORZITTER gelooft niet, dat er bezwaar bestaat wanneer water aan een werkelijk waterdichte put wordt onttrokken, maar wenschelijker is toch voor het huis op het kerkhof, om water uit de waterleiding te betrekken. Het bestuur zal dit ook wel inzien, maar heeft de tusschenkomst van Enschede nog niet ingeroepen. De VOORZITTER sluit hierna de vergadering.
"Officieel Verslag van de VERGADERING van den RAAD der Gemeente ENSCHEDE,". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1927/07/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 23-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000154545:mpeg21:p005
INGEZONDEN MEDEDEELING. Vast en zeker » ze zijn beter voor Uw gezondheid! (AiefWhip 2* VIRGINIA ARDATH-LONDON
"CHIEF WHIP". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1927/07/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 23-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000154545:mpeg21:p005