Slachten. De Minister van Landbouw heeft vastgestald een beschikking betreffende „slachtingen”. In een schrijven aan de gemeentebesturen vestigt de Minister er de aandacht op, dat in dezeregeliug de huisslachtingen van varkens een groots plaats innemen. In verband met deze beschikking zal er in de toekomst feitelijk van een huisslachting in den juisten sin van het woord geen sprake meer kunnen zijn, daar thans alle slachtingen in centrale slachtplaatsen moeten geschieden. Daar uit deze beschikking een aantal werkzaamheden voortvloeien, waarop de meeste gemeentebureaux niet ingericht zijn heeft de Minister gemeend voor deze aangelegenheid niet de hulp der gemeentebesturen te mogen inroepen, doch deze aan de plaatselijke organisaties van het Rijkskaistoor voor Vee en Paarden te kunnen opdragen, daar deze zich thans reeds met de inventarisatie van het vee bezig houden. Daar de wenschelijkheid gebleken is om ook oude en zieke diereD, welke niet uit nood geslacht behoeven te worden en waarvan het vleesoh voor coasumtie geschikt is, in consumtie te brengen, beeft de Minister in deze beschikking daartoe de gelegenheid thans opengesteld.
«mmiwiiiiiimi mi'whm.ii'■ »i, ,11.11,..asB^sasissBHaaiBaa Voor zoover reeds een algemeene distributie bestaat, zullen bovenbedoelde dieren daarin moeten worden gebracht; echter meent de Minister in hei belang van het algemeen te handelen, door aan de gemeentebesturen de bevoegdheid te geven, alle slachtingen van dieren, die buiten de algemeene distributie vallen, onder het bereik van de gemeentelijke distributie te brengen. De vetvoorzlenlng. Gemiddeld worden wekelijks 5 & 6000 runderen voor de eenheidsworst geslacht, met een productie van ten minste 50.000 K.G. rauw vet. Bij gebrek aan varkens, wordt dit vet in de worst verwerkt, daar deze, ofsehooa ze toch niet te roemen, anders totaal oneetbaar zou zijn. Deze wekelijksche productie vet ad plm. 50.000 K G. kan, meent „De Veehandel”, bij verwerking in melange of margarine voor de vet voorziening van Nederland veel meer effect sorteeren dan thans het geval is. Om welke redenen alsnog niet wordt gestaakt met de fabricage van de eenheidsworst is voor ieder Nederlander een raadsel, voor den buitenstander is er evenwel een oplossing voor: op de regeeringsbureaux, komt men van een eenmaal genomen besluit niet terug. „Alles is verloren, behalve de eer”, hoewel het voor ieder duidelijk is dat „de eenheidsworst een déconfiture” is. Algemeen is men van oordeel, dat de komende winter de kritiekste zal zijn, welke wij tot nog toe gehad hebben.
Waarom dan niet alle mogelijke maatregelen getroffee om in het tekort te voorzien, dat ontstaan is tengevolge van verschillende omstandigheden buiten den Wil van degenen die het roer in handen hebben, maar zeer zeker bevorderd door partijdige raadgevers, wier per-oonlijk belang geldt boven dat van het algemeen. Banteieeneeriiig van walker. Het Bureau voor Mededeelingen inzake da Voedselvoorziening meldt: Met ingang vsn 29 dezer zal een rantsoeneericg van suiker worde» ingevoerd. In verband daarmede vordert de minister van landbouw, op grond van art. 5 der Distributie wet 1916, van de winkeliers een opgaye van de suiker, die zij op 27 Juli a.s. des middags te 12 uur in voorraad hebben. Deze opgave moet gedaan worden vóór 3 Augustus a.s. Daarbij dienen ook opgegeven te worden de hoeveelheden, waarvoor reeds bestalbiljetten zijn goedgekeurd, ook al zijn die voorraden nog niet ontvangen. De winkeliers zullen dan alleen opnieuw suiker kunnen bestellen, indien zij voor ten minste 50 percent van hun voorraad suikerbons hebben icgeieverd. Mocht een winkelier op het oogénblik der vordering geen voorraad hebben, dan zal voor de eerste maal een bestelling kunnen worden goedgekeurd zonder inlevering van bons. Een soortgelijke faciliteit wordt verleend aan winkeliers, die minder voorraad hadden dan hun normale omzet bedraagt. Uit hét voorgaande blijkt reeds, dat de ranfsoèneering zal geschieden op bons. Inderdaad is deze wijze van verkrijgbaarstelling verplicht gesteld. Het rantsoen is bepaald op 1ji K.G. (een half pond) per week per persoon. Fabrikanten van suikerhoudende goederen en ondernemers van kleinbedrijven, die suiker verwerken, blijven mede gerantsoeneerd. — Politiehonden hebben te Scheveningen knap werk geleverd. Op het terrein van het station van de Eleatrbche tram te Seheveningen waren van een gedemonteerd tramrijtuig 34 koperen armleuningen gestolen. De politie, die van dezen diefstal in kennis gesteld werd, trok er met een paar politiebonden op uit. De honden gingen van het terrein, waar de diefstal was gepleegd, over den straatweg de duinen ia en wisten op een afstand van circa 1 K.M, gaans de onder het zaml in gordijntjes gewikkelde armleuningen op te sporen. De politie hield nu een oogje ia’t zeil en slaagde er na eenigen lijd in, drie personen, bekenden van de justitie, aan te houden, dia op de plaats waar het gestoleDe in de duinen begraven was geweest, kwamen, blijkbaar met de bedoeling den buit fe halen. — Zaterdagmiddag 1 uur heeft op den Wassenaarsche Slag, ter hoogte
van post 2100, een ernstig ongeluk plaaals gehad. De houwitser-afdeeling uit de Alexanderkazerne te VGravenhage was daar bezig met schietoefeningen voor de commissie van proefnemingen, waarbij de milicien stukrijder der veldartillerie uit de Alexanderkaserne, Gerritsen, belast was met de waarnemingen in den waarnemingspost, terwijl nog een tweede militair ter assistentie bij hem aanwezig was. Er werd geschoten met 7 c.M. kanonnen, waarvan een der granaten door de dekkingplaat van den waarnemingspost been is gegaan, met het noodlottig gevolg, dat de militair Gerritsen werd getroffen, waarbij een gedeelte der onderkaak, de schouder en een stuk uit de zijde werd weggesoheurd. Onmiddellijk werd door den anderen post da batterij telefonisch gewaarschuwd, maar deze lostte nog een tweede schót, ditmaal gelukkig zonder iets te raken. Het ongelukkige slachtoffer werd hierna uit den kuil gehaald en gaf spoedig den geest. Bij de oefeningen was geen geneesheer aanwezig, zoodat deze telefonisch uit Den Haag moest worden opgeroepen. Hst lijk van het slachtoffer is Zaterdagmiddag 4 uur per auto naar het Militair Hospitaal vervoerd. De militair, die zich met Gerritsen in den waarnemingskuil be vond, is met den schrik vrijgekomen.
"GEMENGD NIEUWS.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/07/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502097:mpeg21:p00001
BlijdeHarten. Novellette van WILLY KEER. (Nadruk verboden). 11) — „Ja, ’t is een heele manskerel,” zei het meisje, „maar ik moet even naar de keuken : de peren mogen niet gaan aanzitten. Kees, schenk jij intussohan nog eens in ; vandaag behoeft niemand op één been te loopen. Wigland, doe ons het genoegen, voor de advertentie te zorgen: notarissen weten zulke dingen beter te beredderen dan boeren.” Kees legde een velletje papier en een couvert op tafel, haalde pen en inkt en sprak: — „Beroerd modernisme, dat doordringt in staat, kerk en huisgezin ! Ik ben er bijsgelijk tegen, maar moet er voor bukken, omdat ik de meerderheid niet aan mijn kant heb. Voor mij zal nimmer ofte nooit zoo’n ad vertentie geplaatst worden.” — „Je wikt goed, Kees,” zei Wigland, „je voorspelt knap, maar je beschikt niet; ik kan mij voorstellen, dat jij nog eens ingepakt wordt door een stadsjuffrouw, die je meetroont naar een deftige straat, waar zij zich mevrouw Tulliag laat noemen en jou uitdost met een hoogen hoed, slobkousen en glacé’a. Wat belieft je P Je zou niet de eerstè zijn, die zoo iets beleefde. Ik kan je zoo’n paar toonen, als je mij eens bezoekt, vóór ik naar het platteland mag verhuizen.. Een gelukkig paar, dat ver zeker ik je.” — „Nooit ofte nimmer zal mij bijsgelijk zoo iets overkómen !” verzekerde Kees. „Eerder trouw ik met een dienstmeisje.” — „Juist, heel braaf, heel dapper! En wat zul je zeggen, als dat dienstmeisje, mee baas geworden over je persoon en je munt, zich ’s anderendaags ontpopt als een juffrouw en daarna als een mevrouw, voor wie eenieder zijn hoed afceemt ? ’t Is een kwestie van aanleg, Kees, en ik verzeker je, dat er dienstmeisjes zijn met veel aanleg. Je kunt mij gelooven ! Wij leeren in het notariaat heel wat mensehen kennen en daaronder ook heel bijzondere. Je drijft niet in het leven ;-je wordt
gedreven. Ik zou den profeet niet geloofd hebben, die mij acht dagen geleden voorspeld zou hebben, wat ik beleefd heb, gelukkig beleefd in de jongste vier en twintig uren.” Kees wist niets redelijks te antwoorden. — „Laat ons nog eens klinken,” zei Dirk; „ik hoop, dat Kees zich bijsgelijk nimmer ofte nooit door een juffrouw zal laten verpulveren. Ik ga even goeden dag zeggen in de keuken. En dan moeten we naar huis, Wigland! Moeder mag niet wachten. Den brief met de advertentie bezorg ik vanmiddag zelf op de post. Ja hebt er postzegels in gelegd voor één vijftig. Dat maakt met het port samen één vijf éu vijftig. Ik betaal voor zonsondergang.” — „Braaf, Dirk,” giebelde Wigland, „goede rekeningen maken goede vrienien, maar je vergeet de notariëale sesogne, het minuteeren en het grosseeren ad drie zestig en de schrijfloon en ld één twintig, facit in summa zes gulden zeven stuivers. Je mag blij wezen, dat er ge8n kosten van getuigen, zegels en registratie bijkomen en lat alles gebeurd is bij dag.” Boer Tulling zat ta schudden van pret. — „Ja, Dirk, je leert wat vandaag 3n morgen. Ik heb het beleefd, dat jen weduwe een huisje, een tuintje en jen mobilairtje naliet aan drie zoons; tot dat mobilairtje behoorden drie bedden, twee gevuld met veeren, een met kapok. In plaats van het boeltje broederlijk te rieelen, maakten ze onbroederlijke praatjes over de bedden en haalden een notaris in de zaak. Ieder ging nu en dan een poosje bij dien notaris de waarheid over zijne broers zeggen. De notaris liet ze nu en dan ook eompareeren. Ten slotte werd da boedel gelikwddeerd en hadden ze comparitie teï auditie van de rekening. Raad eens, wat ze ieder erfden, Dirk P” — „Huisje zeshonderd, tuintje tweehonderd, mobilairtje honderd. Notariëele werkzaamheden zestig Elk tweehonderd tachtig gulden,” rekende Dirk. — „Haha,’, juichte de boer, „dat komt er van, ais men den regel van drieën veracht, dien de ‘notarissen goed kennen. Ze erfden elk twee en dertig centen, Dirk. Toen zijn ze eendrachtig geworden en hebben ze eendrachtig den notaris gescholden en geranseld.” — „Net goed 1” riep Dirk. — „Welzeker, heel best 1” zei Tul-
liog. „Ze hebben er elk drie maanden ( voor gezeten en elk ook nog twaalf ( gulden vijftig betaald, want de notaris ; had zich civiele partij gesteld wegens het scheuren van zijn jas, het beschadigen van een stoel en het breken van i twee glazen.” Dirk stond paf, — „Inderdaad, Dirk, je leert hier wat,” sprak Wigland ; „ais je een notaris te gast hebt, moet je kfeine dienst- i jes van hem aannemen zonder hem \' Iconen of vergoedingen té presenteeren;) ga je met hem aan het rekenen, daaj moet je de wettelijke tarieven toepassen. Ik stel je voor, te erkennen, dat ik je gast ben es dat je mij het genoegen gunt geen geld van je te ontvangen. Laat de advertentie als een souvenir gelden. Ga maar afrekenen , met Eefje, dié mij eigenlijk het werk heeft opgedragen. Ik verlang naar de : peren en de smoutsham.” — „Jij zijt een oolijkert, Wigland,” ; lachte Dirk, „en van Vader Tulling : heb ik nooit vermoed, dat hij zooveel ; notariëele woorden kende.” Daarmee verdween hij. — „Jij zou bijsgelijk mijn man wezen, Wigland”, zei Kees; „ik hoop, dat wij je nog dikwijls hier zien.” 1 De in hope dikwijls geziene stond j, ! al gejast, gehoed en gehandschoend,!, toen Dirk verscheen, gevolgd door de j i hoogroode Eva, die luide verzekerde, dat j, I het tijd was om de tafel te dekken, j ; Men sprak nog af, op welk uur Eefje j ! zou gehaald worden, en met den wederzijdschen wensch „smakelijk eten” trokken de gasten naar Meerwaard terug. Daar kon de candidaat-notaris Geertje begroeten en bewonderen, maar hij vond dezen keer de keurige woorden niet, die de blos en de glimlach van I het meisje hem hadden kunnen ingeven. | Hij stond verrast en bijna verlegen tegenover de verschijning „van melk ! en bloed” met de kastanjebruine golvende haren, de fonkelende donkere amandeloogen, de kersroode lippen, het sierlijke neusje, heel het geestige gezichtje, heel het mooie kopje, ‘dat uitkwam boven een liggend kanten kraagje met gouden broche, een gebloemd katoenen dienstjaponnetje en een wit met kant omzet schortje met een hartje. Dirk hielp hem bijkomen. . — „Wel, heerschap van de pen, hoe vindt je ons tafeldienstmeisje?” vroeg hij. — „Saperb,” riep Wigland, „den'
eetlust prikkelend in de hoogste mate, sen voorsmaak gevend van naderend ïenot, een lust der oogen 1” — „Moeten jelui nog een bittertje P Dan op de vensterbank gelijk vader of sp de sehooreteenlijst. Ik moet dekken. Hoeder is aan het laatste sausje. Wat sr verder volgt, is mijn taak,” zei Geertje. De jongelui bedankten voor het bit;ertje; ze hadden al twee beentjes opgedaan bij Tulling. Dirk bracht een sort verslag uit van de visite. — „Zoo, dus je gast gauw trouwen, Dirk P Ik ben blij om Eefje, die mij soo dikwijls heeft gezegd, dat ze veel ran je houdt, broer,” sprak het meisje. —■ „Morgen vergaderen we bij Tulling,” verklaarde Ruizeweg, zijn glaasjeledigend ; „trouwen is een ernstige rnderneming, jongelui; het kan eerst sa rijp beraad gebeuren. Wigland, kom lan mijn rechterhand zitten op de plaats van Hannes; aan je eigen rechterhand rit dan moeder de vrouw, aan de derde zij zit Geertje, die alles haait, aan mijn linkerhand mijn kroonprins; en naast hem is ruimte voor da beoefening der voorsnijkunst door Geertje. Zoo is onze imisgewoonte. Ta drinken krijgen jelui aiets. Wijn is voor poldermalen en Feesten, bier voor de heete weken. In ien Kersttijd past vetpot, vooral voor is ijsgangers.” Moeder Ruizeweg kwam binnen, frisch en vroolijk, ook blootshoofds, ook in eeue katoenen japon, maar zonder het wit en de kanten. Aan haar hals schitterde het zianebeeld vau geloof, hoop en liefde in goud, dat dadelijk Wigland’s aandacht trok, — „Een heerlijk sieraad, heel ongewoon in die grootte en fijne bewerking, Vrouw Ruizeweg; gewis geen dosijnwerk 1” zei hij. — „’t Is een geschenk van Hannes, naar een teekening van hem gemaakt en vol ingesneden treffende liefdewoordjes. Op een anderen keer mag je ’t eens van nabij bekijken, Wigland,” antwoordde de vrouw. „Hoe is ’t geweest bij Tuiiing, Dirk ?” —- „Alles beklonken,” verzekerde deze. — „Ze hebben op alles geklonken, moeder,” sprak de boer, „zoo moet je dat opvatten. Morgen gaan we samen nog eens klinken. Er is niet alleen met glaasjes te werken, maar ook met klinkers, klinknagels en klinkende munt. Maar laat ons gaan eten. Geertje zeg
jij het spijsfijstje eens op: Wigland moet de punten van de agenda kennen.” — „Een soepje; een sneetje rib van ons gezouten koetje; Giessen-Williams, geschild, omdat Wigland er anders geen weg mee zou weten, met een schijfje smoutshsm ea een aardappeltje; een stukje kalkoen met een gestoofd pruimpje; een heet beschuitpoddinkje met een rumsausje; alles fabrikaat van moeder. En dan voor de liefhebbers nog een peertje, een appeltje, een nootje, een stukje kaas, een kopje koffie en een cognacje. Amen,” reciteerde Geertje. — „Mensehen,” riep Wigland, „bij dat gedicht moet ik aan mijn kosthuis denken en aan de kast in Jo’s zitkamer.” — „Wat is er met die kast?” vroeg de vrouw. — „Maaia, hij zal dadelijk antwoorden en je nieuwsgierigheid bevredigen,” zei Ruizeweg. Geertje, haal het gordijn of de terrine op voor het eerste bedrijf.” Geertje, die blijkbaar de noodige hulp had in de keuken, zetten het gevraagde vóór zich in de volgende minuut. — „Nu het goede woordje,” beval de boer. Daarna vulde Geertje voor elk een bord en was er geen adder geluid dan het getik der lepels. Maar de vrouw herhaalde bij haar laatste schepje de vraag c — „Wat is er met die kast, Wigland P” Wigland vertelde van de heerlijkheden, die Jo er in bewaarde, heerlijkheden uit alle werelddeelen, maar geen jenever. — „We zijn allen liefhebbers van goed eten en drinken, maar Johannes spant daarbij de kroon,” lachte Ruizeweg ; „hij gelijkt het meest op zijn mama.” — „De gelijkenis van de zoons op de moeder is hier al bijzonder sterk, Ruizeweg, afgezien van hunne liefhebberijen en hun aanleg,” zei Wigland ; ik heb Moeder Ruizeweg nu van ter zijde mogen bekijken; de gezichtslijnen zijn zuiver die van Jo; Dirk wijkt iets af, maar Geertje is haar vader, in ’t vrouwelijke overgezet, ’t Is wel treffend, dat het zoo om en om gaat bij het m.enschengeslaoht.” , (Wordt vervolgd.)
"FEUILLETON.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/07/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502097:mpeg21:p00001