door H. Ch. G. J. VAN DE MANDERE. 1 \ I IV. De achturige arbeidsdag zal, ook 1 bij de gematigde invoering, welke zij i in dit wetsontwerp vindt, voor vele : industriën en bedrijven groote veranderingen, die bijkans op hervormingen gelijken, met zich brengen. Reeds in de schriftelijke gedachtenwisseling met de Eerste Kamer over de Staats. begrooting-1919 heeft de Regeering als hare meening uitgesproken, dat na de belangrijke verkorting, die de arbeidsduur gedurende de laatste jaren in fabrieken en werkplaatsen heeft ondergaan, de invoering der bepalingen van dit wetsontwerp zonder tt groote schokken voor het bedrijfsleven zal kunnen geschieden, vooral wanneer in de wettelijke regeling ruimte wordt gelaten voor afwijkingen gedurende den overgangstijd. In de Memorie van Toelichting tot het ontwerp op den achturigen arbeidsdag heeft Minister Aalberse mede, dat nadere bestudeering van de vraag of overgangsbepalingen ten aanzien van den maximum duur voor den arbeid in fabrieken of werkplaatsen noodig zijn, hem heeft geleid tot eene bevestigende beantwoording van die vraag. Volslagen zekerheid, dat in alle onder die groepen vallende bedrijven, de invoeing van den achturigen dag zeer snel zal kunnen geschieden, bestaat niet. Het is denkbaar, dat het bedrijf om staande te kunnen blijven, moet kunnen concurreeren met een buitenlandsche industrie en de omstandigheden kunnen van dien aard zijn, dat het deze concurrentie, bij plotselinge inkrimping van den arbeidstijd, niet kan volhouden. Ook moet er op gerekend worden, dat de capaciteit der fabrieksinrichtingen niet voldoende is om met een arbeidsdag van 8 uren in de behoefte van hef e land, van een landstreek, van een ge- u meente of van een industrie te kunnen k voorzien, terwijl die behoefte weer d niet groot genoeg is om de invoering b van een ploegenstelsel loonend te ma- k ken. Men kan zich ook denken uit- o breiding der fabrieksinrichting of aan- h schaffing van meer moderne machi- v nes, teneinde de productie bij verkor- t ten arbeidstijd op peil te houden, 1 maar ook daarvoor dient tijd te wor- t den gelaten. En eindelijk zullen zich gevallen kunnen voordoen, dat nog t niet over voldoend geschoold perso- I neel kan worden beschikt om zonder j overgangstijdperk den tijd in te kor- t ten of een 2-, 3- of 4-ploegenstelse! 1 in te voeren. Deze redenen zijn voor i den Minister reeds voldoende om in ; de artikelen 26 en 27 belangrijke over- ; - gangsbepalingen toe te staan, die in < 1 artikel 39 in gelijke, ja bijna nog ster: ker mate, voor de broodbakkerijen ï worden verleend. Voor anderen ar; beid dan in fabrieken en werkplaat- ; - sen of bakkerijen worden geen over> gangsbepalingen noodig geacht. In - kantoren toch wijkt de gebruikelijke f arbeidsduur als regel reeds thans niet i af van de gestelde normen, terwijl i voor winkels, apotheken, verplegingsy inrichtingen, koffiehuizen en hotels eu - bedrijven die buiten de vermelde groe» pen vallen, de bepalingen omtrent den r arbeidsduur ruimte genoeg laten voor - aanpassing aan de eischen der v/et. r Waarbij niet uit het oog mag worden it verloren, dat elk der afzonderlijke - groepen een algemeene ontheffing en i, eene' bijzondere ontheffing kan vern krijgen, die weliswaar van beperkten i- aard is, maar toch al te scherpe ged volgen dezer wetgeving verzacht ! ij Wat schrijft de wet dienaangaande ■- voor ? Artikel 25 reeds maakt het mok gelijk, dat bij algemeenen maatregel le van bestuur kan worden toegestaan, :n dat voor mannen en vrouwen van den 5- achturigen arbeidsdag in fabrieken
en werkplaatsen wordt atgeweken, sj indien het betreft arbeid, die noodza- tc kelijk voor of na den aanvang van b, den bedrijfsarbeid plaats heeft, terwijl pi behalve het haringspleten in dit arti- tr kei ook bepaalde soorten van arbeid a of arbeid onder bepaalde omstandig- V heden worden genoemd als mogelijk d voor uitzonderingen, die een werktijd k tot 11 uren per dag, zij het ook niet h langer dan 45 uren per week en niet 0 tusschen 10 uur ’s avonds en 5 uur e ’s ochtends toelaten. Artikel 26 ech- v ter geeft den Minister de bevoegd- r heid om voor niet langer dan twee v jaar na de inwerkingtreding der wet v toe te staan, dat in bepaalde fabrie- p ken of werkplaatsen arbeiders gedu- t rende ten hoogste 9 uur per dag en r 50 uur per week arbeid verrichten ; e artikel 27 gaat nog verder en maakt v een algemeenen maatregel van be- c stuur mogelijk, waarin voor een tijd \ van ten hoogste 4 jaren na het inwer- c kingtreden der wet kan worden toe- ' gestaan dat arbeiders in bepaalde be- ( drijven of arbeiders, die bepaalde , soorten van arbeid of arbeid onder ( bepaalde omstandigheden verrichten, < in fabrieken en werkplaatsen ten . hoogste 11 uren per dhg en 55 uren per week werken of de uitzondenn- ] gen, die reeds door artikel 25 worden aanvaard,-met 1 uur per dag en 5 uren per week verhoogd te zien. Het ligt niet in de bedoeling om deze overgangsbepalingen te doen strekken op andere gevallen dan die, welke hoogst noodzakelijk zijn ; de Minister geeft het voornemen te kennen om over dergelijke overgangsbepalingen den i Hoogen Raad van Arbeid te hooren, die zeker alleen dan zijn goedkeurend advies daaraan zal hechten, indien uit i industrieel of algemeen economisch - oogpunt de noodzakelijkheid voldoen1 de vaststaat. Tusschen de artikelen 26 en 27 is dat karakteristiek onderi scheid, dat het eerste het den Minisi ter mogelijk maakt om voor eenig
speciaal geval zulk eene uitzondering ti toe te staan, terwijl het tweede blijk- ’s baar het oog heeft op bepaalde groe- v pen of een bepaalde groep van indus- e trien en werkplaatsen, voor welke e alle gelijksoortige normen gelden, d Verwacht mag echter niet worden, d dat reeds aanstonds afwijkingen zul- p len worden toegestaan voor het ge- ii heele tijdvak van 2 resp, 4 jaar, tenzij v onomstootelijk vaststaat dat toch mei p een korteren termijn niet kan worden r volstaan. Ook zal telkens nauwkeu- ' rig worden nagegaan of niet geringer t verhoogde arbeidsduur dan tot hel 1 volle maximum, hetwelk deze artike- i len toelaten, voldoende is. Wel ech- j ter laten de artikelen ruimte om, wan- 1 neer aanvankelijk voor een bedrijf een ; eenigszins ruime afwijking van het I wettelijk maximum is toegestaan, gedurende den tijd dat zij geschiedt, _ge- ■ leidelijk in te werken. Het verband dat gebleven is tusschen de artikelen < 25 en de beide volgende maakt het onmogelijk, dat voor jeugdige personen de arbeidstijd boven 9 uur per dag en 50 uur per week in het eerste en 10 uren per dag en 55 uren per week in het tweede geval geldt. Artikel 39 dat uitsluitend op bakkerijen betrekking heeft, houdt rekening met het feit, dat vele bakkerijen thans in het etmaal van Vrijdagavond tot Zaterdagavond gedurende 20 è 32 uren werken, terwijl daar ook op andere dagen langer dan 14 uur bakkersarbeid wordt verricht Deze wet, die den nachtarbeid en den Zondagsarbeid verbiedt en den dagarbeid aanmerkelijk inkrimpt, zal het noodzakelijk maken, dat de ovenruimte in die inrichtingen wordt vergroot, willen de thans in Nederland aanwezige ovens aan de behoeften aan brood ■ kunnen voldoen. Daarom geeft arti1 kei 39 gedurende twee jaar na de in■ werkingtreding der wet aan den Mi■ nister van Arbeid de bevoegdheid om ; toe te staan, dat in een broodbakkerij
tusschen 8 uur s namiddags en o uui ’s voormiddags bakkersarbeid wordt verricht, mits in die inrichtingen met een drieploegenstelsel wordt gewerkt en ter wille van de concurrentie geen deeg of brood de bakkerij verlaat gedurende de door dien Minister bepaalde tijdsruimte. De bepaling in het in 1912 gevallen wetsontwerp-Talma, waarbij de nachtarbeid in een drieploegenstelsel als een blijvende maatregel werd toegelaten, acht Minister Aalberse niet toelaatbaar, want ook bij de toelichting van artikel 39 doet hij uitkomen, dat er naar zijne meening noch om redenen van maatschap pelijken aard, noch om redenen van technischen aard noodzakelijkheid bestaat om den nachtarbeid in broodbakkerijen te handhaven. Nevens de bijzondere bepalingen van de artikelen 26, 27 en 39 geeft hoofdstuk IX een reeks van slot- en overgangsbepalingen, die enkele voor zieningen bevatten, welke ook voor de uitzonderingen, die de wet toelaat, van belang zijn. De wet is niet van toepassing op werkzaamheden in ambachtsscholen en in vakscholen, voorzooverre verricht door onderwijzerspersoneel en door leerlingen dier inrichtingen ; op werkzaamheden in Rijksopvoedingsgestichten, Rijkswerk inrichtingen, tuchtscholen en gevangenissen, voor zooverre door personeel dier inrichtingen, door verpleegden en door gevangenen verricht ; op door den Minister bepaalde werkzaam heden in door hem aangewezen geI stichten, waarin kinderen worden op- gevoed, die ter beschikking van de reï geering zijn gesteld ; op werkzaam- heden, verricht door militairen in ; dienst, die wel wat al te algemeen van i alle wettelijke bescherming gespeend - blijven. (Wordt vervolgd.) i t