Eerste Blad.
De Ronde-Tafel-ConferentSe heeft haar be- ' slag gekregen. — De concessies waartoe de Brltsche regeering bereid is. — Zal thans de vrede in Indië zijn intrede doen? — CoUjn’s rede te Genève maakt Indruk. — Zal diens requisitoir nu ook pracüsche uitwerking hebben? — Domineeren daarvoor de nationale belangen nog niet te veel over de Internationale? — Fransche intellectueelen spreken wijze woorden. — Een aansporing om met de politiek van geweld te breken. Voor Engeland is wellicht d:e 19e Januari 1931 een historische dag, omdat toen de RondeTafel-Confe,rentte haar beslag kreeg en een belangrijk stuk arbeid werd voltooid. Verscheidene malen hadden we gelegenheid op het groote gewicht van deze conferentie te wijzen: Ze was, gelijk de lezer weet, bijeengeroepen om een nieuwe staatsrechteiijke positie van Britsch-lndiië vast te stellen, tenminste in die richting aanwijzingen te geven en aanbevelingen te doen. Want zelfstandige beslissingen nemen kan de Ronde-Tafel-Conferentie niet. Ze was slechts een bijeenkomst van vooraanstaande politici uit | Engeland en Britsch-Indië, die als eerlijke man- ; nen de gerezen moeilijkheden onder ae oogen hadden te zien en moesten trachten om door onderling overleg tot practisohe voorstellen te geraken. Het reusachtige Indië, een kolonie met 300 millioen menschen, de parel, aan de Ikroon van den korting van Oroot-Brlttanië tevens keizer van het Britsch-Imperium, is noodlg geworden en verlangt onafhankelijkheid en zelfbestuur. Dit gaat de echte Engelsdn n wel te ver, maar de regeering van Macdonald heeft blijk gegeven haar oogen niet voor de werkelijkheid te willen sluiten en ze is aan de Indische vorsten en de vertegetwoordigers van het volk zoo ver mogelijk tegemoet gekomen. Waar tenslotte de beslissing ligt ibij ’t Engelsche parlement en Macdonald vrijwel zeker is van een meerderheid van Labours en liberalen1, Is het van belang de regeerings-politiek ten aanzien van Britsch-Indië uit Macdonald’s woorden te vernemen. , In den vervolge zal de verantwoordelijkheid ' voor het bestuur in Indië berusten bij centrale 1 en provinciale wetgevende corporaties. M.a.w.: , Indië verkrijgt een constitutie, waardoor het in , ruime mate in staat wordt gesteld zich zelf te 1 regeerem. Enkele bevoegdheden blijven echter j voorloopig in handen dier EngelsChe regeering. 1 Vermoedelijk zullen zij slechts een tijdelijk karakter dragen en zal er alleen gebruik van worden gemaakt in een overgangstijdperk, gedurende welken tijd de feiten zuilen uitwijzen, of de grondwet goed werkt. In elk geval zal de i EngelsChe regeering er zorg voor dragen, dat de i voorbehouden bevoegdheden de zelfstandige ont wikkeling van Indië geen hindernissen in den weg leggen. Met betrekking tot de constitutie, die in Indië van kracht zal worden^ zijn nog niet alle détails geregeld, maar het vertrouwen bestaat, dat nadere onderhandelingen ook te dezer zake tot een oplossing zullen leiden. Er zal dus nu in Indië een centrale federatie tot stand worden gebracht, die geheel Indië omvat: zoowel Britsch-Indië als de afzonderlijke staten zullen er deel van uitmaken. Het uitvoerend bewind'zal verantwoordelijkheid' verschuldigd zijn aan de wetgevende vergadering, die uit twee Kamers wordt samengesteld. Enkele aangelegenheden echter blijven voorbehouden aan den gouverneur-generaal, die verantwoordelijk blijft voor de landsverdediging, de relaties met het buitenland en de financiën. Aan den gouverneur-generaal is tevens de taak Opgedragen er zorg voor te dragen, dat orde en : rust in Indië niet worden verstoord, terwijl hij « voorts toe zal zien dat de rechten der minder- ' heden niet in het gedrang raken. Aan het over- ; dragen der financieele verantwoordelijkheid aan | Indië zijn een reeks voorwaarden verbonden. De ! Indische regeering mag vrijelijk belasting hef- o fen, maar de gouverneur-generaal houdt inrnid- i dels nauwkeurig toezicht, opdat de stabiliteit van ’t Engeische geld niet wordt geschokt. fl Elke Indische provincie krijgt een eigen re- j geering, waarvan de leden volledig verantwoor- 1 delijk zijn aan de wetgevende lichamen. De ] grootst mogeiljke mate van zelfbestuur zal dus ; aan de provincies worden verleend. Het gezag ' der federale regeering aal «lach» beperkt blij- »
ven tot vraagstukken, die de gahede federatie betreffen. * * * Het antwoord 1» nu aan de openbare meenlng in Indië, die er zich over heeft uit te spreken, of zij zich kan vereenigen met de concessies, waartoe de regeering te Londen bereid is. Zal, met de gedeeltelijke onafhankelijkheid, die Indië thans op het punt staat te verwerven, de vrede in Indië zijn intrede doen? Dit zal voor een groot deel bovenal afhangen van de houding, die de congrespartij, die der nationalisten welke aanhangers zijn van Oandhi, zal aannemen. Misschien kan een royaal gebaar van Engelsche zijde te dezer zake een zeer gunstigen invloed hebben: één der Indische woordvoerders toch heeft den wenk gegeven1 de politieke gegevangenen in Indië in vrijheid te stellen. Hij bepleitte een uitgebreide kwijtschelding van straffen voor al degenen, die wegens politieke misdrijven1 thans in den kerker zitten. In beginsel is de regeering van Macdonald wel bereid tegemoet te komen aan deze wenschen, maar aan den anderen kant — aldus het standpunt van den premier — moet de liefde ook van den kant der congrespartij komen, die den toestand aanmerkelijk kan ophelderen, wanneer zij waarborgt, dat gestreefd zal worden naar voorkoming van verdere rustverstoringen. Wat betreft de netelige kwestie der al-ofniet-uitnoodiging van Rusland en Turkije tot deelneming aan de beraadslagingen der Europeesohe Studie-commissie, is men tot — als net blijkbaar maximum-bereikbare — de conclusie gekomen de beide met elkaar bevriende staten: het Sowjet-land van Stalin en het sterk Sowjet-gezinde land van Kemal pasja uit te noodigen, om deel te nemen aan de economische werkzaamheden. Iets meer dan een formaliteit? Om den tegenstanders van het denkbeeld eener algemeene uitnoodiging ter wille te zijn? Vermoedelijlk zuilen de economische vraagstukken wel de hoofdschotel te Genève vormen van de tafel van deze tot heil der menschheid vergaderende afdeeling. Er bestaat echter ook alle kans, dat de beide zoo iaat uitgenoodigde gasten voor de invitatie bedanken. De Fransche nationalistische bladen geven uiting aan de vrees, dat vooral Rusland zich niet zal aansluiten en Genève weer zal verlaten, na eenmaal uitgenoodigd te zijn geweest. Deze bladen spreken dan de hoop uit, dat Sowjet-Kusland de uitnoodiging zal afwijzen, zooals dat reeds vroeger gebeurd is. De „Echo de Paris” meent, dat men er thans reeds rekening mee moet houden, dat Rusland met mislukking der besprekinr gen zal dreigen, wanneer zij nivijfjaren-plan niet den financiëelen' steun zal krijgen, dien het van Europa noodlg heeft. Het is en blijft gissen en raden — elke dag kan uit Genève, waar thans Volkenbondsraad en Europeesdie Studiecommissie over de oplossing van zeer ingewikkelde Europeesche vraagstukken! zwoegen, verrassend nieuws brengen. • * • De schitterende rede van oud-minister Colijn te Genève heeft een diepen indruk gemaakt op de verzamelde machtige staatslieden van Europa. De persstemmen zijn een waarheidsgetrouwe afspiegeling van de sensatie, welke Colijn’s moedige woorden van vernietigende critieik op het economische Volkenbondswerk gewekt heeft Over Colijn’s rede heeft een gedachtenwisseling plaats gehad, waarbij de Joego-Slavische minister Marinkowitsj volkomen toegaf, dat Colijn waarschijnlijk gelijk had met zijn sombere voorspelling van een algemeenen tarievenoorlog, indien niet spoedig een verbetering in de economische betrekkingen tusschem de staten zou volgen doch voor de Oost-Europeesche landbouwstaten is het dillemma volgens Marinkowitsj het volgende: of een onmiddellijke catastrofe, als de tarieven worden afgeschaft, of een toekomstige catastrofe als gevolg van den tarievenoorlog, en bij dit dillemma verkiezen wij maar het laatste. Marinkowitsj hoopte intusschen, dat deze catastrofe nog zal kunnen worden afgewend, maar dan moeten ook de vrijhandelstaten niet al te dogmatisch vasthouden aan de imeestbegunstigingsclausule, die zelfs Êractisch tariefovereenkomsten, zooals de Qosturopeesche staten met hun gewensohte preferentieele rechten hadden voorgestetd, verhinderen. s De nieuwe tijd vordert nieuwe methoden; dat belmoren ook die vrijhandelstaten te bedenken. Marinkowitsj hoopte op een practisohe, niet dogmatische samenwerking tusschen de Europeesohe staten, gegrond op inzichten dat men anderen rijker moet maken om zelf rijker te worden, De groote landen zijn met hun econoloMw politiek 4e hoofdschuldigen, dat 4e
kleinere staten dan ook zondigen om zich zoo I :oed mogelijk te verdedigen Is minder erg, want hun zonden zijn toch niet van overwegenden invloed op de wereldeconomie. * * * De heer Colijn, die naar Nederland moest terugkeeren, beantwoordde onmiddellijk Marinkowitsj dn een zeer heldere rede, waarin hij volgens den correspondent van de „N. Roti Crt.” toonde ook een voortreffelijk improvisator te zijn. In de eerste plaats verdedigde Coljjn tegenover Marinkowitsj het standpunt dér staten, die tegenover de wenschen naar voorkeursrechten op de bezwaren hadden gewezen, die in verband met de meestbegunstigingsclausule daartegen bestonden. Zij hadden dit niet gedaan uit zuiver dogmatische overwegingen, doch omdat zij moesten verijdelen, dat andere staten tegenover hen zelf ook Inbreuken op de rneestbegunstigingsdausule zouden gaan maken, wanneer zij zelf het voorbeeld daartoe hadden gegeven. Intusschen meent Colijn, dat het laatste woord hieromtrent nog niet gezegd is, doch een onontbeerlijke voorwaarde voor nuttige onderhandelingen op economisch gebied is volgens Colijn de inwerkingtreding van de handelsconventie. Daarop kan hij niet genoeg aandringen en eveneens achtte Colijn zich verplicht nogmaals openlijk te verklaren, dat voor het in werking treden der handelsconventie noodzakelijk is, dat r 'thans een redelijk uitzicht bestaat, op succes bij de bilaterale onderhandelingen tusschen enkele staten over tariefverlaging. Colijn wees ten slotte er op, dat het beschermende stelsel geleid had tot een reusaohtige vermeerdering van de wereldproductie en dat juist in deze overproductie in menig opzicht de 'bron van het kwaad van dezen tijd gelegen is. Colijn hoopte, dat het goede voorbeeld vafl' de suikerproducenten, die een overeenkomst gesloten hebben tot vermindering der productie ook op ander gebied en vooral op het gebied van de granen navolging zal vinden. Of Colijn’s requisitoir nu ook practische uitwerking zal hebben? We ge! ooven het niet. De nationale belangen domineeren nog te veel over de internationale. Teekenend is, dat op denzelfden dag dat Colijn zijn rede hield, de Fransche minister van Landbouw een voorstel tot aanzienlijke verhooging van de graanrechten bij de Kamer indiende. Theorie en praktijk! De landen streven er allen nog naar eerst zichzelf te kunnen bedruipen. Of dit ten koste 'gaat van den nabuurstaat, laat hem koud! Maar bij de ingewikkelde onderlinge afhangelijkheid der vólkern, dank zij de moderne techniek, is dat juist het noodlottige en de oorzaak van de economische wanorde. Bij de huidige politieke constellatie en de vergiftigde mentaliteit blijft deze wanorde helaas voortduren, totdat de krach onafwendbaar is geworden. • # * Intusschen mag van harte worden foegejuicht het initiatief, dat een 184-tal Fransche intellectueelem hebben genomen. Zij hebben namelijk in het Fransche weekblad Notre Temps een oproep gepubliceerd, waarin onomwonden wordt te kennen gegeven, dat het gewoonweg misdadig is, dat thans, nauwelijks tien jaren na het sluiten van den vrede, opnieuw het krijgsgeschreeuw in Europa weerklinkt Zoo nadrukkelijk mogelijk wordt in den oproep, die een pleidooi is voor den vrede en de solidariteit der volkeren, verklaard dat het de plicht van eten Franschen intellectueel is met alle middelen ervoor te strijden, dat Europa niet opnieuw wordt getroffen door een catastrophe als de jongste wereldoorlog, omdat een herhaling ervan de vernietiging te aanschouwen zou geven van alle menschelijke beschaving en cultuur. In de verwachting, dat tevens in de andere landen de intellectueelen niet dadeloos zullen staan tegenover de buitensporigheden, waaraan het nationalisme zich bij voortduring bezondigt, beschouwt het intellectueele Frankrijk het op het oogenblik als zijn voornaamste taak om den oorlog te verklaren aan het nationalisme in het eigen land, omdat Frankrijks ware wezen door dit nationalisme wordt miskend. Niet een politiek van prestige en wapengeweld, aldus wordt betoogd, dodh louter en alleen een politiek, die gebaseerd Is op redelijkheid en' verzoening is een groot volk waardig. In het belang en ter wille van de eer van het eigen land eischem thans Frankrijks Intellectueefen, dat de verwerkelijking der Europeesche idee (die ook aan Briand’s plannen ten grondslag ligt) niet tegen, maar met Frankrijk tot stand zal komen. T*ntW* mooi* doel' te bereiken; i» ’t echter volstrekt noodzakelijk, dat Frankrijk voorgoed! afziet van de politiek, waarbij geweld wordt gebruikt: deze politiek toch is het geweest, die reeds meer dan een eeuw lang de betrekkingen tusschen de volkeren heeft vergif, tigd. Frankrijk moet, aldus de gedachtengang van hen, die den moedigen oproep hebben ondenteekend, gedachtig aan zijn roemrijk verleden, , den moed vinden om in te zien, dat een vernieuwd Europa en inzonderheid de Duitsch-Fran sche toenadering, die den krachtigen pijler moet vormen van het op te richten gebouw, slechts voort kan vloeien uit verdragen, die tot stand ! zijn gekomen door die vrijwillige instemming van . volkomen vrije en tevreden volkeren. Ofschoon in den oproep niet rechtstreek» wordt gewaagd' van herziening der vredes-verdragen, kan uit het vorenstaande niettemin worI den afgeleid, dat inderdaad op onloochenbare wijze op deze revisie wordt gezinspeeld. De wereld mag de Fransche intellectueelen . dankbaar zijn, dat zij op zoo geestdriftige wijze een pleidooi houden voor de Europeesche eendracht en samenwerking. Dat in de staatslie. den, die op het oogenblik den economischen kant van de pan-Europa-kwestié te Genève be! handelen, de geest der Fransche intellectueelen moge varen I ( o Brieven uit de Hofstad. MLV. Wij mogen wel een woordje wijden aan de • nagedachtenis van baron van Voorst tot Voorst, : die zoovele jaren den voorzittersstoel ih de hoog ■ geachte Eerste Kamer heeft bezet. Het eerste dat ieder van hem zeggen zal is, 'dat hij zoo’n • braaf mensch was, een ouderwetsche figuur, een ! represitant uit een voorbijgegane fase in de ! maatschappelijke ontwikkeling. t Het is een eigenaardig verschijnsel in de pot Utlek dat dikwijls minder beduidende figuren zoo ! gemakkeiFk op den voorgrond komen, hetgeen ■ in den regaS 'hiervan het gevolg is, dat zij weinig i of geen vijanden hebben. De menschen met ■ sterk-gepronoeeerde karakter-eigenschappen worden altijd op zij gedrongen en voor sommige ! functies kan' men hen nu eenmaal niet gebruikea i' Toen de oude heer Sohimmelpenninck v. d. i Oye den voorzitterszetel in de Eerste Kamer had , verlaten' en het vaststond aan welke politieke t partij deze plaats zou worden gegeven, was er ■ niet veel keus, want er zijn altijd figuren die men t niet wil en er zijn personen die zelf voor de eer ■ bedanken. Zoo viel dan ten slotte de keuze op den heer van Voorst tot Voorst, een braven mi■ litair, die bij niemand antipathiek was en die • ook geen foelangrijker post zou openlaten als • hij naar den voorzitterszetel verhuisde. Het is niet zoo’n toer voorzitter van de Eerste ï Kamer te zijn. Wie de techniek van het ambt ■ te pakken heeft, een officieele speech gemafcke: lijk kan afdraa'iem, is al voldoende uitgerust. En - de heer van- Voorst heeft doen1 zien, dat men het t zelfs zonder deze beide kundigheden wel kan Waarspelen. Maar men lachte er maar eens om - •!# bij 4b peren door 4» pruimen wierp, «le hij
zijn necrologieën afdraaiide. t Was een goeie man, zei men en men volgde hem. Toch is daartegen één bezwaar geweest. Het is vooral in de jaren van dit presidiaal beleid', dat de Eerste Kamer hoe langer hoe meer buiten haar bedding is getreden en met 'haar breede welbespraaktheid te velde de politiek heeft overstroomd. Misschien had een krachtig president kans gezien die overstrooming tegen te houden en de Kamer binnen de perken te houden waarin de Grondwet haar positie heeft aangegeven. Wanneer mem een® nagaat wat eigenlijk in den loop der jaren de Eerste Kamer deed, dan blijkt dat zij een zeker aantal wetsontwerpen welke zij van de Tweede ontving verwierp. Daarin zit in feite het werk van den Senaat. In alle gevallen waarin zij de ontwerpen Met verder gaan op den weg naar het Staatsblad, heeft ze veel wijsheid verkondigd1 maar wij zijn ervan overtuigd dat die niet veel invloed heeft op dte politiek in het algemeen. Er is nog een bizonderheid waarop wij willen wijzen. Als men eens naast elkaar legt de beslissingen die de Eerste anders nam dan de Tweede en men vergelijkt de stemmencijfers waarmede de Tweede de ontwerpen aannam en de Eerste ze verwierp, dan ziet men, dat eigenlijk de heele zaak om slechts enkele tonnen liep. Het waren altijd dubieuse zaken, waarin de meeming der Eerste en der Tweede verschilden. Een verschuiving van een paar stemmen van tegen naar voor zou in die Eerste een beslissing die nu tegen was hebben verplaatst. Wel zien wij herhaaldelijk dat de Eerste Kamer met groote meerderheid aannam wat in de Tweede op het randje af werd goedgekeurd. Het omgekeerde dat de Eerste op het randje-af aannam wat de Tweede met groote meerderheid aannam, komt veel minder voor. Hieruit blijkt dat het veel meer een toevalligheid is als dte Eerste Kamer iets verwierp dan een gevolg van zooveel beter inzicht en zooveel deugdelijker gefundamenteerd overleg. Dat alles overwegend kan men gerust zeggen, dat er niets wereldschokkends zou gebeurd zijn wanneer de Eerste Kamer er niet geweest was. Het resultaat in concreto van al haar besprekingen i® zoo minimaal in vergelijking van het geheel, dat op grond hiervan handhaving der Eerste Kamer moeielijk is te verdedigen. Jammer is dlat juist In de overgangsperiode toen dte Eerste Kamer ook door evenredige vertegenwoordiging nog meer een duplicaat van dte Tweede werd, de leiding niet krachtiger is geweest om haar binnen haar natuurlijke grenzen te houden. * • * WIJ willen voor vandaag nog eens even een netelig puntje uit het gemeentebestuur behandelen n.1. het instituut der Schooriheidscommis«te. Herhaaldelljk hebben wij al eens gewezen op de moeielijkiheden die dit instituut oplevert. Hoofdzaak is dat men nooit goed weet welke personen men voor het lidmaatschap moet vragen. Men heeft daarbij echter altijd' vergeten dat er nog andere categorieën van personen zijn, die daarvoor een plaats zouden kunnen bezetten». Om die zes Jaar treedt een lid af en het is dan niet herkiesbaar. Thans is aan de beurt de eenlge miet-bouwlkundige, die in de commissie alt; het is een tuln-architect die aftreedt. Het zou nu eens gewenwcht zijn in die commissie te benoemen een kunstschilder of een beeldhouwer. Voor 'hen is daar alle gelegenheid om nun artistiek Inzicht te toonen. Eeni groot deel van deze commissie bestaat uit ambtenaren. Dat lijkt ons ongewenscht en het zou ons niet moelefijk vallen het kwaad waartoe dit leidde te illustreeren. Wil een commissie als -deze goed werk doen dan moet het aantalvan hen die betrokken kunnen zijn bij de kwesties die zij te beoordeelen heeft, zoo klein mogelijk zijn. Nu er weer een® een vacature Is, hopen wij, dat eens overwogen wordt hoe tot een betere samenstelling wordt gekomen. Deze commissie is niet populair ook al omdat ze te bureaucratisch is. En veel van de tegen haar uitgebraohte kladhten zijn niet ongegrond. HAGENAAR.