Eerste Blad.
De grondoorzaak van den flnantleelen < noodtoestand, waarin Engeland zich momenteel bevindt. — De meening van den ' ouden Boerengeneraal Smuts. — De poslle ‘ van het Nationale kabinet In Engeland. — De minderhedenkwestie In Opper-Silezlë. — De Duitsche onderdanen in hun politieke rechten beknot? — Protestnota’s van Nanking aan Japan. — Wat er tusschen China en Japan thans weer gaande Is. — Welke nieuwe verwikkeling daar In het Verre Oosten valt te ontdekken. „De ernst van den huidigen internationalen toestand, die in zeker opzicht even gevaarlijk) is als de groote oorlog zelf, zal misschien ten slotte denzelfden geest van nationale opofferingen vragen,” aldus generaal Smuts in een interview te Southampton bij zijn aankomst uit Zuid-Afrika. „Menigeen is ongerust uit vrees voor een nieuwen oorlog, maar ik voor mij ben veel meer onder den indruk van de gevaren van een groote financieel© en economische ineenstorting, die het heele Europeesc'he beschavingsstelsel in gevaar zou brengen. Wij staan bij den huidigen toestand voor een verwikkeling van gewapende en economische gevaren, die het moedigste en vérziendste staatsmanschap vereischen. De noodzaak om den -boel in orde te brengen is nooit grooter geweest dan nu, zelfs niet in den grooten oorlog.” De oude vechtjas, die dertig jaren geleden als Boerengeneraal het den Engelschman danig lastig gemaakt heeft, bewijst door het uitspreken van boven geciteerde woorden, dat hij thans een even juist inzicht in den wereldtoestand heeft, als hij destijds had van militaire operaties. Smuts geeft met weinige woorden precies aan waar de schoen wringt, voor de -geheeTe wereld, Frankrijk misschien uitgezonderd, maar toch voor Engeland wel het meest. Want door bovenaangeduide oorzaken is het Labourkabinet-MacDonald ten val gebracht: de noodzaak om den boel weer in orde te brengen, het gevaar van een financieel© ineenstorting, de eisch van nationale en persoonlijke opofferingen! In Engeland is de boel in groote wanorde: het eiland-conservatisme van den gemiddelden Engelschman» zijn ultra-individualisme in handel en industrie, zijn opgeschroefde levenswijze die veel te duur is voor dezen tijd, verhinderen een vlotte aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden na den oorlog. De nationale industrieele outillage is verouderd, de vroegere afzetgebieden zijn verloren, de oude plaats als schuldeischer van de geheele wereld is door Amerika bezetl Aldus zijn de dingen grondig veranderd' in en ten opzichte van Engeland, van Y914 tot nu! _ Dit feit is de grondoorzaak van den financieelen, noodtoestand, waarin Engeland zich momenteel bevindt. Daarbij heeft de Arbeiders-regeering als partij-regeering veel te royaal geleefd: de soberheid die juist door de enorme kapitaalsvernietiging in de oorlogsjaren vereischt werd, heeft ze niet betracht en ze heeft toegegeven aan eisch-en der vakvereenigingen, die in normale tijden wel te betalen waren geweest, maar die in de huidige omstandigheden1 den Staat voor steeds grooter tekorten stelden. In de ruim 2 jaren, dat het kabinet-MacDonald aan het bewind is geweest, heeft het volledig gefaald in 'het nakomen van de verkiezingsbeloften, waarmede toen het kabinet-Baldwin weggevaagd werd: vermindering der werkloosheid. Integendeel, deze vermeerderde van 1 tot 23/4 millioen werkloozenl Zeer zeker kan -men de schuld voor deze ontstellende toeneming niet op de Arbeidersregeering schuiven, maar haar machteloosheid om althans aan deze verhoogin-g tegenstand te bieden, kan vele in 1929 aan de conservatieven ontvallen stemmen weer naar die zijde terug doen gaan. De positie van het kabinet-MacDonald als minderheidskabinet is weinig benijdenswaardig geweest en de economische moeilijkheden hebben die positie nog verzwaard. 'Dit vergeten de tegenstanders in de Arbeiderspartij onder den druk van de moeilijkheden. Een krachtige hand heeft echter te vaak ontbroken. Dit blijkt duidelijk uit hetgeen zich de laatste dagen in den boezem van de regeering heeft
afgespeeld:' 'Het Arbeiderskabinet is niet door den druik) van buiten, maar tengevolge van innerlijke zwakte gevallen, Zoowel de conservatieven als de liberalen zouden op zijn minst even krachtige pogingen als ÏAacDonald zelf gedaan hebben om een verzoening binnen het kabinet tot stand te brengen, maar de weerstrevende krachten zijn te sterk geweest. 'Na de ontwikkeling van de laatste dagen heeft MacDonald moeten kiezen tusschen zijn eigen belangen en die van de partij aan den eenen kant en die van het land aan den anderen kant. De keuze die hij gedaan heeft, verdient meer dan moedig te worden genoemd. Doch hierbij is weer eens de groote fout van een partijregeering aan den dag getreden, n.1. dat ze geneigd is het algemeen belang te verloochenen ter wille van de partij en haar kiezers! Dit heeft Ma-cDonald niet willen doen; daarom lieten de meeste andere ministers hem in den steek. Daarom is het niet ónmogelijk, dat de Labour-partij uiteen zal vallen. Immers, het is te verwachten, dat het inmiddels tot stand gekomen nieuwe kabinet-Macüonald, dat tevens conservatieven en liberalen bevat, met zulke drastische bezuinigingsvoorstellen komt, dat deze op hevigem tegenstand bij de Arbeidersafgevaardigden zullen stuiten en slechts een klein deel van de Labour-fractie in het Lagerhuis MacDonald zal volgen! Toch is het absoluut noodzakielijk, dat de Engelsche begrooting in evenwicht wordt gebracht en 'het vertrouwen in het Engels-che crediet hersteld wordt. Eerst dan zijn de Amerikaansche bankiers bereid Engeland te helpen. * * • Wanneer in September de Volkenbondsraad weer bijeenkomt, zal hij zich opnieuw moeten bezig houden -met het Oost-Opper-Silezische vraagstuk, dat reeds in Januari het onderwerp was van zeer uitvoerige besprekingen. Toentertijd werd den Polen meegedeeld, dat zij maatregelen moesten nemen om het vertrouwen te herstellen en weer normale toestanden in het leven te roepen. Naar de Duitschers beweren, is er in de praktijk van deze maatregelen niet al te veel terecht gekomen. Vandaar dat de Duitsche volksbond te Kattowitz, die opkomt voor de rechten der Duitschers in Oost-OpperSilezië, zich opnieuw tot den Volkenbondsraad heeft gewend en dezen duidelijk heeft gemaakt, dat het de Poolsche regeering tot dusver nog niet is gelukt het noodzakelijke vertrouwen der Duitsche bevolking te wekken. De Volksbond beklaagt er zich over, dat het ter gelegenheid van de verkiezingen voor den Warschauschen Sejm en Senaat, evenals voor den Silezischen Sejm in den: herfst van 193Ó, tot schendingen van het kiesrecht is gekomen, hetgeen voor de Duitsche kiezers aanleiding was de geldigheid der verkiezingen in alle drie Silezische districten te betwisten. Het opperste gerechtshof te Warschau heeft het protest der kiezers, die bezwaren hadden ingediend tegen de verkiezingen voor den Warschauschen Sejm in kiesdistrict 40 op 27 Juni 1931, afgewezen, omdat de klachten niet: voldoende gefundeerd waren'. De bezwaren der kiesdistricten 38 en 39 werden tot dusver nog niet behandeld. 'Bovendien is ook nog geen- onderzoek ingesteld naar de schending van het kiesrecht, die bij de Silezisc-he Sejm-verkiezingen heeft plaats gehad. Dit getreuzel beschouwt de Duitsche minderheid als eeni beknotten van haar politieke rechten. De bond van Poolsche opstandelingen neemt nog steeds-, gelijk in het protest der Duitsche minderheid wordt betoogd, een bevoorrechte positie in. De leden hebben nog steeds het recht wapenen1 te dragen en de bond zelf wordt door de autoriteiten nog steeds bevoorrecht. De kopstukken der regeering hebben in Mei 1931 deelgenomen aan de feestelijkheden in verband met het feit, dat tien jaar geleden de Poolsche opstand uitbrak. De bestuursleden van den bond kregen hooge onderscheidingen, ofschoon het de bond van opstandelingen was, die voor de ernstige ongeregeldheden in den herfst van 1930 verantwoordelijk moet worden gesteld. Zij, die over de politiemacht beschikten (de wojwode, -de starosten, de politiedirecties, burgemeesters van steden, enz.) zijn lid van den 'bond der opstandelingen gebleven en bekleeden voor een deel binnen- -het kader dezer organisatie eereambten, hoewel een aantal besluiten werden -genomen, die uitsluitend tegen de Duitsche minderheid zijn gericht. Uit dezen hoofde is het verbod voor de politie-ambtenaren, -om deel uit te maken van bepaalde organisaties, volkomen illusoir. Een aantal gevallen wordt door de Duitsche minderheid opgesomd, waaruit blijkt, dat persoonlijkheden, die actief deel hebben genomen aan verschillende daden van geweid, hun ambten nog steeds bekleeden en zelfs bevorderd zijn. Ten slotte wijst de Duitsche minderheid er
dan ook nadrukkelijk op, dat zij nog steeds geen- vertrouwen in de autoriteiten kan stellen en dat zij nog steeds beducht is voor een herhaling der ernstige gebeurtenissen, welke In 1930 hebben plaats gehad. „Omdat de Duitsche minderheid”, zoo luidt -het slot van de klacht, „vervuld is van den ernstigen wil om weer oprechte betrekkingen, die door vertrouwen worden gekenmerkt, met de staatsautoriteiten aan te knoopen, beschouwen wij het als onzen plicht haar opvattingen omr trent de tegenwoordige toestanden den Volkenbondsraad kenbaar te maken, met het verzoek haar adres als een aanvulling van het verzoekschrift d.d. 7 Januari 1931 te willen beschouwen en behandelen.” * * * Nanking, de regeering van Tsjang Kai Sjek, heeft niet enkel een harden strijd te voeren tegen het Noorden en tegen het veel zuidelijker gelegen Kanton, maar acht zich nu ook nog verplicht nota’s met protesten en eischen te richten aan het adres van Japan. Wat is er dan tusschen China en Japan thans weer gaande? Welke nieuwe verwikkeling valt daar in -het Verre Oosten te ontdekken? Men weet dat sinds 1910 het oude keizerrijk — „land der morgenstilte” — Korea feitelijk een Japansche provincie is geworden door annexatie, zoodat sinds dien tijd de Koreanen staatsrechterlijk Japanners zijn en dus onder Japan’s bescherming staan. Reeds vóór de annexatie had er uit het betrékkelijk dichtbevolkte Korea landverhuizing op groote schaal plaats naar het aangrenzende vruchtbare Mandsjoerije en na de annexatie nam die volksverhuizing voortdurend toe. Volgens de jongste offi-cieele cijfers wonen tegenwoordig in Mandsjoerije ongeveer 800.000 Koreaansche landverhuizers. Vóór deze landverhuizing boterde het in Mandsjoerije toch al niet tusschen Chineezen, Japanners en Russen, en sinds de Koreanen in groote massa’s dit stuk Noordelijk China binnenstroomden, werd de toestand veel bedenkelijker, Chineesche boeren in Mandsjoerije hadden het voortdurend te kwaad met Koreaansche landverhuizers en op 1 Juli l.L kwam het in de provincie Kirin tot een formeel gevecht op groote schaal. Eenzelfde gevaar dreigt trouwens in de aan China grenzende Sovjet-Russische gebieden, die eveneens door Koreanen worden overstroomd, -omdat -— zoo verklaren de laatstgenoemden hun avonturierslust — de Japanners door allerlei dwangen kwelmaatregelen den Koreaansche boeren een behoorlijk bestaan ónmogelijk maken. En wel, zoo voegen zij erbij, met -opzet, wijl Japan voorziet dat er in Zuid-Mandsjoerüe onlusten zullen ontstaan en het dan aldaar, door gewapend ingrijpen, voorwendsel en gelegenheid zal vinden om zijn machtspositie uit te breiden. Een en ander heeft in Korea zelf aanleiding gegeven tot vijandelijkheden tusschen de honk-vaste bevolking en de Chineezen, die èn wegens de 'botsingen tusschen Koreaansche landverhuizers en Zuid-Mandsjoereesche boeren èn over het algemeen allen Koreanen als zoogenaamde beschermelingen van Japan, dezen het tegendeel van ’n goed hart toedragen. Resultaat: bloedige onlusten tusschen Koreanen en Chineezen in verschillende Koreaansche steden, gevechten, honderdtallen -dooden en gewonden aan Chineeschen kant. En waarbij, aldus de lezing van de Chineesche bladen, de anders tegenover com munisten en overige gevaarlijke elementen zoo gestreng optredende Japansche politie de Koreanen rustig hun gang 'liet gaan. Nanking heeft nu reeds zijn derde protestnota naar Tokio gezonden. Zonder eenig antwoord te ontvangen. Men zou zoo zeggen, dat de Japansche regeering, door Nanking nieuwe zorgen en moeilijkheden te bereiden en het prestige der Nationalistische regeering als een nul voor het cijfer te beschouwen, op niet onbei denkelijke wijze speelt in de -kaart der Chineei sche communisten. —Ot : Brieven uit de Hofstad* MXC. Toen we onlangs eens spraken over de gevaren van het baden en zwemmen i-n zee wezen wij er op, dat er niets aan te doen is zoolang men maar roe'keloos-raak doet. Welke maatregel daartegen ontworpen helpt niets. We hebben dit nu weer eens duidelijk kunnen constat-eeren bij het geval der beide Utre-chtsche typografen die op Zondag 16 dezer zijn verdronken. '• Een vroolijk stelletje jongelui uit Utrecht Is 1 een daagje uit in den Haag. Ze hebben wat door de stad gewandeld en zijn tenslotte op r het z.g. stille strand terecht gekomen. Hoe ze
daar nu terecht zijn 'gekomen -is al onbegrijpelijk en dat is op zich zelf al verkeerd. Daar hooren dergelijke incidenteele bezoekers van het strand nu eenmaal niet. Ze hadden natuurlijk geen tent en moesten zich dus op het strand u'itkleeden wat op dit -gedeelte heelemaal ongewenscht is. Dergelijke losse troepjes bederven het cachet van het strand en hun optreden wordt tegen het strandleven uitgespeeld zooals nu natuurlijk de belde verdrinkingsgevallen als bewijs voor dit -gevaar werden aangevoerd. Natuurlijk wilden ze in zee, hoe zeer de zee hooge golven had en gevaarlijk was. Zelfs waarschuwde de politie hen maar ze gingen toch. In een kwartier tijd waren er twee verdronken en al weer aangespoeld, ook dat ze ter plaatse aanspoelden is het beste bewijs voor den aard van de stroomingen. Als regel drijft eeru drenkeling af en wel naar het Noorden omdat de stroom in zee altijd noordwaarts is gericht. Dat ze nu aanspoelden wijst er op dat de wind krachtig op de kust stond, dat er hooge golven waren. De kranten vertelden nu weer het oude verhaaltje dat zij in- een mui waren gekomen maar dat is stellig onjuist. Zij zijn -door de hooge golven van den grond opgelicht en omgeslagen, ze zijn vol water geloopen-, dreven even en zijn door de golfslag op het strand geworpen. Niets -dan domme roekeloosheid is hier de oorzaak geweest en daartegen is geen kruid gewassen. Zelfs wanneer -men zou gaan bepalen, dat aan het strand niet gebaad of gezwommen mag worden door hen, die daar geen tent hebben, zoodat men veronderstelt dat zij eenigermate op de hoogte Zijn, dan is men er nog niet De lange kust-Iijn langs posten uit te zetten tegen het domme publiek is ondoenlijk. Men moet er in berusten, dat iedere vrijheid nu eenmaal sommige menschen er toe brengt er een verkeerd gebruik van te maken-. Zelfs van nauwkeurig vastgestelde bepalingen wordt -immers misbruik gemaakt? We zien dat overal. Er is nu weer een actie gaande om de gehuwde ambtenares te weren. De ziékte-cijfers van deze dames zijn het dubbele van dat der mannelijke ambtenaren en- meer dan anderhalf maai dat der ongehuwde amb-tenaresse. Iedereen kan snappen, -dat daar misbruik in moet schuilen. Van de vrijheid, die gelaten werd, wordt door sommigen misbruik gemaakt en het droevige einde is altijd, dat dan ook voor hen, die geen misbruik maakten de vrijheid wordt ingekort. Dat kan helaas niet anders. Misschien zegt men: laat ziektedagen boven een bepaald aantal onbetaald. Het lijkt weer aardig maar straks is er een heusch ziek en die wordt met inhouding van salaris gestraft omdat een ander misbruik maakte. En het verkeerde vindt bovendien altijd verdedigers. Men ziet het bij de annexatie van Rijswijk en Voorburg waaromtrent B. en W. van den Haag thans een rapport uitbrachten-, waar geen speld tusschen te krijgen is. Toch is er nog kans -dat de annexatie niet dóór gaat. Niet minder dan 20 % der belastingbetalende bevolking in Rijswijk en Voorburg hééft zijn werkkring in den Haag; het tramverkeer tusschen die plaatsen en den Haag is dubbel zoo druk als in de stadslijnen van den Haag zelf, het beste bewijs dat het hier een: buitenwijk van den- Haag ia, die nog sterker aan de stad
^gebonden zit dan eenige andere buitenwijk. In Voorburg en Rijswijk vestigt zich niet de arbeidersbevolking uit den Haag maar wel de gegoede middenstand en de rijkeren. Zij die meer aan de gemeentekas kosten dan zij aan belasting betalen blijven in den Haag; zij, die hun kosten dekken of nog meer dan die betalen gaan ginds heen. Allicht dat daar de belastingen lager zijn. Maar juist in dat lager-zijn ligt een argument vóór de annexatie. Zevenhonderd kinderen uit die gemeenten gaan in den Haag op de lagere school, 170 op de middelbare. Alle gemeentebedrijven van den Haag functionneeren ook voor die gemeenten en leveren de producten goedkooper dan men ze zeli ooit zou kunnen leverea In dertig jaar tijd'is Voorburg van drieduizend tot 19 duizend, Rijswijk van vierduizend tot 16 duizend zielen uitgegroeid. Geen enkele plaats in ons land heeft hun dat nagedaan en het is duidelijk dat zij dit alleen aan den Haag danken. Er waren zeshonderd ambtenaren van het Rijk, die in den Haag hun werk hebben en zes Haagsche gemeenteambtenaren in die plaatsen. Zoo gaat het maar voort en niettegenstaande het pure dwaasheid is om die gemeenten; in haar zelfstandigheid tè laten, verdedigt men die uit niets dan puur egoïsme. Wij hopen, dat de Staten-Generaal geen spaak in het wiel zullen steken en dat deze annexatie haar beslag krijgt. Wij gevoelen de uitbreiding van onze stad niet als een gelukkig verschijnsel» Er zit veel nadeel aan, maar het is onbillijk om op deze wijze toe te laten dat van het goede van de stad misbruik wordt gemaakt • • * Ziezoo, vandaag niet meer. Uw briefschrijver gaat fijn zijn vacantie nemen en laat u de volgende week met smart naar zijn brief uitzien ... HAGENAAR. Rubriek voor Vrouwen. Weekend en Mode. De mode houdt van tegenstellingen en het is wel merkwaardig een® na te gaan, hoe in de Parijsche theaters lange, eigenlijk ouderwetsch uitziende jurken worden gedragen en we dezelfde dames straks op straat aantreffen in haast kinderachtige jurken. Wanneer de draagsters niet duidelijk aantoonbaar op leeftijd zijn, is ongetwijfeld voor elke vrouw de jeugdig makende mode aan te bevelen. Wij kunnen ons niet voorstellen, dat er dames gevonden worden, die het prettig zouden vinden indien we terug moesten naar den tijd, dat elke dame boven de dertig dat duidelijk in haar kleeding moest toonen op straffe van voor wuft te worden aangezien. Wij spraken laatst op een receptie een dame van 84 met haar nog waarlijk jong uitziende dochter van 61 jaar. Eerlijk moesten we erkennen, dat, hoewel bedden in stemmig zwart waren gekleed, wij haar zeker niet ouder dan zestig en veertig zouden hebben gegeven, toen zij in de auto stapten, na eerst het nieuwe huis van gastheer en gastvrouw van den kelder tot den zolder te hebben bezichtigd. Later, toen er over gesproken werd, hoorden we eerst haar werkelijken leeftijd. Ziedaar de triomf der mode voor oudere dames, een triomf waarop men tfotsch mag zijn, want er is toch geen enkele aannemelijke reden voor een vrouw om zich ouder te maken dan zij is, terwijl er toch ook geen enkele verdienste in zat dat onze moeders en grootmoeders er indertijd veel ouder uitzagen dan hun leeftijd noodig maakte. volgen, welke vroeger meestal neerkwamen op minder levensvreugde, ook al verstaan we daaronder volstrekt niet het najagen van genoegens. Een jurk, die voor vele werkende vrouwen een bron van genoegen uitmaakt, is het toilet, dat handig meegevoerd kan worden op een „weekend” en dat moet voldoen aan een drietal eisChen, n.1. niet te duur, niet te veel onderhevig aan kreuken en verfomfaaien en toch voor het oog voldoen en zelfs voor een ietsje gekleed kunnen doorgaan, zoodat het voor alle gelegenheden bruikbaar is. Met dat jurkje gewapend en een jas, welke eveneens voor velerlei gelegenheden bruikbaar moet zijn kan elke vrouw, die onafhankelijk is er tegenwoordig op uittrekken om een weekend zoo van Zaterdagmiddag tot Zondagavond of Maandagmorgen elders door te brengen dan in de gewone omgeving. Hoeveel onderwijzeressen en jonge vrouwen, die in allerlei betrekkingen werkzaam zijn op kantoren, enz. kunnen op deze manier met behulp van de onvolprezen autobus niet bij een vriendin of bij kennissen of familie in de groote stad door brengen en eens een geestelijk frissche neus halen, welke haar weer in staat stelt met frisschen moed den dagelijkschen arbeid met vroolijk gemoed te aanvaarden en tot een goed einde te brengen. Hoevelen, vooral onder de ambtenaressen en onderwijzeressen zijn niet verzuurd, omdat zij, geplaatst in een vreemde, wellicht wat stugge omgeving, niet al te best konden aarden en niet die tegemoetkoming vonden, welke elk mensoh zoo weldadig aandoet. Zulk een jurk dan zal kunnen zijn van allerlei soorten stof en willekeurige kleur, ai naar gelang van het jaargetijde. Toch zal men rekening moeten houden met de uiteenloopende omstandigheden, waaronder de jurk gebruikt zal worden. Men zal er mee naar andere families op bezoek gaan, men zal er des Zondagsmorgens mee in de kerk komen en wellicht des middags weer bij anderen op bezoek gaan of wellicht worden meegenomen op een autotocht. Het is dus za§k de kleur niet al te licht en het patroon niet te druk te nemen. Waar de stof van zulk een jurk onder verschillende omstandigheden iclkci!;’ ••"eer atvdera elschcn stelt, is het aanbe-
veienswaaratg liever te goed, dan te eenvoudig te nemen, zoodat men vooral geen gevoel krijgt zich niet op haar plaats te gevoelen omdat net toilet te eenvoudig is. Het tegenovergestelde schijnt minder voor te komen. De jurk is met mouwen omdat alleen op zeer warme dagen en bij zeer gekleede toiletten de mouwlooze jurken geen bezwaar vormen. Wel zou men er een jasje van dezelfde stof overheen kunnen dragen, als de stof zeer dun is, doch dat is al weer meevoeren en de kans van bezwaren onder de overjas, welke met het oog op het wisselende weer toch altijd een noodzaketijk kleedingstuk blijft. De tweede jas is voor alle gelegenheden bruikbaar en gangbaar. Bont-kragen zijn niet noodig, terwijl zij beter tegen regen kunnen dan de meer gekleede mantels. De hoedjes zijn wat grooter dan tot dusver, doch in elk geval voor alle gelegenheden geschikt. Vooral de opgeslagen rand van het zoogenaamde postillon-hoedje met een afhangende aigrette of bosje veeren boven het linkeroor is zeer in trek. Ze staan vlot, doch zijn helaas niet voor elk gezicht geschikt. Wie een hoedje kiest ongeveer in de kleur van jas of jurk is er van verzekerd een gedistingueerder indruk te maken dan wanneer men zich tooit met alle kleuren van den regenboog. Buitenissige dingen als een lange cape (zij moge dan gemakkelijk' zijn voor regen en vooral op de fiets) late men thuis en gebruike men alleen in een omgeving, waarin men weet, dat ge ook nog andere kledingstukken bezit. Laat ook uw karabies thuis, d. w. z. de zoo gemakkelijke groote tasCh, welke u bij het dagelijksch werk en wellicht per fiets afleggen van groote afstanden zoo veel nut afwerpt. Ge gaat voor uw genoegen uit en een tasch van bescheiden afmetingen moet daarbij voldoende zijn. Het regenachtiige weer wettigt wel het meevoeren van een parapluie of dunne regenjas, doch veel bagage is nu eenmaal altijd uit den booze. Omtrent het dragen van een tailleur zullen de smaken en opvattingen verschillen, omdat de tailleur wel voor veel, doch niet( voor alle gelegenheden bruikbaar is, tenzij — wat we wel eens hebben zien doen met succes — met een jurk draagt onder de tailleur, zoodat men dan ook op allerlei gevallen gewapend is. Maar... dat is niet zoo eenvoudig. LOUISE.