Tusschen de toegangen tot het erf, het hek en het vlondcrtje, lag Vel» over Been aan den ketting.
— loc lang zou ik hier nou al wacht gehouden hebben, mijmerde hij, een, twee, drie... een, twee, drie.. r Beroerd dat ik niet geleerd heb verder dan tot drie te tellen, want nu is m'n heele tijdrekening in den war... Maar, bij alle katten en kluiven! dit weet ik, dat ik een eeuwigen tijd hier 'tuur mijner verwekking loop te vervloeken... Loop ... zeit uwé wel: loop !.. Als ik een. twee, drie keéren m'n pooten verzet heb, sta ik aan dc uiterste grenzen van mijn koninkrijk.
Waar is dc tijd gebleven, dat ik vrij en dartel over het erf rende en mij bijwijlen aan snoepreisjes in vreemde regionen te buiten ging? ... Ach, als bij gindschcn boom de slagersknecht zijn mand neerzet en een kwartier met Annemie staat te ginnegappen... en ik maak mij op om even 's mans bagage te visiteeren, dan blijkt die verwcnschte ketting sterker dan mijn wetensdrang en wordt — in strijd met elk wijsgeeriginzicht en zedelijk ideaal — dc levende geest door de doode stof geknecht. En als daar op den weg ecu bekoorlijk teefje argeloos maar toch niet geheel onopzettelijk heen en weer drentelt... en ik neem 'n flinke spurt, dan worden mijn teederste droomen wreedclijk verstoord door dienzelfden ketting... en ik ervaar, dat ik — althans wat de sexueele teeltkeus betreft — ontkiezerd ben. Driewerf vermaledijd zij de dag, waarop ik aan deze plek werd vastgeklonken ! 't Is nu al lang, heel lang geleden, dat mijn meestcis mij riepen en zeiden: Trouwe vriend, er dreigt gevaar, dat onze rechtsorde geschonden wordt, en wij weten hoe uw gezond en natuurlijk instinkt tegen zoon schennis in opstand zou komen. — Woe — woef! antwoordde ik, wat zooveel beteekendc als: daar snap ik geen biet van. — Maar zij gingen voort: Juist, waakzame kameraad, wij zien. dat ge ons begrijpt. Wij zullen u hier bij de toegangen tot ons èn uw erf een plaats aanwijzen. — Och, lieve deugd, dacht ik, dat loopt mis. Als de bazen hun erf ook het mijne noemen, dart wordt het altijd donderen. — Wakker medezoogdier, spraken mijn meesters, dc halsband, welke wij u nu omdoen, mitsgaders de daaraan gehechte keten zullen uwe vrijheid van beweging ietwat beperken. Doch beschouw dit geenszins als een uiting van wantrouwen. Integendeel, wij vertrouwen aan uw moed en waakzaamheid gansch ons hebbenenhouden toe. Er is veel kwaad volk op dc been, en er gebeuren gruwelijke dingen. Mogelijk zal men ook op onze hoeve den rooden haan — Wat kijk je me vragend aan, hondebeest, zei de baas, dacht je soms dat ik verplicht ben jou alles te vertellen wat ik weet? Is een meester aan zn hond rekenschap verschuldigd? Nee, vrindje, je hebt maar één plicht: gehoorzamen! En verder geen nieuws. Laat jij je tanden maar zien en kijk uit je doppen. Als er jou iets meer moet worden meegedeeld, dan zal ik of een van je andere bazen, dat wel te gelegener ure doen. Maar nu heb ik al meer dan genoeg verteld. Basta!
willen doen kraaien. En als dat ge» beurt, kan ook uw hok in den brand vliegen. Gij strijdt dus ook voor uw belang als gij dit erf verdedigt. Houd nu degelijk de wacht, houd ieder, die óf over 't vlondertje óf door het hek het erf wil betreden in de gaten, waarschuw ons onmiddellijk door uw luidst geblaf. En zoodra wij zeggen: Pak ze!... vlieg dan den vijand naar de keel... Aldus spraken mijn meesters, lang, heel lang geleden. Een sedert lig ik me hier te verbijten. Misschien is 't heel noodig en nuttig, dat ik hier deze vertrouwenspost bekleed, maar allemachtig vervelend is het zeker. Oef! • * * In deze melancholieke overpeinzingen werd Vel-over-Been gestoord doordat een van zn meesters hals-over-kop kwam aanhollen en hem toeschreeuwde: Opgepast, Vel-over-Been! Wees op je qui-vive! — Wau-woef? informeerde Vel-over- Been. — Wou je vragen of de vijand komt? Vraag maar liever niets en let op! — Wau-waf-woef? (d. w. z. waarheen moet ik kijken?) — Wou je weten of je op den vlonder of op 't hek moet letten? Och hoe minder je weet des te beter. — Woef-waf-woef? (Is er gevaar, gaat 't om m'n hachie?) vroeg Velover-Been die ongerustbegon te worden. — Laat maar flink je tanden zien en hou je klaar om toe te bijten als de vijand mocht komen! — Goeie genade, dacht Vel-over- Been, als die baas me nou maar eens vertelde wie de vijand is? Moet ik ieder die over het vlondertje komt in zijn kuiten bijten of moet ik elk wezen dat door het hek zn entree wil maken te lijf gaan?
— 't Is 'n mooie boel, zuchtte Vel' over-Been. Ik heb, onzelieveheer weet hoelang, hier de gewichtigste van alle vertrouwensposten bekleed, en op stuk van zaken blijken ze nog geen halven cent vertrouwen in mij te stellen. Eerst laten zij mij wacht houden om hun huis en mijn hondehok te beschermen en dan willen ze geen eens vertellen of er kans is dat m'n hokje wordt bezeppeliend of bevliegerd. 't Zijn me lieve jongens! Ze nemen geen eens de moeite om me te vertellen van welken kant ik den aanval moet ver» wachten en wie nou eigenlijk de vijand is. Terwijl Vel-over-Been zoo lag te mopperen, kwam een van zijn andere andere bazen aanwandelen. — Zoo hondje begon deze, je hebt zeker ook al gehoord, dat dc toestand gespannen is? — Waf! — Ja zeg je? Mooi zoo! Nou zie ik, dat hier bij je hok 'n kluifje ligt... — Woef! merkte Vel-over-Been op. En hij dacht: O wee! dit is de vrek» kigste van al m'n meesters. Die gunt me nooit veel meer dan stokslagen. Ziet die vent dan niet, dat er maar 'n onnoozel klein stukkle vet aan 't been zit? Bovendien heb ik 't eerlijk van m'n andere bazen gekregen. — Wat kijk je onvriendelijk, hondebeest, zei de baas. Je vindt zeker, dat je recht op dien kluif hebt, omdat de andere heeren zoo mal zijn geweest haar je te beloven en haar zelfs al dicht onder je bereiken te brengen ? Nu, vrindje, over jouw recht zullen we maar niet disputeeren, want jou hondeverstand heeft misschien maling aan alle juristerij. Maar wat ik je wel wil zeggen is dit: Ons erf wordt bedreigd en het is dus noodzakelijk, dat we allen eendrachtig blijven. En als jij nu dien kluif opvreet, dan krijg ik 't land en ga ik daarover een hartig woordje met de andere heeren spreken. Dan komt er naar menschelijke berekening groote ruzie. Om dit nu te voorkomen zal ik — niet met uw haat of nijd, maar in het algemeen belang — dat kluifje meenemen en voorloopig veilig opbergen. Als de tijden rustiger zijn, zullen wij over jouw vermeende rechten op dezen kluif nog wel eens ampel van gedachten wisselen. Wel ' duivekater, dacht Vel-over- Been, nu gaat mij een licht op! Ik wist niet van welken kant de vijand zou naderen, en daar staat hij warempel vlak voor mij! Zoon vuile dief, m'n armzalig kluifje willen weg kapen! De vijand is gekomen! Woef! En meteen gaf hij den baas. die zn hand eens naar den kluif uitstrekte, 'n flinke beet in het dikke van diens been. -*¦?