»4 ■Wns Macchiavelli zijn er drie soorten 1^ °°fden. Ten eerste die, welke uit eigen Vuiv act JUiSte inzicht m eene zaa-{ l^/^jgen. Ten tweede die, welke het vereelt oor anderen. EQ ten derde die, \»-. 8 Doca °P de eerste> noch op de tweede t- er toe te brengen zijn. <|0 »B, helaas, eene bedroevende, maar 4 baring welgegronde onderstelling, dat lr,. der hoofden tot de eerste, de Hi. tot de derde categorie te rekenen
w J allen worden, om zoo te zeggen, als ty 'DfP*61" geboren. AJ spoedig wordt er op v 1 papier geschreven: eerst door ouders JU^, dan door onderwijzers, jj. ®rB, boeken, omstandigheden, door onze tw _6 omgeving, niet het minst ook door Op eigen temperament, dat ons de dingen "M 6re» subjectieve wijze doet voelen, rSaan eQ opVay;en. Zeer veel van dit i revene _g onjQis^ onbewezen, of zelfs k^, ' onwaar. Een jong mensch, bij voor- Ij. ontvangt zekere begrippen of voorstel-sfi * omtrent godsdienst, moraal en men- Op l3*e bestemming. Dezen kunnen hem Ijjoih gemoed geschreven zijn door een be 5f Peilen en onverdraagzamen kerkleeraar, t^ ®» door een oppervlakkigen, waanwijzen •"•alist. In het eene zoowel als in het op ïe geval zijn zij onjuist. Nu komt het er Ö' k*J üet klimmen der jaren, het aldus üet r6vene te corrigeeren en aan te vullen: L^iniste uit te wisKchen en het juiste ij\ * zoover het menschelijk te benaderen L * Voor in de plaats te schrijven. Enkelen SC <*-" zelf, door eigen inzicht en verstand. k laten het zich doen door anderen. Gil velen, de meesten misschien, zijn tot IU nooit ofte nimmer te bewegen. Sfi e6ümaal in hen geschrevene moet geifyj .^6h blijven, en zij houden zich onverïej. aan de letter vast, tegen alle betoog, k tegen feiten in. Of wel, er wordt eensik »ot het tegenovergestelde uiterste om»fy:?en Over al het geschrevene wordt Vid °8 de BPons gehaald, en, critiekloos 6r' laat men zich de lei opnieuw be% a <*00r üet lijnrechte antagonisme. Zoo l%h soms een in purper geborene over- Wetl tot de vaan van het nihilisme, of een Sjorden atheïst eindigen met zijn heil te 9l» in eene kloostercel. Hier stijf koppen — renegaten. Wat het geestelijk streven y^en te danken heeft, is nul. S^r de meeste menschen is het noch aan- genaam, noch gemakkelijk, eene eenmaal ingeprente en vastgegroeide meening te wijzigen, los te laten en zoo noodig geheel omver te werpen. Vooreerst is het onaangenaam te erkennen, dat men gedwaald heeft; en hoe meer men zijn denken en doen met zulk eene dwaling heeft vereenzelvigd, zich openlijk voor zulk een dwaling partij gesteld heeft, des te pijnlijker wordt deze onaangenaamheid. En ten tweede is het ongemakkelijk, kan het zelfs voor iemands reputatie en positie zeer schadelijk worden, het gansche werk of stelsel dat men op eene dwaling heeft opgebouwd, mèt die dwaling te laten ineenstorten. Dan — ja, dan nog maar liever op bet eenmaal aangenomen standpunt volhard en, voor het oog van de wereld althans, zichzelf met nagels en tanden er aan vastgeklampt. Toen de abbé Vertot zijne „Histoire des Chevaliers de Malte" schreef en hij de documenten betreffende de belegering van het eiland door Soliman niet verkrijgen kon, schilderde hij deze belegeiing eenvoudig naar eigen phantasie Nauwelijks was hij daarmede gereed, of de verlangde documenten kwamen. Hij veranderde echter aan zijne schildering niets, maar schreef terug: -,C"est trop tard; mon siège est fait." Tot zekere erkentenissen van dwaling zijn eene zelfverloochening en een heroïsme der waarheid noodig, die boven de moreele kracht der meesten gaan. Vandaar, dat geleerden vaak zoo vijandig etaau tegenover eene nieuwe ontdekking of een nieuw verschijnsel, dat niet past in hun systeem. Zelfs een Virchow moest er voor uitkomen; „Man freut sich nicht, eine neue Erscheinnng zusehen; im Gegentheil, sic ist oft peinlich*. Geen hardnekkiger en onhandelbaarder vijand hebben waarheid en waarachtige vooruitgang, dan in het zoogenaamde apriorisme: dat is de stelling, als uitgangspunt, dat a priori iets zus of zóó moet zijn. Een zeker iets moet waar heeten, of een zeker iets moet onwaar heeten, — en nu mag daaraan niet worden getornd of getwijfeld, maar al het overige moet er naar pasklaar worden gemaakt, moet naar de maat er van, als op een Procrustesbed, worden uitgerekt of afgehakt. Feiten zelfs, die tegen het op deze wijze vastgestelde indruischen, worden eenvoudig geloochend, of verdraaid, of bespottelijk gemaakt, of geïgnoreerd; en het antwoord op alle tegenwerpingen doet ons denken aan de argumentatie van den Patriarch in Lessing's „Nathan". Het stond bij dezen kerkelijken potentaat nu eenmaal vast, dat de Jood verbrand moest worden, en wat ook de Tempelheer tot rechtvaardiging of vergoelijking Van den Jood mocht aanvoeren, — „Thut nichts! Der Jude wird verbrannt*. Een heer in Hongarije bezat eene verzameling oudheden, op welke hij zeer trotsch was en die hij gaarne aan bezoekers liet zien. Onder zijne antiquiteiten waren er vele, die stamden, of heeten te stammen, van de Hunnen, uit den tijd van den geweldigen inval dezer Tartaarsche horden onder Attiia. Wanneer nu de verzamelaar al zijne Bchatten vertoond had, dan placht hij te eindigen met uit een glazen kastje, heel voorzichtig, een voorwerp voor den dag te halen en uit te roepen, met een stralend gezicht: ,En nu, dames en heeren, ziet hier het zeldzaamste en kostbaarste stuk van mijne gansche collectie 1 Dit is namelijk de pijp, uit welke Attiia heeft gerookt \a Verstoutte zich hierop iemand tot de tegenwerping, dat de tabakspijp in kwestie toch onmogelijk aan Attiia kon hebben toebehoord, aangezien de tabak eerst elf of twaalf eeuwen na Attila's dood uit Amerika werd ingevoerd, dan luidde het verontwaardigde bescheid: „Hoe kan de tabak eerst elf of twaalf eeuwen na Attila's dood zijn ingevoerd, daar dit toch echt en authentiek de tabakspijp is, uit welke Attiia heeft gerookt?"
Eene soort elijke redeneering ontmoet men niet slechts in de menigte der onbeschaafden en onwetenden, die stijf zitten van veroordeelen, maar ook vaak genoeg bij ontwikkelden en veelwetende/i, door wier gezag de openbare meening z/ch leiden laat. In juridische, in wetensyhappelijke, in alle kringen kan men ze aantreffen, de autoriteiten, voor wie de waarheid zich rekken en voegen moet naar eene liefhebberij, een stokpaardje, eene hypothese, of een systeem, wanneer zij, op eene wolk van geleerdheid en met eloquenten zwaai, den volke de verkondiging doen: hier, dames en heeren, de pjjp, uit wolke Attiia heeft gerookt! *
Ypsilon.
"Eerste Blad. De pijp, Welke Attila heeft gerookt.". "Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1905/12/18 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164154:mpeg21:p001
"Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1905/12/18 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164154:mpeg21:p001
In b-j leien komt hel bloot op doen aan: gemeten lyj™** vinden inch van zelf. Gobthe. ,
"In b-j leien komt hel bloot op doen aan: gemeten". "Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1905/12/18 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164154:mpeg21:p001
ja v®* is ons lot als natie, die hoofd en hart jiwll een wereldrijk, om velen onzer mannen Ï}g ,e loopbaan te zien volgen ver van huis. *ow** is de kracht van ons volk, dat deze Sni V&n ingeland geleerd hebben zich een dat het hem moeilijk zou ge*e Steli^11 z^n ieven ergens anders voor Vfm «eu. get betooverende van het Oosten V^ dat aan Engeland toebehoorend Indië ln- zijn bloed overgegaan zonder echter '8 heKK D' SestadigenNoordsehen loop daarvan V "en veranderd. Dat dit bij onze kinde■ k^geschieden kan, daarin ligt Engelands Raymond Bethune, Majoor bij de Guides, hield zooveel van de woeste kerels voor wie hij tegelijkertijd vader en despoot was, als hij wellicht niet zou gehouden nebben van een ti oep brave hardschedelige Engelsche soldaten. Hij was volkomen tevreden met het kameraadschap zijner mede-officieren, mannen, die dachten en vochten als hij zelf, tevreden dat hij zijn beste levensjaren doorbracht, hangende tusschen hemel en aarde tegen de naakte hellingen van een Kashmir-heuvelreeks in forten, welker wallen bevestigd waren door hst bloed van eeuwen strijd; hij zag zonder te verblikken de waarschijnlijkheid onder de oogen, dat hij zijn leven zou eindigen bij een of andere duistere schermutseling aan de grenzen, onopgemerkt en onbetreurd. Zijn plicht was hem voldoende. Hij vond er zijn geluk in, omdat het zijn plicht was. Zulke mannen zijn de ware hoeksteenen van Engelands Staatsgebouw. Toch, hoewel hij inwendig tevreden was met zijn lot en levenstaak, ondervond Bethune een vreemdsoortige ontroering en voelde hij zijn hart als het ware ineenkrimpen, toen hij den Kitmutgar volgde naar Lady Gerardine's salon in het paleis van den ondergouverneur op een dag in d 6 maand Oetober. De stad hing als een groot rosé juweel schitterend trillend in de hitte, die ongewoon groot was voor een herfstdag in Noordelijk Indië. Het komen uit den gloed, de kleur, de beweging en het geraas, de vermenging van geuren van specerijen, reukwerken en knoflook, de niet te beschrijven adem van het Oosten in dit half duistere koele vertrek, stond bijna gelijk met uit Indië over te stappen in Engeland, en uit de trilling zijner hartevezels zou hij (gesteld dat hij behoorde tot diegenen, die zich met zulk een zelfonderzoek bezig houden) hebben kunnen opmaken, dat, in weerwil van alles, het oude tehuis hem toch het naaste en dierbaarste van alles was; zou hij hebben begrepen, dat indien hij zich te huis voelde onder de verschroeiende zonnestralen, of te midden van de verblindende sneeuwtoppen van zijn aangenomen vaderland, dit toch eigenlijk zijn oorsprong had in zijn diepe kinderlijke liefde voor en zijn trots op het verwijderde Engelsche eiland. Hij zette zijn hoed af en keek rond: geen schijn van tropische kleur, geen spoor van uitheemschen smaak, van weelderige Oostersche kunst was ergens te bespeuren; daarentegen zag men het groen en wit en donker rosé van het sits, de slanke sierlijkheid van de Chippendale meubels, de zachte tinten van het Chelsea aardewerk, het koele grijs en wit van Wedgewood; een overdreven fijngevoelige hand had zelfs uit de groote bloemvaas alle bloemen geweerd behalve die, welke door ons bleeker zonlicht plegen gevoed te worden. Zulke vertrekken, door kundige hand met groote keurigheid versierd, bijna overdreven eenvoudig en toch van hoog en voornaam kunstgevoel getuigende, welriekend door de vermenginfi van de verschillende geuren, die een Engelsche tuin kan opleveren, veraangenaamd door de herinneringen aan reeksen geslachten vaa den krachtigen Engelschea landadel, kan men ten allen tijde aantreffen in de oude kasteelen der Engelsche graafschappen. Deze volkomen zinsbegoocheling tot in het hart van Indië over te brengen moest, zooals Bethune zeer goed begreep, meer tijd en geld hebben gekost dan indien de naburige paleizen op schatting waren gesteld om hunne kostbaarheden te leveren. Het bleek eveneens duidelijk, dat de hier oppermachtig gebiedende smaak behoorde aan iemand, die haar verblijf onder de schitterende luchten bezag met de ocgen van eene niet met haar lot verzoende bannelinge. Üe vrouw van den onder-gouverneur kan klaarblijkelijk aan iedere gril voldoening geven*, zeide hij nog al bitter tot zichzelf, terwijl hij de geuren, die hem aan huis herinnerden, met onbewust verlangen opsnoof. De verwijderde tonen van een piano maakten met een laatsten toets de illusie bijna volkomen. In Indië hoort men zelden gedurende de warmste uren van den dag de piano bespelen. En toonladders nog wel... het was ongelooflijk. Plotseling hield de muziek op, indien het al muziek kon worden genoemd; een vlugge stap buiten en de deur werd opengeworpen. Raymond Bethune keerde zich snel om met een harde uitdrukking in zijn oogen; deze veranderde echter terstond toen hij de aangekomene zag. Een jong, heel jong meisje van nauwelijks achttien jaren. misschien, met de nog poezelige vormen aan de jeugd eigen, iets nog van cherubijnachtige kinderlijkheid uitschijnende uit het ronde gelaat, het kleine beweeglijke figuurtje en den weerbarstigen krans van bronskleurig haar dat een sterk rosé voorhoofd omgaf. Dat was klaar blij keiijk deenergieke muzikante. Zij kwam binnen, terwijl zij den eenen vinger van haar rechter hand bekeek, en zonder naar Bethune te zien begon zij op strengen toon te spreken: „Ik heb u reeda gezegd, Mijnheer Simpson, dat ik voor niemand te spreken was op den tijd dat ik aan het studeeren ben! Hoe zal het mij ooit gelukken mijn arme muziek bij te houden in dit beestige land?" Toen voegde zij er op een zacht-pruilenden toon bij: „Ik heb nu mijn nagel ook nog gebroken 1' £n met een beschuldigenden blik opziende, bemerkte zij een vreemdeling. „Oh \" riep zij uit. Majoor Bethune glimlachte. Het zien van dit schepseltje, zoo onmiskenbaar pas aangekomen van de opwekkende zilte Engelsohe stranden, was even prettig als onverwacht. „O ! 't Is mijnheer Simpson niet 1" riep zij uit met een koddigen blik van verbazing. De officier boog. Het leven had hem geleerd zijne geestkracht niet te verspillen aan een overbodig woord. „O I" zeide zij nog eens. Zij bekeek opnieuw haren nagel en zoog er vervolgens op kinderlijke manier op. Over haar vinger heen keek ze even naar hem op. Ze had schitterende, hel bruine oogen ond er breede, zware wenkbrauwen.
„Misschien" zeide zij „wilt dit gij „Oom" spreken ? „Ik bedoel*, zeide zij met een grinniklachje, „ik bedoel mijn oom, Sir Arthur." „Ik kwam Lady Gerardine een bezoek brengen' antwoordde hij onverstoorbaar. Bïk schreef haar gisteren. Zij verwacht mij." „O !" lederen keer, dat dit kleine tusschenwerpsel aau de lippen van het jonge meisje ontsnapte, geschiedde dit op een nieuwen toon van verwondering en een grappig vertrekken van haar kleinen mond en groote oogen. Toen zelf meer acht gevende op hare manieren en zich in een stoel werpende sprak zij met een innemende schoolmeisjes-gemeenzaamheid: ./Wilt u niet gaan zitten?" Óp nieuw buigende, voldeed hij aan haar verzoek. „Denkt u dat Lady Gerardine mij zal ontvangen ?" Zij keek naar de klok op het kastje naasthaar. „Tante zal hier zijn binnen even tien minuten" antwoordde zij: „Zij komt altijd juist op het volle uur beneden, hoewel niemand eerder komt dan een half Uur daarna."
Zij wierp een blik, waarin eenig verwijt lag op het ondoordringbaar gelaat van den bezoeker en veegde met haar zakdoek haar verhitte wangen af.
„Ik vind Tante Rosamunde bewonderenswaardig" ging zij voort, terwijl zij zich met een lichten zucht zette tot de taak om den bezoeker bezig te houden. Mijn Oom zit haar altijd op de hielen. Maar ik houd mij overtuigd, dat er geen tweede Luitenant- Gouverneurs vrouw in Indië te vinden is, die hare plichten half zoo goed vervult." Hier geeuwde zij plotseling als een jong katje. Daar de bezoeker nog steeds het stilzwijgen bewaarde, zweeg zij even, klaarblijkelijk bezig in haar geest eenige onderwerpen voor een gesprek op te diepen en viel, toen zij hare keus bepaald had, met opgewektheid in: „Maar u weet natuurlijk niet wie ik ben" — twee diepe kuiltjes vormden zich in haar gevulde wangen — „Ik ben Aspasia Cimingham, en ik ben overgekomen om bij Oom en Tante in Indië te wonen. Ik wou dat ik het niet gedaan had, ik heb er het land aan. Hoe heet u?" „Raymond Bethune." „Ambtenaar ?" informeerde juffrouw Aspasia, haar oog latende gaan over zijn grijs pak. „Neen, militair. Guides-majoor," verbeterde hij. Zij knikte even. „Ik begrijp het, tulbanden enzoovoort" merkte zij aan. Bethune liet een droog lachje hooren, dat zich nauwelijks op zijne trekken weerspiegelde. — Tweede tijdperk van stilte — en nog steeds hare wangen af wrijvende met een ijver, die een toeschouwer warm moest maken, nam het meisje hem eens goed op. Een zeer smal gelaat met ingevallen wangen had bij, bijna koperkleurig verbrand, kort geknipt bruin haar, een klein© blonde snor; vast blikkende oogen onder overhang6^ wenkbrauwen. Er was geen ons over»0 vleesch op zijn gelaat. , .jj{ Er is geen vergissing mogelijk ( „m Aspasia neuswijs) met betrekking tot > Schotsche afkomst. Zij hield haar boot* £ zijde. „De Schotsche kleederdracht zou goed gestaan hebben" zeide zij bij zich z^ , De stilte begon haar eindelijk te druk Hij scheen in het minst niet geneigd •» verbreken. Zijn houding was er eene van 0 duldig afwachten; maar iedere seconde^ verliep vertoonden zijne gelaatstrekken strakker» n plooi. Juffrouw Cuningham ukpiO, Zij speelde een toonladder op haar strekte al haaf vingers één voor ecu ( boog nu eens voorover dan weder aebtér j en eindelijk een lipje opzettend viel z»J gefronst vooï hoofd op een scherpen toon\ „Kan ik de boodschap niet overbreng ,ef „De bezoeker vestigde zijn aandacht op haar, met blijkbare inspanning, a»8° rejj, zijne gedachten van veraf terug moest vo „Ik vraag u om verschooning." , t^p „Denkt u niet, dat u mij een bood & voor Tante Rosamunde kan toevertrouw „Ik vrees van niet." ,„Wenscht u dat zij tracht van mijn^°,j t* Sir Arthur meen ik — iets voor u geda» krijgen ?" „Neen." yfl „Kent gij Tante Rosamunde, *J. Gerardine?" (Wordt vervolg*'
"FEUILLETON. ROSAMUNDE. Uit het Engelsch door AGNES en EGERTON CASTLE. 1) HOOFDSTUK I.". "Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1905/12/18 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164154:mpeg21:p001
Den arts, die populaire medische wetenschap schrijft, dreigt een groot gevaar. Het vak van stadie, waaraan hij zijn leven wijdt, is als een levend organisme: het groeit en ontwikkelt zich. Eiken dag bijna kooien nieuwe levensuitingen, nieuwe verschijnselen, nieuwe vondsten zijn aandacht vragen. Het zijn er zooveel, dat hem vaak de groote ontwikkelingsgang, de weg dien zijn wetenschap aflegt, ontgaat. De arts is maax een mensch, zou men kunnen zeggen; hij kan niet alles zelf zoeken, meestal is hij yer- Êlicht, zich te laten leiden. En zoo komt et, dat hij, dikwerf zonder het te weten,. gestuurd wordt, telkens weer, in een richting, die hij zelf uit eigen, vrije beweging niet zou hebben ingeslagen. Dat feit verklaart het bestaan eener mode, ook in de geneeskunde. De gedachten van den arts worden door hen, die beurtelings de taak op zich nemen, hem te leiden, steeds naar hetzelfde punt gevoerd. Slechts weinigen kunnen zich aan dien ge*) Zie Het JV. v. d. Dag van 27 Nov.
stadig werkenden aandraag onttrekken. Staat de geneeskunde op zeker oogenblik bijv. in het teeken van de ontsteking van den blinden darm, dan neemt die aandoening het denken van tal en tal van praotische artsen in beslag. Zij laten zich stellig geen enkelen kwaadwilligen blinden darm ontgaan (eigenlijk is het wormvormig aanhangsel de booswicht; zie mijn 14en Brief), integendeel, zij houden zeer vaak een onschuldig aanhangséltje voor levensgevaarlijk en laten zoo het goed© door het kwade leiden. Zij kunnen zich niet onttrekken aao. de opdringende macht van het up-to-date. Langzamerhand komt dan weer de kentering, het inzicht, dat men il te veel gewicht aan die eene aandoening hechtte, dat meu er het andere wel een beetje om vergat. Is dit nu misschien het noodzakelijk gevolg! van onveranderlijke menschelijke eigenschappen, op deze Brieven mogjei^ deze, meefa ik, geen invloed hebben. Niet altijd moet aajU( het woord zijn wat de menschen op dat oogenblik het meeste bezig houdt; niet allereerst mag! aan de mode geofferd vaarden. Zoo licht zou daardoor het gevaar ontstaan, dat het goede oude overzien en vergeten en, vooral, het hooge doel van dit schrijven voorbijgestreefd! zou) worden. Deze Brieven bereiken alleen da» hult doei* als zij wat gezondere begrippen omtrent de samenstelling' en de werking van het lichaam verspreiden, hier een verkeerd begrip omtrent ziekte wegnemen, daar een goeden raad geven voot het behoud der gezondheid. Dat moge verkkuen, waarom dezen keer nui eens gesproken zal worden van heel bekende dingen, die iedereen denkt te weten, maar die toch. niet genoeg herhaald kunnen worden, omdat ze van zoo grooten, invloed zijia op den; ongestoorden loop van onze levensfuncties. * * * Beeds in overoude tijden werd aan de adem* lialing een zeer groote beteekenis| voor het leven toegeschreven. .Heel interessant is het^ te weten, dat in het Griekach zoowel als in het Latijn de woorden ademtocht, geest, ziel, leven door één term; pneuma en spiritus! werden aangeduid. Dat en yeel meer wijst er op, dat de gangbare meeningi van. jongs af ademen en leven voor gelijkwaardige begrippen, hield. Zoo woidt door sommigen dan eerst iemand werkelijk dood verklaard, als men dien persoon een veertje onder den neus kan houden, zonder dat dit in beweging geraakt. In de rechterlijke geneeskunde acht men het bewijs geleverd, dat een dood kindje geleefd beeft, indien kan worden aangetoond, dat de pasgeborene geademd heeft. Dat op. beide veronderstellingen heel wat af te dingen is, doet op het oogenblik niet ter zake, zij stellen heb verband tusschen leven en ademen, zooals dat begrip onder het volk leeft, duidelijk in het licht.
— Of dan voor het leven "de ademhaling dringend noodzakelijk ia? Om het antwoord op dia vraag; te kunnen; begrijpen, dienen wij een goed begrip te hebben van wat er bij de ademhaling gebeurt. Het ademhalingsorgaan is de verzamelnaam voor: neus, keel, strottenhooïd en longen. De mond is (daarvan, terecht, uitgesloten. Waar ook de sond goed voor moge zijn, voor het ademhalen is hij bij uitstek ongeschikt. Hij zou in concurrentie treden met den neus en het daarbij moeten afleggen. De neus immersl is voor de ademhaling ca in het bijzonder voor. het eerste tempo der ademhaling: de inademing zeer praotisch ingericht. Hij vormt niet eenvoudig maar een ruimte, die door het neustusschenschot in tweeen wordt gedeeld, maai f -"■■ ; — (elk van die ruimten heeft uitbochtingen en bij holten, die; ontstaan doordat de Wanden niet glad, maar door allerlei opstaande kammen ca lijsten oneffen geworden zijn. Zoo worden de ncusgangen gevormd, waarin de ingeademde lucht, zich slechts betrekkelijk langzaam voortbewegen kan. Zij blijft voldoend langen tijd in den neus, om naar tweeërlei richting veranderd te worden. Zij wordt er eenigszins verwarmd en op lichaamstemperatuur gebracht en verder van de er in zwevende stofdeeltje® ontdaan. Dat laatste gaat heel gemakkelijk, doordat het slijmvlies, waasmede de neusholten bekleed zijn, slijm afscheidt, dat die stofdeeltjes tegenhoudt en vastlegt. Toch. weten nog tal van stofjes'te ontsnappen en met de ingeademde lucht mee binnen to dringen. Deze komen, zoodra zij aan de achterzijde van de neusholte jiittreedt, in de keel en kruist daar den weg, dien het voedsel van uit den mond naar den slokdarm aflegt. De luchtstroom met het stof, dat wordt taedegèvoerd, vindt het keeldeksel, dat zich aan. den tongwortel' bevindt en het strottenhoofd afsluit zoodra een hap wordt afgeslikt, open. Ongehinderd gaat de lucht het strottenhoofd binnen, om haar wegi door de luchtpijp en haar vertakkingen te vervolgen. EmdeJijk komt zij dan aan in de longblaasjes, die als druiventrósjes de allerfijnste vertakkingen van het luohtbuizein-systeem omgeven. De longblaasjes zijn zóó klein, dat ze alleen onder het microscoop bij sterke vergrootiug te zien zijn. In hun -'uiterst: dunne wantien vindt een rijk net -van bloedvaten plaats-, dat _ bij de ademhaling' een groote rol speelt. Die allerfijnste longblaasjes zonden door het binnengedrongen stof spoedig verstopt raken. Dat te voorkomen is de taak van een .uiterst practische inrichting. De luchtpijp en haar vertakkingen zijn met een slijmvlies van bijzondere inrichting bekleed.. De oppervlakkige 'laag daarvan bestaat uit cellen, die wimpers dragen, welke voortdurend in beweging zijn. Deze; beweging, die, over alle wimpercellen of trilhaarcellen te zamen genomen, den indruk maakt van de beweging der korenaren, als de wind over een graanveld zachtjes strijkt, dia beweging is naar één zijde en zóó gericht, dat alle: langs de wanden gaande vaste deeltjes weer uit de luchtwegen voortbewogen en verwijderd worden Bij de inademing worden de ribben naar boven en buiten bewogen door de werking der
spieren, die tusschen de ribben uitgespannen zijn. Tegelijkertijd trekt het .middenrif, dat is de spierlaag. die zich als een koepel tusschen borst- en buikholte bevindt, zich samen, waardoor de welving verminderd en het middenrief vlakker wordt. Men ziet in, dat dit en de beweging der ribben een vergrooting der borstholte- ten gevolge hebben moet. Wij kunnen daarbij ook aan den buikwand een rol opdragen. Wordt de buikwand bij de inademing sterk naar buiten gewelfd, dan zal het middenrif vlakker kunnen worden, dus sterker kunnen dalen dan wanneer de 'buikwand - op zijn plaats gelaten wordt. In het laatste geval immers zal voor daling van het middenrif geen ruimte zijn, of de buikingewanden zouden ineengeperst moeten worden, wat niet wel mogelijk is. De man welft den buikwand bij de inademing sterker naar voren dan de vrouw; dé man heeft in overwegende mate een ademhaling, die verkeerdelijk een buikademhaling geno'Snd wordt. De linker en de rechter long -liggen vlak tegen de ribben aan; er'blijft tusse'naa 'beide deelen van het lichaam geen met eenig gas glevulde ruimte over. Bij dien stand van zaken zal de verruiming van de borstkas- onmiddellijk gevolgd moeten worden door hét binnendringen van lucht in de longblaasjes.
Zoo treedt in normale omstandigheden 16 a 18 malen per minuut, .telkens ongeveer 1/2 liter lucht in de longen, binnen. Van stofdeeltjes wordt die lucht zooveel mogelijk ontdaan, tenzij de hoeveelheid- dier' stof jes ai te groot mocht zijn, wat bij sommige beroepen het geval is. Dan .is van een naar. buiten drijven geen sprake meer, maar' .woirdti hét stol' hier en daar bij hoopjes in de longen opgezameld. Behalve tegen stof moet nog worden gewaakt tegen slechte qualiteit der ingeademd» lucht. Zij mag niet meer dan 4/ïö'pCt. koolzuur en zeker geen giftige -stoffen bevatten. Gelukkig weet ons lichaam ons ook in die richting' tijdig voor het gevaar te waarschuwen. In veel gevallen weigeren de longen beslist giftige gassen op' te nemen;' wij worden door een optredenden hoestprikkel gewaarschuwd. Aan den anderen kant kunnen wij de gewoonte zoo grooten invloed doen verkrijgen, dat wij in een zeer slechte lucht, die reeds op .weerzinwekkende wijze bedorven moet heeten, nog1 blijven leven. Wij mogen in deze feiten de weelderige inrichting der natuur prijzen, die het altijd nog wel met wat minder dan- bet aangenomen minimum stellen kan. *
Nemen wij aan. dat zware, zuurstofrijke lucht in de longen tot dn de- longblaasjes, is binnengedrongen. Op die zuurstof komt het aan; het is de levensfactor, die' het groote proces der stofwisseling, het proces van de verbranding, de omzetting der voedingsstoffen in de cellen van het lichaam, in gang zetten ca onderhouden moet.
Wij zagen reeds, dat de longblaasjes een uiterst dunnen, bijna onzichtbaren wand hebben, waarin een rijk vertakt blaedvatnet is uitgesponnen. Die bloedvaatjes zija zóó fijn, dat" maar één rood bloedlichaampje, hetwelk eene doorsnede van slechts 7/1000 millimeter heeft, er passeeren kan. Door die uiterste fijnheid van longblaasjes en bloedvaten wordt bereikt, dat alie ingeademde lucht bijna onmiddellijk met de roode bloedlichaampjes in aanraking komt. Door e-en chemisch proces wordt 'de zuurstof uit de lucht' aau de roode bloedkleurstof dier lichaampjes gebonden, juist op het oogenblik, dat het er aangehechte koolzuurgas losgelaten wordt. Dat koolzuur is de' gasvormige stof, die bij de- omzetting der voedingsstoffen in de cellen als afvaisproduct ontstaat en uit het lichaam verwijderd moet worden. Die verwijdering vindt plaats door de uitademing. De samentrekking van de middenrif-spier en de tusschenrib-spieren houdt op; het middenrif herneemt zijn koepelvorm, de buikwand wordt weer vlak, de ribben zinker! weer omlaag, in het kort, de borstkas- herkrijgt haar vorige gedaante, de borstholte wordt weer kleiner en zoodoende wordt het te veel aan gas uit de longen geperst. Hoe- die-per deinademing geweest is-, met des te meer kracht vindt dat uitpersen, de uitademing, plaats. De in- en uitademing geschieden buiten onzen wil om, automatisch. Het aantal ademhalingen per minuut wordt geregeld naar de behoefte aan zuurstofgas, die er in de cellen bestaat, of — wat precies hetzelfde uitdrukt — naar de hoeveelheid koolzuurgas-, die in de cellen als afval ligt opgehoopt. Hoe zwaarder de arbeid is, dien wij verrichten, hoe meer stoffen er in de cellen worden verwerkt en, als noodzakelijk gevolg, hoe meer zuurstof zal noodig zijn, hoe meer moet worden ademgehaald. *** Dit alles dient men te weten, om in te zien, hoe men moet ademhalen om, in overeenstemming met de omstandigheden, waarin wij leven, zoo gezond mogelijk te zijn. Er valt dan met een moeilijk ding rekening te houden: het beroep. Het' dwingt velen, een zaodatue houding aan te: nemen, dat een krachtige. oWj ademhaling onmogelijk wordt, verzwegen i™ het feit, dat de,toegediende lucht niet aW* wat qualiteit betreft, boven verdenking is ven. Wie den gansehen dag voorover b^0»" moet zitten arbeiden, leert zich tevreden si? ijmet een heel oppervlakkige ademhaling, v33^ slechts betrekkelijk weinig longblaasjes wow* in het werk gesteld. Dat beteekent, dit &\ men wel in, gebrekkige toevoer van zuurst gas, weinig krachtige stofwisseling, ophoop1 | van koolzuurgas, zich loom, gedrukt, onpTet * voelen, Weer anderen zien zioh door hun beroep ?\ noodzaakt, hun longen een overmatig zvfa^! ai-beid te laten verrichten, glasblazers, besp lers van blaasinstrumenten en anderen. . n Maar ook zondier beroepsdwangi, hoe ve»^ kennen het geheim, den heilzamem mV van een zich ruim uitzettend© borstkas, diepe, flinke ademhaling? Men moet het, dien invloed te leeren kennen, na. weken yicf}^. in een bedompte atmosfeer als een welJaf^ over zich hebben voelen komen, toen een finke wandeling de zuiveie ozon-rijke, g^ rige lucht diep inzoog. Hoog welft zich daJi borst 'bij de zeer diepe inademing1, krachtig . de expiratie. Het bloed, rijk aan zuurstof-. de stofwisseling aan, gaat sneller, kracht*^ stroomen, prikkelt en sterkt alle levensf*1*0^ tjes, verheugt en verjongt ons. -j, Zulke ademhaling zou ik allen wensehen a*^ het eind van -eiken dag, maar zeker aam **_, eind van elke week hard arbsidens onder v .g, de gezondheid niet al te gunstige omstaitt"|^ heden in de altijd min zuivere groote-s,ta atmosfeer. Wie het wel meent met zijn ge*-I*, heid, slentert 's Zondags niet door onzeÉ st -^ ten, maar haalt dien dag! diep adem in- vrije buitenlucht, om nieuwe krachten op doen voor een nieuwe week werkeiasv , Intussehen kunnen wij de aangebrachte s°7^ de zoo goed mogelijk herstellen door opzetbeW verrichte diepe ademhalingen, door adenagP^ nastiek. Het is wel niet geheel gelijk aaixriig levenssterKende ademhaling bij een wamde»1,- de vrije natuur, maar, systematisch vern^ en met flinkheid uitgevoerd, kan deze longgJ^ nastiek de longblaasjes in functie stellen, ,& den ganschen dag buiten werking waren, . ademhalingsspieren sterken en. is zij in sta*£ ons de weldaden der verruimde ademhaling -* te doen vergeten. _.- Br. SCHRIJVER
"Medische Brieven. XLIV *). De beteekenis van de Ademhaling voor onze Gezondheid.". "Het nieuws van den dag : kleine courant". Amsterdam, 1905/12/18 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010164154:mpeg21:p001