De vaststelling van de nieuwe Kieswet moet op den politieleen levensweg vaq den Nederlandschen Staat en het Nederlandsche volk een keerpunt hebben gesteld. Deze gebeurtenis is te ingrijpend dan dat het anders zou kun» nen zijn. Daarmede is niet gezegd dat op het keerpunt de wagen een draai zal nemen van rechts naar links of van links naar rechts, dat het een buiging in den weg zal worden die op een vollen ommekeer uitloopt. Zelden zijn bij keerpunten de buigingen zóó sterk. En de groote wet der evolutie, die ook voor menschenmaatschappijen geldt, waarborgt altoos voor het geheel ten slotte een gang vooruit. Maar dat »Sen slotte" bevindt zich misschien eerst aan het einde van een bijna onafzienbaar tijdperk. En al verandert niet de al-» gemeene richting van den loop der dingen, er zijn toch heel wat kronkelingen en wendingen mogelijk in de wegen welke ten laatste in diezelfde algemeene richting voeren. Daarom blijft de wending, die reeds na de sluiting der stembus voor 1897, en meer nog nadat door het in werking treden van de nieuwe »Wet op het Personeel" de nieuwe Kieswet baar volle werking zal hebben erlangd, op den weg der staatkundige ontwikkeling genomen zal wor. den, iets dat met spanning wordt afgewacht. Afgewacht. Met juistheid weet nie« mand te voorspellen hoe het zal gaan. Zelfs omtrent het aantal toekomstige kiezers is van den Minister Van Routen zelf de verwachting nog slechts een vermoeden, wanneer hij het cijfer noemt van 600.000 a 700.000, d. i., als in Engeland 65 % van de mannelijke bevolking. Nog onzekerder is de uitkomst betreffende de soort der nieuwe kiezers, die op de laagste grens zullen staan. Het optimisme, bet duidelijkst belichaamd in Mr. Van Houten zelf en door hem uitgesproken in zijn rede waarmede hij het debat over de Kies* wet in de Eerste Kamer besloot, verwacht hier dat alle werklieden en kleine burgers van eenigen welstand kiezer zullen worden, en dat alleen de eigenlijke, »armen" zullen zijn uitgesloten. Dit was bij hem de leidende ge» dachte: evenzeer als het plicht is de medewerking in te roepen van alle zelfstandige elementen der bevolking, onverschillig of zij veel of weinig in» komen hebben, veel of weinig bezitten, evenzeer is het noodzakelijk voor een goed staatswezen om geen rechtstreekschen politieken invloed, geen invloed op wettelijke beslissingen toe te ken« nen aan het verarmde deel van de bevolking. Armoede i 3 een maatschappelijk ziekteverschijnsel, waarvan hem die bet treft, geen verwijt wordt gemaakt, maar hetwelk toch medebrengt dat de lijder als zieke behandeld en niet zelf als medicijnmeester gebruikt wordt. Die grens nu die den «zelfstandige" van den sveraraade" scheidt, die grens meent en verwacht Mr. Van Houten dat hij bereikt heeft. Wel zal, evenals alle grenslijnen in het leven van de natuur en van de maatschappij, ook deze lijn altijd hier en daar eenigszins zig«-zag loopen, maar daarmede is haar waarde alsgrenslijn niet geloochend. De pessimisten denken hierover geheel anders. Zij erkennen gaarne dat Mr. Van Houten zijn grenslijn te goeder trouw getrokken heeft,«maar zij meenen dat hij zich heeft vergist. Zij zien een menigte, door niets gerechtvaardigde ongelijkheden tegemoet. Zij vreezen dat geheele maatschappelijke groepen, waar de huisvader wel degelijk door eerlijken arbeid in het onderhoud van zijn gezin voorziet, toch niet de getrokken grenslijn zullen halen. En wat zij op het oog hebben, zijn niet kleine onevenredigheden. Die—dat zei de Miaister zelf — kunnen, waar zij hier en daar nog zullen blijken te bestaan, ook in het aangenomen stelsel worden aangevuld. De pessimisten hebben het oog op onevenredigbeden welke blijkbaar het geheele stelsel veroordeeleu. Deze tweestrijd nu zal eerst door de stille, maar sprekende namen van de kiezerslijsten worden beslecht. Onze hoop is in dezen aan den kant der op» timisten. Het zou inderdaad een zegen zijn, indien ook de vooruitstrevende richtingen — altoos binnen de grenzen der Grondwet — zich bij den verkregen kiesrechtstoestand in gemoede konden nederleggen; indien dat gerecht, waarvan waarlijk ieder nu welgeDoeg heeft, niet meer werd opgedragen. Intusschen, de onzekerheid bestaat en de partijgroepeering ondervindt van die onzekerheid den terugslag. Het is bekend hoe de strijd over de Kieswet alle oude partijen heeft uit elkander geslagen en zoolang de houding der fractiên die nu hun zin niet gekregen hebben, tegenover het kiesrecht-vraagstuk niet vaststaat, steekt reeds hierin een belemmering voor de samensmelting dier fractiên in iedere partij tot het oude geheel. Mocht bet geluk dienen en mochten de verwachtingen van het optimisme uitkomen, dan zal deze grond voor onderlinge verdeeldheid zijn weggevallen . Allerminst is echter daarmede de quaestie van de nieuwe partijagroepeering opgelost. Immers daar zijn nieuwe kiezersgroepen in aantochts» nieuwe vraagstukken komen in ov^Vnc ging. Wat zal van deze de beslisse', invloed zijn? De Minister Van Houten heeft in zijn meergenoemde rede getracht aan de toekomst eenige richting te geven. Hij heeft zich gesteld op het standpunt dat de kiesrecht»quaestie is af» gedaan, dat »voorloopig althans de quaestie met deze wet uitgemaakt zal zijn." Hij geloofde niet dat men zich bq de stembus van 1897 voor een nieuwe kiesrechtagitatie behoefde bezorgd te maken en hij was van oordeel dat, indien het beproefd werd, de nieuwe kiezers de agitators stilletjes zouden laten staan Wat nu de Heer Van Houten blijkbaar voorstond, was de mogelijkheid eener reconstructie van de groote liberale partij. De politiek die hij voor zich zelf wil voorbereiden, schijnt deze : dat hij, diende omstandigheden nu op den rainisterstoel hebben gebracht, daar moge blijven met een liberale meerderheid waarop hij steunen kan. Daarom liet hij aan het slot van zijn rede den toon hooren van het «ralliement". Die toon heeft bij sommigen zuiveren weerklank gevonden en heeft anderen althans de ooren doen spitsen. Water op volgt, zal de toekomst leeren. Zooveel is zeker dat de Minister zonder bedenken den band met de katholieken heeft doorgesneden. Hij heeft hun altijd oprecht gezegd dat bij hun Minister niet was, dat hij niet een aaneengesloten meerderheid, maar slechts een uit alle partijen op de Kieswet saamgeloopen geheel aanvoerde. Welnu, de overwinning was behaald. De bondgenooten konden worden afgedankt. En de »clericalen" — de katholieken allereerst, maar ook de antirevolutionnairen die clericale lusten mochten hebben — konden van den aanvang af voorzien dat een Minister die op het gebied van openbaar onderwijs zoo in de ruimte en de breedte regeeren wilde, hun Minister niet langer kon zijn. De band werd doorgesneden, het anticlericalisme opnieuw voor de toekomst als leuze aangekondigd. En daarnevens het anti-protectionisme, ook een woordje gericht naar den katholieken hoek waar nu althans het pro* tectionisme in stilte gekweekt wordt Maar dit woord moest verder reiken en ook een waarschuwing zijn aan het adres van die vele kiezers uit de arbei» derspartij welke bij zich zelf een protectionistisch geloof kweeken of hooren verkoadigea door wie hun welgevallig willen zijn. Nog duidelijker werd het ralliement, dat de Minister voor de toekomst hoop^ te, geformuleerd, toen bij verwijlde bij de houding der Takkiaanscheelementen in de Eerste Kamer, die zich bereid hadden verklaard vóór de wet te stemmen. De Minister erkende dat ook zij een groot offer brachten. En, voegde bij , er toen bij: sik zou zeggen: dit , voorbeeld door hen gegeven, doet vertrouwen dat in Juni alle liberale elemen- ( ten, onverschillig hoe hun houding in ! den kiesstrjjd is geweest, hand in hand staan om richtingen, welke zij strijdig ( rekenen met het algemeen belang, van ( invloed te beroove:>, gelijk ztf tot dusver | van invloed beroofd geweest zijn." i Deze zinsnede, aldus aangeknoopt « aan een opmerking over de houding ' der Heeren Wertheim, Fokker en enkele j anderen, had het oog op een aanslui« ting der" liberalen van de meerderheid , met de minderheid, de groep-Tak. De Minister Van Houten ziet ook zeer goed c in dat hij, de katholieken en vele antirevolutionairen afschuddend, tegenover de belangrijke elementen der arbeiders* partij, welker komst te wachten is, de geheele liberale partij als meerderheid om zich heen moet hebben. Misschien overlegt hij reeds de mogelijkheid om zelf bet kabinet te reconstrueeren door naast zich enkele elementen oi"iwJ9 groep der «geavanceerden" daarte nemen. Het zou zoo vreemd uvöi zijn, indien een dergelijk overleg bij hem omging. En het zou zelfs, naar wij meenen, een groote, een breed opgevatte politiek zijn, die zich zulke uitzichten stelde. Overweegt men goed wat de Minister zei, dan kunnen aijn overlegging gen wel geen andere geweest zijn. Maar dan bevreemdt toch zeker één ding, dat de Minister naast de oude leuzen van anti clericalisme en anti" protectionisme niets meer, niets nieuws liet hooren. Immers hij weet hoe juist de geavanceerd-liberalen in de oplossing van de sociale vraagstukken hun geliefde taak voor de toekomst zien. Niet in een negatieve maar in een positieve gedragslijn immers willen zij de toekomst van bet liberalisme leggen. Dit is den Miaister niet onbekend. Waarom zweeg bij dan daarover ? Misschien uit voorzichtigheid. Om nog niet verder te gaan dan voor het oogenblik noodig was. Toch is dan deze terughouding zeer te betreuren. Want een ralliement der liberailen op den enkelen negatieven grondslag van anti» clericalisme en anti-protectionisme is onmogelijk; op den positieven grondslag van een gezonde sociale politiek is zij het — terwijl enkele conservatieve elementen afvallen — naar wij hopen, wel. Doch tot die sociale politiek zal het ook wel komen. Daarvoor zullen de nieuwe kiezers met hun onverholen wenschen op dit punt wel zorgen. Misschien r- het is inderdaad niet on« waarschijnlijk «* zal dan ook de Heer Van Houten aan zijn rede van 5 September het stuk weten toe te voegen, dat wij er nu zoo uoode in hebben gemist,
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 23-10-1896
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 23-10-1896
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 250
- Jaargang
- 45
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
De Rede van den Minister Van Houten.
FEUILLETON. Maria Da Caza. Naar het Duitsch, bewerkt voor De Locomotief.
3 i.) Aan den morgen van den dag waarop de tableaux-vivants vertoond zouden worckn. moest de Regeeringsraad Von Lindstedt het laten afzeggen. De vrouw van den eigenaar van zyn huis, bier tevens zyn onmiddellijke chef, was zeer ernstig ziek, en uit eerbied voor de stervende kon men op de verdieping daarboven geen rumoerige party geven. Met het oog op het vergevorderd jaargelyde kon bet feest ook niet uitgesteld worden. Daar ou alle medewerkenden zich kostbare klee* derdrachten aangeschaft hadden die zy niet ongebruikt wilden laten, kwam de Regeerings raad op de gedachte den Heer Da Caza voor te slaan de tableaus bij dazen te vertoonen. Hy wist dat geen huis daarvoor zoo geschikt was als de vij'a Da Caza, waar meer ruimte beschikbaar was dan by hem zelf, waar niet op geld gelet behoefde te worden en men met behulp vao den voortreffehjken hof» meester des avonds een paar honderd perso oen ontvangen en onthalen kon, ook ats men het des middags pas wist. Dovendien kenden de Da Caza's byna elk die met de Van Lindstedt's verkeerde, zoodat ook daaromtrent geen moeilijkheden waren. Eén van de weinigen die nooit een voet in de villa gezet bad lent was Prinses Löwengard die een engel in het midden van de E—groep moest voorsteden. Mijnheer Di Caza gevoelde een stille vol. doening dat op deze wyze een Prinses zyn huis zou betreden en als gevolg daarvan droomde hy dat de Hertog en de Hertogin Von Ortenburg een bezoek by hem zouden komen afleggen. »Als zij eens hier geweest is dan moet zij u toch later een visite maken !" zei by te» gen zijn vrouw. Maria Da Caza was er evenwel niet zeker van: »En als zij niet komt? Misschien wordt zy wel ongesteld van avond 1" «^tasEingk moet naar haar ouders gaan en zekerheid vragen. Die kent hen toch goed." Eerst wilde Maria zich hiertegen verzetten, maar bedenkend dat zy niets meer van de Prinses te vreezen had, zei zij : »Nu, het is mij goed 1" Den geheelen dag werd met inspanning van alle krachten in de villa gewerkt, teneinde alles voor den avond in orde te hebben. Behangers en decorateurs, tuinlieden en schilders waren er aan het werk ; Peter Stöckl en Stassingk hielden er het toezicht op. »Ik verzoek u, waarde Graaf, alles te doen, wat u noodig vindt in myn huis. Alles wat u verlangt, staat tot uw dienst. Ik zou graag willen dat ons feest iets zeer bijzonders werd. Myn kas staat te uwer beschikking en de kos» ten komen er volstrekt niet op aan 1" zei Mijnheer Da Caza tegen Stassingk op onverschils (igen toon, alsof bij wilde te kennen ge ven dat hy zich niet om ge'd bekommerde. In liet groote salon werd een soort van tooneel opgeslagen, waar men aan den achterkant door twee deuren op kon komen. De meubelen werden in de andere kaa mers geplaatst en alleen de stoeien, sofa's en fauteuils bleven staan, terwyl men er nog een aantal uit de overige vertrekken by zette. Overal was electrisch licht aange» bracht en links en rechts van de coulissen werden reflectors geplaatst. Het geheele huis werd met bloemen, pal* men en kasplanten versierd. Een looper l*g tot aan het tuinhek, en het was Graaf Stassingk gelukt een overdekte gang te laten maken tot aan de straat, waardoor de rijtuigen niet in den tuin behoefden te komen die anders wellicht te klein zou zyn.
Maria Da Caza sloeg Stassingk den ge* heelen dag gade, zooals hy zijn bevelen gaf, vriendelijk, maar toch kort en beslist, en zooals bij met de werklieden sprak, schortseod en vertrouwelyk, alsof zy zyns gelyken waren. Maria bewonderde zijn smaak en zjjn handigheid en ging voortdurend daarheen waar hy bezig was teneinde in een boekje gezeten te luisteren, hoe hij met de ondergeschikten sprak, hen by den arm nam, op den schouder kopte, hen prees ot een aar., digheid zei, teneinde tot spoed aan te sporen. Als zy een oogenblik alleen waren, greep Stassingk baar hand om er een kus op te drukken en ging dan weder haastig aan het werk. Zy bewonderde hem en ontdekte nieuwe eigenschappen in hem, want zij had eigenlyk gedacht dat hij zich nooit metzu'ke dingen zou kunnen bezighouden. Maria Da Caza dacht aan de oordeelvellingen welke zij dikwyls over hem gehoord had : dat bij oppervlakkig en onbeduidend was, en zij noest er om lachen. Zij had dat nooit gedacht en reeds vroeger, toen zy het schil derstuk » Vermoeid" van Peter Stóikl niet begrepen en hij het haar verklaard had, toen reeds wist zy dat hy niet zoo was als da menschen dachten. Het was een zalige ge« dachte voor Maria, dat zy hem beter kende San de anderen, dat zij de eenige was welke dieper zag. Een uur vóórdat de gasten kwameo, ging Maria nog eeas met Stassingk door het ge» heele huis. Peter Stöckl bleef in het groote salon. Hij had dan geheelen middag geen woord gezegd, maar was zonder op te zien aan het wark. Om de muren en het tooneel te drapeeren had by tapijten, shawls, gobe- Ins en gordijnen vao allerlei soort uitgezocht, en schikte die zoodanig dal zy bet beste effect maakten. »Met Peter Stöckl is niet te redeveeren, als hij eenmaal aan het werk is l" zei Stas> smgk zacht tegen Maria, terwijl beide naar hel ernstige, ingespannen gelaat van den jongen schilder keken, S'assingk daarentegen lachte vroolyk en zijn blauwe oogen schenen te «eggen : Hoe kan men nu bltud en doof zyn voor al het andere en deze grap als een ïwaren plicht opvatten. (Wordt vervolgd)
Atjeh in de Tweede Kamer.
Bjj behandeling van het Adres van Antwoord op de Troonrede ontspon zich in de Tweede Kamer der Staten Generaal het vol* gende debat: De Heer Goeman Borgesius acht tlnns een Atjehdebat niet op ayn plaats. De Minister zou ons toch weder tot geduld aansporen. Nu er schriftelijke i dichtingen zijn toegezegds zal men de Atjeh-zaak bij de Indische begrooting kunnen behandelen. Thans wenscht hij allaen te vr
Hadden wy de formatie tydig versterkt, wij hadden h< April aan Generaal Vetter twee bataljjns meer kunnen geven- Zal men thans de fout herstellen ? Tot dusver waren wy in Atjeh met blindheid geslagen. Laten wy thans weder de katos joorbygaan, dan lullen tyigeooot en nageslacht tot ona het verwijt kunnen richten dat wy oos koloniaal bezit hebben Willih, pryif geven Vous Vaves ooulu, z*l men zegden "" De Heer Cremer (voorzitter der commissie' van reductie) wyst aan het standpunt dat de commissie bjj het stelen vau deze paragraaf heeft ingenomen, Zy heeft, na rijp beraad, gemaand, ook de A jeh-paragraaf tot een zuiveren weerklank le moeten maken, omdat een zelfstandige paragraaf uitteraard tot een uitvoerig Atjeh-debat had moeten aanleiding geven. Zulk esn paragraaf had iets moeten beteekensn, waarmede de groote meerderheid zich had kunnen vereenigen. Eo dat was ondoenlijk. Een algemeen debat had niet kunnen vii blij ven. De commissie achtte d t niet wenschelijk, omdat spoedig de Indische begroeting in de afdeelingen komt en de kamer dan van haar gevoelen kan doen blyken. Dat was de beweagreden voor de redactie van deze paragraaf- En in die opvatting is de commissie nog versterkt door de mededeeling in de Eerste Kams: gedaan, dat nieuwe Indische voorstellen onderweg zyn. Hij hoopt dat die vooretellen niet alleen Groot- Atjeh zuilen betreffen, maar ook de kust van Atjeh. Vooral tic kustverdediging ia van het grootste belang. De commissie van redactie alzoo wenscht, van haar standpunt, geen debat.Mom; zij meent dat wat velen op de tong ligt, in de afdeelingen bij de Indiscie begrooting kan behandeld worden. De Minister vau Koloniën (de Heer Bergsma) onstateert dat de Kamer het Atjeh-debat wenscht uit te stellen opdat de Re^eêring in sta-nt zij haar inlichtingen behoorlijk te overwegen. Dat standpunt begroet de Begeering met ingenomenheid, omdat zy op dit oogenblik nog niet veel feitelijk nieuws zou kunnen mededeelen.
Ook de rede vao den Heer Rutgers heeft deu Minister de overtuiging gegeven dat de Kamer geen overijlde raadgevingen wü geven en wanneer die spreker den Minister waarschuwde tegen te groote toegevendheid aan ongedul - digen en nieuwsgierigen, dan za! da Minister zich dien wenk ten nutte maken, maar dan zal iij zich ook niet laten intimideeren door yreesachtigen: wa&t niets is o&gehikkiger dan dat msn door te groote ontmoediging zyo eigen kracht miskent. Wat de versterking van leger en vloot betreft, is toch werkelijk getoond dat wy tegen alle ongunstige omstandigheden opgewassen wareo; zoowel op Lombok ais in Atjeh bleek onze innerlijke kracht. Overigens is het systeem met de werving gevolgd van de vorige Regaering, nl, om die wer« ving zooveel mogelyk baar vryen loop te iatea. Wij hadden ia de laatste jaren globaal een overcompleet van 4000 man, waarvan 2000 op Java zyn. Aan al de eischen hebben wy be» bootijjk kunnen voldoen en haast zou de Minister durven zeegen dat wy den oorlogstoestand in Atjeh nog minstens een jaar zonder buitengewone omstandigheden «ouden kunnen voortzetten. De Minister wil dan ook niet voet gegeven zien aan de meening dat ons leger ni De Minister heeft nl. m Augustus getelegrapheerd: »lk hoop en vertrouw dat het bericht van het verminken van het lyk van een Atjeher niet waar moge zyn en dat, als het waar mocht zyo, dat voor bet vervolg verboden moge worden." —Op dat telegram is geen antwoord ontvangen, en het was ook niet atrict noodig. Deo tOden September zond de Minister daarop een nader telegram aan den Gouverneur-Generaal, waarin hy nogmaals inlichting vroeg over het feit en de vraag stelde, wat gedaan is om voortaan dergelijke mishandelingen te beletten. Daarop antwoordde de Gouverneur-Generaal den 12en September dat hy den Gouverneur van Atjeh reeds had opgedragen mutilaties van lijken te btletten en dat voor het overige het gebeurde in onderzoek was. Maar daarop volgde den 17en September een nader telegranr, meldende dat hetgeeo bericht was over kapitein Jansen beslist onwaar is; dat Wet aan eenige Atjehers het hoofd is afgeafagea, maar dat dit in den stryd is geschied eu dat daarna de hoofden als middel om de identiteit te hawyzeo, zyn aangebracht. Uit dit al'es bljjkt dus voldoende dat zoo* Wel de Indische Begeering als de Begeering in Nederland beide sterk zyn tegen verminking van 'yken en dat, mocht een enkel geval van den aard sich hebben voorgedaan, dat niet met den wil der autoriteiten over* •enkwaam. f e Beer Borgesius komt op tegen de stelling van den lieer hutgers omtrent onze gedragslijn tegenover den vyand; hy is overtuigd dat er veien inden lande zyn, die dccc bar» baarscbe politiek van den Heer Ruigers niet goedkeuren. Kon zulk een politiek veld winnen het zou een ramp voor Nederland en voor Atjeh zijn. Tot zyo genoegen heeft spreker van den Minister echter gehoord dat hy zulk een bar» baareche pohiiek niet goedkeurt en integendeel groote activiteit in deze aan den dag heeft gelegd om van zyn afkeuring te doen b lijken De Heer Ruisen van Rosenburg komt op tegen de opening aliof by een barbaarsche politiek zou willen gevolgd zien eo betuigt syj instemming met hetgeen de Minister over de iegersterkte heeft gezegd- De beraadslaging wordt gestoten.