Had niét het geluid der klok toen zij haar twaalf slagen gal' iv den nacht van den laatsten 31en December een b|jzonderen klank? Was daar niet iets feestelijks in die toonen? Bracht niet, ac inwijding vau liet 72ste jaar deieeuw Nederland en allen die het liefhebben in een bijzondere stemming? Ja toch. Daar was iets eigenaardigs in dat eerste schrijven van het cijfer 72 aan het hoofd onzer brieven en bladen. Hoe dikwijls hadden wij niet vroeger op dc schoolbanken dat cijfer onder de oogen gehad; hoe dikwyls hadden uitt destijds onze oogen geglinsterd, wanneer ons de Geuzenstrijd werd verhaald en wij ons telkens het rijmpje van den len April herinnerden; hoe dikwijls hadden wy niet in angstige spanning verkeerd wanneer wij het hoorden hoe een eeuw later dc legers van den machtigsten vorst van Europa tot in het hart van Holland waren doorgedrongen en het bijna deu doodsteek hadden toegebracht. Met hoeveel weemoed soms, in hoc groote spanning straks, ouder hoe innige vreugde daarna hadden de Nederlandsche patriotten der zestiende en zeventiende eeuw dat cijfer 72 neergeschreven! En thans konden wij het zelven schrijven. Onder welke gewaarwordingen zouden wij dat twaalf maanden lang kunnen doen? Wat zou dat 72ste jaar, dat ons zooveel had voorgetcekend, eenmaal van ons hebben medctedeelen aan het nageslacht? Zoude het voor dat nageslacht ook worden een jaar van trots, of een jaar van schaamte? Ja werkelijk de klok sloeg dien nacht haar twaalf slagen anders dan gewoonlijk. Het was, als werd een heilige tijdkring ingetreden. Maar ook de heiligste tydkringen zijn geen tooverkringen waarbinnen men voor altijd ingesloten is. De Mephistophclessen van iedere eeuw hebben tot hunne beschikking hunne ratten, die evenals in Göthes „Faust" op bevel dier meesters in den cirkel eene opening knagen waardoor de booze geesten kunnen binnen komen. Ook nu waren de klokken bijna nog niet koud, of de ratten der negentiende eeuw hadden haar werk verricht. De kring was doorgeknaagd, 1 e chavme a vait disp aru, het heilige vuur dat men binnen den kring had ontstoken was uitgedoofd. Twee ratten waren het geweest: de rat der onhandigheid en dc rat der partijschap. De eerste was misschien een muisje, maar iv ieder geval een muisje met staart. Haar gebieder was dc Brielsche hoofdcommissie voor de feestviering van den leu April. De rat der partijschap had dc bevelen opgevolgd der Mephistophelesscn uit het ultramontaansche kamp. Zij hadden beide geen gemeene zaak gemaakt, zeker niet; zy waren zelfs eikaars hevigste vijanden. Maar al knaagden zij aan twee geheel tegenovergestelde zyden, al was de eerste dc onschuld in persoon en zoo wit als een witte muis zijn kan, al kon dit juist vau de tweede niet worden gezegd, het einde van alles was toch dat de kring was doorgeknaagd. Dat was treurig genoeg. '-11 bet blijft altijd de vraag, of de scheuren ooit weer zullen kunnen worden dichtgemaakt. Toen de goede geesten van het patriottisme dit veriiielnigswerk hadden gezien, zongen zij hun droevig treurlied: "• „Web ! web ! Du hast sic zorstört, Die schone Welt, Mit machtiger Faust. Wat was er dan geschied?
Iv het stedeke den Briel was men gedachtig geweest aan den roem, eenmaal aan den naam vau dat stedeke verbonden. Toen de strijd tegen den Spaanschen Koning was aangevangen, was de mare van het eerste gewichtige wapenfeit uit den Briel gekomen, was de moed der Geuzen daar het eerst door den goeden uitslag bekroond. Op zich zelf was dat feit revolutionnair geweest bij uitnemendheid. De grafelyke hoed werd door den Tweeden Philips rechtens gedragen, en wie vermetel genoeg was naar den rand van dien hoed te grijpen om hem van des Graven hoofd aftetrekkcu was een revolutiemaker. Dat sprak van zelf. Was dat feit geïsoleerd gebleven, hadden de geschiedkundige gebeurtenissen een anderen loop genomen, waarschijnlijk was dan de Geuzendaad altijd als een revolutionnaire handeling in alle geschicdboeken opgeteekend. Maar ten aanzien van alle revolutiën is hot waar, dat zij door baren gang en haren afloop worden geadeld of gebrandmerkt. Wanneer het uit hare gevolgen blijkt, dat zij zijn geweest eene uitdrukking, wellicht een ruwe uitdrukking van den geest des tijds die, niet langer geklemd kunnende wezen binnen de oude vormen, zich een uitweg zoekt om aan de Maatschappij of den staat de hervormingen te schenken *aarnaar deze wellicht onbewust reeds lang uitzien, dau ziJn die revolutiën gerechtvaardigd; wanneer het anders is en zij blijken haren tijd niet te hebben begrepen, dan zijn "'Ü geoordeeld. Zoo zijn de leiders dier revolutiën beurtelings heiligen of misdadigers, hare slachtoffers beurtelings martelaren of gestraften. Deu Briel nu kon met volle recht het feit vau deu len April verheerlijken. Voor ieder Nederlander, (zoo dacht men ten minste tot bedeu) stond die dag aan hot hoofd van den grootscheu 80jarigen strijd; van ecu strijd niet enkel gevoerd door ruwe watergeuzen, maar door de edelsten uit Hollands aanzienlijkste geslachten; een strijd waaraan niet de naam van ecu Lumey, maar die van den grooten Zwijger, als de schoonste van alle namen verbonden was; een strijd in het leven geroepen en zoo ontzettend lang volgehouden niet door phinderzucht en vernielingshartstocht, maar door de aspiratiën van den geest deivrijheid in het godsdienstige, het staatkundige, het maatschappelijke. En toen nu de vrede van Westphalen de veroveringen der vrijheid bezegelde, toen was daarmede een tijdperk afgesloten dat voortaan geen Nederlander voor een tijdperk van revolutie, maar een tijdperk van glorie en patriottisme zou houden. Den Briel was in zijn goed recht en handelde zoo dood natuurlijk, toen het meende dat ganscli Nederland dien len April zoude meevieren als een dag vau nationalen glorie. De Brielsche heeren handelden even natuurlijk, toen zij besloten zelven het initiatief te nemen, en niet aan anderen de eer te laten cene feestviering te ontwerpen tot welker organisatie zij liet eerst geroepen waren. Wie mag dat patriottisme eu dat gevoel van eigenwaarde veroordeelen ? Maar dat gevoel van eigenwaarde sloeg over en kreeg een tintje van vermetelheid. .Vie ecu feest wil maken nationaal, mag toch niet zeggen: „la nation c'est moi" eu vergeten dat hij er maar een driemillioenste deel van uitmaakt. Zulk cene vermetelheid, of liever onhandigheid, straft zich zelve en — wat het droevigst is —de goede zaak. Dc Brielsche heeren begonnen te peinzen en uit hunne breinen werd geboren — eene nimf, naar het model van den heer Koelman. Die nimf vonden de Brielsche heeren eene schoonheid, en men had nu in den lande maar te kiezen tusschen deze twee: bf met de Brielsche heeren meedoen in bewondering voor de bekoorlijkheden der nimf, bf het nationale feest niet medevieren. Dat was het dilemma aan patriottisme en kunstgevoel gesteld. De Bliclsebe liccicn lirtcl.cn ïn liun ovordrovon govool van eigenwaarde niet bemerkt, dat bij de geboorte der nimf nog een muisje hun brein ontsprongen was, het muisje der onhandigheid. Want ziet nauwelijks is het typografisch model van het voorwerp hunner schepping en bewondering door den lande verspreid, of van allerlei zijden ontstaat gemor. Met den besten wil der wereld kan menigeen, en daaronder zeer bevoegde beoordeelaars, de nimf maar niet schoon viudeu. Laat ons in 'shemels naam, roepen zij uit, toch geen tweede editie leveren van een monument dat aan de eischen der aesthetiek niet voldoet; aan dc zoogenaamde Nederlandsche maagd iv het Willemspark te 's-llage hebben wy toch genoeg. Is dc vinding van een ander, een werkelijk schoon monument in onze eigen kunstenaarswereld niet mogelijk, en wilt gij voor een nationaal monument geen werk van een vreemden kunstenaar toelaten, welnu laat dan het gansche monument varen en vestig in uwe stad, uit de giften der gansche natie, eene stichting, b. v. een Sailor's Home, dat voor altijd van den heuglijken lsten April getuigen mag. Beslist toch niet alleen wat gij wenscht, en terecht wenscht dat nationaal zij. Zoo werd door verstandige mannen gesproken en, ofschoon als met een tooverslag tot zelfs in dc kleinste plaatsen allerlei suboommissién werden opgericht die zich blindelings, waarschijnlijk uit patriottischen ijver bij de nimfenvereerders aansloten, toch beproefden enkele subcommissiën uit de groote steden, om de Brielsche heeren der hoofdcommissie tot ecu nader overleg uiüenoodigen. Maar het muisje der onhandigheid kuaagde door en kreeg veel gelijkenis met het muisje der koppigheid. Immers verscheen plotseling eene circulaire der hoofdcommissie, waarbij zij zonder omwegen verklaarde hare nimfenvereering te handhaven en haar vroeger dilemma herhaalde. Nog knaagt het muisje voort. Maar ziet, op eens daar hoorde men nog een ander geluid, een sterker geknaag. Uit het ultramontaanschc kamp was eene rat losgelaten, de rat der partyschap. Wat gaat gij vieren 1 riepen dc hoofden der ultramontaanschc partij. Een feest van geuzen en ketters ! Zult gij gaan herdenken met gejuich de droevige dagen waarin de strijd werd gevoerd tegen den aller-catholicksten koning, tegen de heilige kerk, tegen de priesters der ltoomsche leer, tegen deu gcessel Gods, den onvolprezen Alva die een werktuig moest wezen in de hand des Heeren tot tuchtisiua: der ketters eu revolutiemakers en die voor het ruw _ geweld der woeste Geuzen en der oprocrigc prinsen eu edelen is bezweken. Doet wat gij wilt, maar meent niet dat uw feest is nationaal. Voor twee vijfden uwer landgenooten komen in die dagcu oogenblikken van treurige herinnering, waarin het weenen hun nader zal staan dan het jubelen. Gy zegt, dat wij ons toch met u mogen verheugen in het onafhankelyk bestaan vau den Nederlandschen Staat onder de regeering vau het stamhuis der Oranjes, dat ook wij van die vrijheid en zelfstandigheid dagelijks de zoete vruchten plukken. Maarmeent gy dan daarvoor te moeten vieren het feest van de revolutie der zestiende eeuw ? Toch niet. Nederlands vrijheid dagteekent van de omwenteling in het I laatst der achttiende eeuw en deu val van deu Franschen keizer in de negentiende. Zijn vrije instellingen zou Nederland toch gekregen hebben, al was de tachtigjarige niet gevoerd, al hadden de geünieerde provinciën blijven toebehooren aan den Spaanschen vorst of al waren zij later overgegaan aan een Oostcurijkschen prins. Die woorden brachten een verpletterendeu indruk teweeg. Dc glorierijke dagen van de republiek der zeven provin'i • behoorden dan niet langer tot de glorie der gansche werden dan door mannen van hetzelfde vaderland beurtelings gezegend en gevloekt. Dat had men niet verwacht. Wellicht, zoo hoopte men iv den aanvang, waren het alleen enkele stemmen die zoo spraken en zouden die stemmen moeten zwijgen voor het vaderlandsch gevoel hunner eigen geloofsgenooten. IJdele hoop! De gehoorzaamheid aan het wachtwoord door dc hoofden uitgesproken was geen geheim meer. Wie Nederlands tachtigjarigen vrijheidsoorlog roemt, vloekt Rome de heilige stad en wie de heilige stad vloekt die zij anathema ! Zoo knaagt de rat der partijschap voort en straks heeft zij deu schoonen kring gescheurd. Toch behoefde dit niet. Wy vieren niet de gruwelen door Boomschen of Geuzen in de zestiende eeuw volvoerd. Wij vieren deu tachtigjarigen strijd als een strijd voor de vrijheid door welke Nederland gelukkig is geworden en waarvan Nederland altijd nog een palladium zijn wil; als een strijd getuigende van de deugd onzer vaderen, van hunne „Opferf iihigk eit" waar het de zaak dier vrijheid betrof. Willen de Nederlandsche ultramontanen die vrijheid vloeken, willen zij tweevijfden der Nederlanders omscheppen in krijgsknechten van Alva, ja dan is de klasse onoverkomelijk, dan worden de andereu er misschien toegebracht zich te vormen tot dc dienaren van LüMEY en de Hollandsche edelen. Dat verhoede Godl Teleurstelling staat ons alzoo to wachten. De partijschap zal aan de feestviering van den eersten April haar nationaal karakter benemen en de onhandigheid zal, te goeder trouw maar te kwader ure, aan de partijschap het vervullen harer rol gemakkelijk maken. Dan zal er misschien wel een monument worden opgericht, maar dau zal dat monument voor het nageslacht niet bewaren de herinnering aan Nederlands grootheid en Nederlands na;i. n.iL'ii zin, mam- dan aal bot hlijv.n oen gedenkt .eken van kleinstadsche onhandigheid en koppigheid en, wat erger is, vau scheuring en partijhaat tusschen de burgers van hetzelfde land in het 72ste jaar der 19e eeuw. En dat alles in een tijd waarin Duitschlands eenheid is gegrondvest, waarin Italië's eenheid is veroverd, waarin Frankrijk een onmogelijken stryd heeft gestreden om de verscheuring van zijn grondgebied te voorkomen. Maar waunccr Göthe zijn geestcskoor het „Web! weh! du hast sic zerstört, die schone Welt!" heeft doen klagen, dan laat hij hen het lied der opwekking zingen i „Machtiger Der Erdensbhne Priiclitiger Baue sic wieder." Wie zal die „machtiger der Erdensöhne" wezen? Wanneer Nederland het zelf niet is, dan zou weleens de dag kunnen komen waarin alleen een aanval van buiten de kracht bezat om alle Nederlanders te vereenigen om hetzelfde vaandel. Wee hen die het zoover laten komen! Want op zulk een herleven der eensgezindheid kou dan wel eens volgen de vernietiging der zelfstandigheid. Dat vergete niemand!— Mr. v. H.